• No results found

Sommige tabellen zijn hierboven reeds gebruikt. Er is gekozen voor een doorgaande nummering van de tabellen.

1. Vragenlijsten

Tabel 1. Antwoordentabel Emphasis

In het schema hieronder worden de antwoorden van de algemene vragenlijsten (thesenlijsten) weergegeven: Categorie F1 F2 W1 W2 W3 W4 F3 K1 W5 F4 F5 W6 Na1 4 4 3 3 4 2 3 4 3 4 4 3 Na2 5 5 4 4 3 1 4 3 1 4 4 4 Sk1 1 1 1 2 3 4 3 2 2 1 1 Sk2 4 5 5 4 5 4 4 3 4 5 5 4 Wi1 3 5 5 2 3 1 3 5 2 4 5 5 Wi2 5 5 2 3 4 3 3 4 4 3 4 3 Bi1 4 5 5 5 5 4 3 5 5 4 5 5 Bi2 4 5 4 4 3 2 3 3 4 4 4 4 Categorie F6 F7 W7 K2 W8 F8 K3 W9 F9 W10 F10 K4 Na1 4 5 3 2 3 4 4 3 4 3 3 4 Na2 4 5 2 3 4 3 4 4 4 2 5 3 Sk1 2 2 2 4 3 3 2 3 2 4 4 3 Sk2 4 4 4 2 5 5 4 4 3 3 4 4 Wi1 3 5 5 1 4 1 4 1 5 1 4 4 Wi2 5 3 5 2 3 5 5 2 3 2 2 4 Bi1 3 4 4 2 3 2 5 2 2 2 5 5 Bi2 5 4 4 2 5 3 5 5 4 3 1 3

Categorie W11 W12 W13 W14 F11 F12 W15 F13 K5 W16 F14 W17 Na1 4 4 4 3 3 4 3 3 3 3 4 3 Na2 4 4 5 4 4 5 1 3 4 3 3 3 Sk1 2 2 3 4 1 1 4 4 3 1 2 1 Sk2 4 4 3 4 5 5 4 5 4 3 4 4 Wi1 1 3 5 3 4 3 1 1 2 3 2 5 Wi2 3 3 3 3 4 4 2 3 3 4 4 Bi1 5 3 3 5 5 4 1 1 3 5 2 5 Bi2 5 5 4 5 5 3 4 2 4 4 4 4 Categorie F15 W18 Na1 4 3 Na2 4 4 Sk1 5 1 Sk2 4 3 Wi1 2 4 Wi2 3 3 Bi1 5 3 Bi2 1 4

De gebruikte codes F, K en W staan voor de in het onderzoeksplan aangegeven driedeling, respectievelijk Fundamentele wetenschap, Kennisontwikkeling in de wetenschap en

Wetenschap, technologie en samenleving. Verder staat ‘Na’ voor Natuurkundedocent, ‘Sk’ voor Scheikundedocent, ‘Wi’ voor Wiskundedocent en ‘Bi’ voor Biologiedocent. De

nummering achter respectievelijk Na, Sk, Wi en Bi geeft aan dat er van elk bij het onderzoek betrokken vak twee docenten vertegenwoordigd waren.

73 2. Verantwoording van de gebruikte codes in relatie tot de vragen van de algemene

vragenlijst

Voor de reductie van de indeling van Roberts tot de driedeling in F, K en W herhaal ik de argumenten (De Putter-Smits, Taconis, Jochems, Van Driel, 2011):

a. De emphases ‘stevige fundering’ en ‘correcte verklaringen’ worden samengevat in ‘fundamentele wetenschap’ omdat beide uitgaan van de overtuiging dat men een stevige kennisfundering en de vaardigheid tot het geven van correcte verklaringen moet hebben voordat men de wereld kan begrijpen en een verdere opleiding kan volgen.

b. De emphases ‘wetenschappelijke vaardigheden’, ‘wetenschapsstructuren’ en ‘persoonlijke verklaringen’ worden samengevat in ‘kennisontwikkeling in de

wetenschap’ omdat ze het idee gemeenschappelijk hebben dat wetenschappelijke kennis zich ontwikkelt in een sociaalhistorische context.

c. De emphases ‘beslissingen op wetenschappelijk gebied’ en ‘alledaagse

toepassingen’ worden samengevat in ‘wetenschap, technologie en samenleving’ omdat ze het idee gemeenschappelijk hebben dat er dagelijks in de samenleving wordt gecommuniceerd en beslissingen worden genomen over onderwerpen die wetenschappelijke aspecten hebben.

3. Classificatie van de antwoorden van de algemene vragenlijst

Er zijn 15 F-vragen, 5 K-vragen en 18 W-vragen. Ik pas de vragenlijst toe, op een bepaalde manier: als een docent antwoordt met een 4 of een 5, ga ik er van uit dat de categorie door de docent bij voorkeur wordt toegepast bij de in de these opgenomen handelswijze.

In de tabel hieronder worden de frequenties van de codes weergegeven: per docent is sprake van een bepaalde frequentie bij voorkeur voor F, K, of W. Als een 1 of een 2 wordt aangegeven ga ik er van uit dat de in het geding zijnde categorie niet de voorkeur heeft van de docent in kwestie. Ze worden gerangschikt onder de code ‘G’: Geen voorkeur. Aan de codes F, K, W en G is ook nog de code N toegevoegd. N staat voor Neutraal: het antwoord ‘3’.

Het antwoord 4/3 heb ik geïnterpreteerd als 3. De aanduiding 5/4 wordt geteld als 4. Bij een vraagteken heb ik het antwoord gerangschikt onder de G.

Tabel 2. Emphasistabel per docent (in frequenties):

Categorie F K W N G Na1 11 3 4 18 2 Na2 12 2 10 9 5 Sk1 4 1 3 8 22 Sk2 14 3 14 6 1 Wi1 7 3 7 8 13 Wi2 8 3 4 16 7 Bi1 9 3 11 7 8 Bi2 9 2 15 7 5

75

Tabel 3. Emphases per docent: Voorkeur fundamentele wetenschap Voorkeur kennisontwikke- ling Voorkeur wetenschap, techniek & samenleving

Gemiddelde Gemiddelde Gemiddelde

Na1 3,80 3,40 3,17 Na2 4,13 3,40 3,17 sk1 2,27 3,00 2,22 sk2 4,40 3,40 3,94 wi1 3,33 3,20 3,00 wi2 3,73 3,75 3,06 bi1 3,60 4,00 3,89 bi2 3,47 3,40 4,06

Tabel 4. Antwoorden van de vakspecifieke vragenlijst

Vraag 39 40 41 42 43 44 45 46 Categorie F16 F17 F18 F19 F20 F21 K6 F22 Na1 3 4 4 4 4 4 3 4 Na2 4 4 4 4 5 5 4 4 Sk1 5 1 1 2 2 1 1 1 Sk2 5 5 5 5 5 4 3 3 Wi1 2 4 5 4 3 5 4 3 Wi2 4 4 3 3 4 3 3 Bi1 5 5 5 5 5 Bi2 2 4 5 4 5 4 4 4

Aan deze lijst valt op dat er 7 F-vragen en 1 K-vraag zijn. De niet ingevulde vakjes geven aan dat de docent in kwestie de betekenis van de vraag niet kon plaatsen.

2. Interviews

1. Overzicht via de toegepaste items

De interviewvragen worden hieronder weergegeven aan de hand van vier items waarin ik de vragen heb samengevat.

De in het interview gestelde vragen zijn:

1. Zou je een aantal praktijksituaties kunnen schetsen waarin je voorkeur voor een bepaalde nadruk in het curriculum het best naar voren komt?

2. Hoe is deze voorkeur tot stand gekomen?

3. Zijn je pedagogische opvattingen in de loop der tijd veranderd? Zo ja, in welke opzicht?

4. (Als er sprake is van verandering in pedagogische opvattingen) Welke keuzes heb je bij deze veranderingen gemaakt?

5. Wat is de inspirerende factor in je werk?

Ik heb de vijf vragen samengevat in vier items: praktijkvoorbeeld (zie de eerste

interviewvraag), pedagogisch-didactische ontwikkeling (samenvatting tweede en derde interviewvraag), keuzes bij pedagogisch-didactische ontwikkeling (vierde interviewvraag) en inspirerende factor (vijfde interviewvraag). De tweede en derde interviewvraag heb ik

samengevat in een item omdat in de interviews bleek dat bij de eerste vraag de tweede en derde vraag al meespeelden: voorkeur voor een bepaalde nadruk in het curriculum bleek samen te hangen met pedagogisch-didactische ontwikkeling.

Natuurkundedocent 1:

Praktijkvoorbeeld: kandidaten nemen eigen verantwoordelijkheid, worden gestimuleerd in het vormen van gedachtenexperimenten en de gespreksvorm is de centrale werkvorm.

Pedagogisch-didactische ontwikkeling: deze verliep via persoonlijke ervaringen met groepen, is sterk contextueel bepaald

Keuzes bij pedagogisch-didactische ontwikkeling: van het volgen van de methode naar het vertellen van een eigen verhaal en dat in gesprek brengen bij de kandidaten.

77 Natuurkundedocent 2 :

Praktijkvoorbeeld: voorbeeld van ICT-gebruik, geleide experimenten, kandidaten aanzetten tot redeneren en het opstellen van vergelijkingen, de ontwikkeling van de wetenschap overbrengen op de kandidaten.

Pedagogisch-didactische ontwikkeling: via persoonlijke ervaringen met groepen en/of individuen in verband met vragen van kandidaten over bepaalde onderwerpen.

Keuzes bij pedagogisch-didactische ontwikkeling: via het zich voordoen van steeds weer nieuwe aspecten aan het vak en de kandidaten speelden in het ontdekken van nieuwe aspecten een grote rol.

Inspirerende factoren: de ontwikkeling van kandidaten naar een hoger abstractieniveau en daarover in gesprek gaan met hen; buiten de school onderzoek doen.

Scheikundedocent 1:

Praktijkvoorbeeld: toepassingen via de methode, veel ICT-gebruik en contextgeoriënteerd werken.

Pedagogisch-didactische ontwikkeling: via verzamelen van materiaal, ICT-gebruik en aansluiten bij de belevingswereld van de kandidaten; contexten toepassen.

Keuzes bij pedagogisch-didactische ontwikkeling: Via ervaringen met kandidaten en wisselingen in context (bijvoorbeeld in 5e leerjaar)

Inspirerende factoren: Toepassingen vinden voor de kandidaten zodat ze de lessen leuk vinden en begrijpen.

Scheikundedocent 2:

Praktijkvoorbeeld: examengericht, nog te weinig gericht op het doen van onderzoek (tijdgebrek speelt daarin een grote rol).

Pedagogisch-didactische ontwikkeling: steeds op zoek naar de grens van de mogelijkheden van de kandidaten en steeds meer gericht op individuele hulp bij het leerproces; kansen bieden aan kandidaten staat voorop.

Keuzes bij pedagogisch-didactische ontwikkeling: steeds bewuster helpen van de kandidaat Inspirerende factoren: kandidaten waarbij het leerpoces duidelijk waarneembaar is;

kandidaten die laten zien dat ze een bepaalde mate van geluk beleven bij het opdoen van kennis.

Wiskundedocent 1:

Praktijkvoorbeeld: voorbeelden uit de geschiedenis van de wiskunde laten zien (daar is te weinig tijd voor), aandacht voor bewijzen en redeneren.

Pedagogisch-didactische ontwikkeling: via het opdoen van ervaringen met kandidaten binnen de context van het eindexamen.

Keuzes bij pedagogisch-didactische ontwikkeling: stimuleert steeds meer de samenwerking tussen kandidaten.

Inspirerende factoren: de ontwikkeling van de kandidaat en de interactie daarover (ook in mentoraat).

Wiskundedocent 2:

Praktijkvoorbeeld: Kandidaten moeten secuur, netjes, strak werken.

Pedagogisch-didactische ontwikkeling: Eerst zeer examengericht, nu meer academisch. Keuzes bij pedagogisch-didactische ontwikkeling: Via eigen ervaringen met kandidaten. Inspirerende factoren: kandidaten naar een hoger niveau brengen.

Biologiedocent 1:

Praktijkvoorbeeld: onderzoek doen; eisen van het curriculum vertalen voor de kandidaten; proefjes protocol goed doornemen; het werken met hypothesen goed oefenen en verhalen over het doen van wetenschap.

Pedagogisch-didactische ontwikkeling: steeds meer context en actualiteit; benadrukken van de ontwikkeling van de wetenschap in de samenleving.

Keuzes bij pedagogisch-didactische ontwikkeling: visie werd verbreed door het lesgeven in ANW (Algemene natuurwetenschappen); steeds meer inzicht in het feit dat kennis zich ontwikkelt en tijdsgebonden is.

Inspirerende factoren: het overbrengen van de eigen verwondering en nieuwsgierigheid op kandidaten.

Biologiedocent 2:

Praktijkvoorbeeld: over de opbouw van de wetenschappelijke methode, vragen bespreken over hypothesevorming en vragen bespreken over eigen verwachtingen ten aanzien van het

79 Keuzes bij pedagogisch-didactische ontwikkeling: kiezen voor het toekennen van steeds meer eigen verantwoordelijkheid aan de kandidaten.

Inspirerende factoren: ontwikkeling van de manier van denken bij kandidaten, de moraliteit van het niet-weten als ‘playingfield’ benutten.

2. Enige algemene opmerkingen over de antwoorden per vraag

In het algemeen: de geinterviewde collegae waren zich goed bewust van het korte tijdsbestek waarin de interviews moesten plaatsvinden (maximaal twintig minuten). Praktijkvoorbeeld: de geinterviewde collegae werkten geen praktijkvoorbeeld expliciet uit (daar was ook geen tijd voor), maar gaven wel aan welke onderwerpen hun omgang met wetenschapsvorming karakteriseren.

Pedagogisch-didactische ontwikkeling: Geen enkele geinterviewde collega noemde een cursus of literatuur.

Keuzes bij pedagogisch-didactische ontwikkeling: Een specifieke keuze of specifiek keuzemoment viel voor de geinterviewde collegae niet aan te geven.

Inspirerende factoren: de ontwikkeling van de kandidaten staat centraal.

3. Interpretaties van de in het interview gebruikte items per docent, met aandacht voor de emhases:

Natuurkundedocent 1:

De docent gaat uit van de eigen verantwoordelijkheid van de kandidaat.

Dat wil onder andere zeggen dat de kandidaat zorgt voor een eigen planning aan de hand van de eisen die het curriculum stelt. De docent begeleidt de kandidaat hierbij. Aan de hand van een eigen verhaal zoekt de docent contact met de individuele kandidaten om hen te begeleiden bij de context waarin zij zich bevinden. De context wordt aangebracht door curriculum, verhaal van de docent, ervaringen van de kandidaat.

Deze docent is niet van mening dat kandidaten zich eerst de principes van het

wetenschappelijke denken moeten eigen maken alvorens zij aan een confrontatie met

toepassingen mogen denken. Het is duidelijk dat de docent van mening is dat het hem vooral gaat om de ontwikkeling van de kandidaten in een bepaalde context en de docent is van mening dat hij wetenschapsvorming al communicerend met de kandidaten naar voren moet brengen (binnen de context van het examen). De docent past in feite de principes K en W toe in zijn lessen.

Natuurkundedocent 2:

Het verschil met docent Natuurkundedocent1 ligt vooral in de voorkeur voor bepaalde wetenschappelijke onderwerpen en specifieke wetenschappelijke vaardigheden. Ook hier staat de ontwikkeling van de kandidaat centraal; abstractievermogen wordt specifiek

genoemd. Deze docent neigt naar de opvatting dat kandidaten zich eerst de principes van het wetenschappelijke denken moeten eigen maken alvorens te mogen denken aan

toepassingen. Anderzijds benadrukt de docent dat het in zijn onderwijs belangrijk is aandacht te besteden aan de ontwikkeling van het wetenschappelijk denken in algemeen historische zin. Eigen verantwoordelijkheid van de kandidaat voor het leerproces wordt niet genoemd, anderzijds wordt benadrukt dat de kandidaten op de inhoud van zijn onderwijs invloed kunnen uitoefenen. Doordat de docent niet aangeeft dat de eigen planning van de

kandidaten maatgevend is kan de docent zijn voorkeur voor F doen gelden. De wijze waarop heeft duidelijke K- en W-kenmerken.

Scheikundedocent1:

Deze docent werkt vanuit de toepassingen die bij het vak behoren en ook in dienst van de ontwikkeling van de kandidaat. De docent is bij de inrichting van de lessen contextueel ingesteld. Eigen verantwoordelijkheid van de kandidaten voor het leerproces wordt niet genoemd, anderzijds staat de communicatie met de kandidaten op de voorgrond wat de inrichting van de lessen betreft.

De docent brengt niet de mening naar voren dat F essentieel zou zijn. Ook K staat niet centraal, W wel.

Scheikundedocent 2:

Ontwikkeling van de kandidaten staat centraal. Eigen verantwoordelijkheid van de kandidaat voor het leerproces wordt niet genoemd. Docent gaat uit van de exameneisen; kandidaten moeten zich ontwikkelen tot examenniveau. Docent neigt naar de opvatting dat de

kandidaten zich eerst de principes van het wetenschappelijk denken moeten eigen maken alvorens te mogen denken aan toepassingen (noemt hierbij tijdgebrek). De docent is van mening dat F voorop staat, K speelt geen rol, W ook niet.

81 Wiskundedocent1:

De docent vindt kennisontwikkeling, samenwerken en interactie over het werk essentieel. Docent noemt geen toepassingen en neigt er toe te vinden dat kandidaten zich eerst de principes van het wetenschappelijk denken moeten eigen maken alvorens te mogen denken aan toepassingen. Dus in de manier van werken komen aspecten van K en W naar voren, F speelt een belangrijke rol.

Wiskundedocent2:

De docent is gericht op ontwikkeling van academische vaardigheden, noemt geen toepassingen, neigt tot de opvatting dat kandidaten zich eerst de principes van het wetenschappelijke denken moeten eigen maken alvorens te mogen denken aan toepassingen. Deze docent presenteert zichzelf als F-docent.

Biologiedocent1:

De docent laat een afgewogen beeld zien van F, K en W. Eigen verantwoordelijkheid van de kandidaat voor het leerproces wordt niet specifiek genoemd.

Biologiedocent2:

De docent gaat uit van de eigen verantwoordelijkheid van de kandidaat voor het leerproces. Toepassingen worden niet genoemd. Docent vindt de ontwikkeling van het denken van de kandidaat essentieel. Docent noemt F-aspecten, maar in de manier van werken kan F niet op de voorgrond staan. K en W zijn van groot belang.

4. Professioneel zelfbeeldtabel

De in het interview door de docenten genoemde onderwerpen die tot een categorie gerekend kunnen worden zijn geteld en in een tabel ondergebracht. De hierboven beschreven items worden nu in frequenties weergegeven en ingevoegd in de categorieën van het professioneel zelfbeeld.

Categorieën Vakkennis:

 Hoofdzakelijk vakinhoudelijk gericht  Cultuurhistorisch georiënteerd Procesbegeleiding:

 Vakdidactisch georiënteerd

 Ontwikkelingspsychologisch georiënteerd

Tabel 5. Professioneel zelfbeeld per docent (in frequenties):

vakinhoudelijk cultuurhistorisch Vakdidactisch Ontwikkelingspsychologisch

1 2 3 10 24 2 44 23 19 5 3 15 28 29 8 4 19 3 23 23 5 14 10 18 9 6 4 4 4 7 39 75 31 6 8 10 18 15 9

83

Tabel 6. Professioneel zelfbeeld per docent (in procenten):

vakinhoudelijk cultuurhistorisch Vakdidactisch Ontwikkelings-

psychologisch

Percentage Percentage Percentage Percentage

1 5,13 7,69 25,64 61,54 2 48,35 25,275 20,88 5,495 3 18,75 35 36,25 10 4 27,941 4,411 33,824 33,824 5 27,45 19,61 35,29 17,65 6 100/3 100/3 100/3 7 25,83 49,67 20,53 3,97 8 19,231 34,615 28,846 17,308