• No results found

6. Analyse

6.3 Resultaten

Aan de hand van de resultaten zal worden beoordeeld of in tijden van financiële crisis de raad van commissarissen minder effectief heeft gehandeld teneinde resultaatsturing te beteugelen. De resultaten zijn opgebouwd uit de t-toets voor verschillen in gemiddelden en multivariate regressieanalyses.

T-toets voor verschillen in gemiddelden

Om vast te kunnen stellen of in tijden van financiële crisis een hogere mate van resultaatsturing heeft plaatsgevonden dan in de periode vóór de financiële crisis, worden een aantal t-toetsen uitgevoerd per geselecteerd accrual model. Ten eerste wordt vastgesteld of tijdens beide crisisjaren (2007 en 2008) gezamenlijk significant meer resultaatsturing heeft plaatsgevonden dan in de jaren 2005 en 2006. Vervolgens wordt gekeken of dit resultaat afneemt door het jaar 2006 toe te voegen aan de crisisjaren. Mocht dit het geval zijn dan kan worden geconstateerd dat de jaren 2007 en 2008 een versterkend effect hebben op de mate van resultaatsturing. Daarnaast wordt door middel van deze test de gehele dataset gebruikt. Vervolgens volgt een t-toets waarbij het jaar 2008 afzonderlijk wordt vergeleken met de overige jaren. Op deze manier kan duidelijk worden aangegeven of in 2008 (crisisjaar) significant meer resultaatsturing heeft plaatsgevonden. De laatste twee t-toetsen bieden de mogelijkheid om aan te tonen of het jaar 2007 ook aangemerkt kan worden als crisisjaar.

Tabel 18 laat de resultaten van de betreffende t-toetsen per jaar en per bedrijfstak zien op basis van het Modified Jones-model. Indien naar alle bedrijfstakken wordt gekeken bevatten de jaren 2007 en 2008 een significant hogere mate van resultaatsturing ten opzichte van de jaren 2005 en 2006, met een p-waarde van 0,003 (de genoemde significantiecijfers in dit onderzoek betreffen de p-p-waarde). Wanneer 2006 bij de jaren 2007 en 2008 wordt betrokken daalt de significantie naar 0,098. Daarnaast laat de t-toets zien dat de discretionaire accruals in het jaar 2008 ten opzichte van de overige jaren gemiddeld hoger zijn met een significantie van 0,015. Vervolgens heeft het jaar 2008 een hoger gemiddelde dan 2007, maar de t-toets wijst uit dat er geen significant verschil is. Tot slot is ook gekeken of het jaar 2007 significant afwijkt van de jaren 2005 en 2006, om aan te kunnen tonen of 2007 ook aangemerkt kan worden als crisisjaar. De betreffende t-toets laat een significantie zien van 0,042 waardoor het jaar 2007 ook beschouwd kan worden als crisisjaar. Aangezien er geen gelijke waarnemingen zijn

opgenomen in de jaarpanels, kunnen resultaten worden verklaard door een verandering van ondernemingen over de jaren. Als controle wordt tevens een t-toets uitgevoerd door in ieder jaar dezelfde ondernemingen te selecteren. Hiervoor is het Modified Jones-model gebruikt en in tabel 21 zijn deze resultaten opgenomen. In vergelijking tot de voorgaande toetsen is eenzelfde patroon van resultaatsturing te herkennen.

Ten opzichte van de resultaten op basis van het Modified Jones-model vertonen de uitkomsten van de modellen van DeFond & Park (2001) en McNichols (2002) een soortgelijk patroon. De tabellen 19 en 20 laten zien dat beide modellen een significante uitkomst bieden indien de jaren 2007 en 2008 worden vergeleken met 2005 en 2006, met een significantie van 0,031 respectievelijk 0,12. Daarnaast wijst het model van DeFond & Park (2001) niet uit dat de discretionaire accruals in 2008 significant hoger zijn ten opzichte van de overige jaren (significatie van 0,213). Het model van McNichols (2002) laat dit wel zien met een significatie van 0,036. Tot slot is ook voor deze modellen het jaar 2007 vergeleken met 2005 en 2006. Het model van DeFond & Park (2001) toont een significantie aan van 0,037, waardoor kan worden geconcludeerd dat in 2007 een hogere mate van resultaatsturing heeft plaatsgevonden. Het model van McNichols (2002) laat enkel met een significantieniveau van 10% eenzelfde uitkomst zien. Hierbij bedraagt de significantie 0,095. Aan de hand van deze resultaten is duidelijk geworden dat de jaren 2007 en 2008 beide aangemerkt kunnen worden als crisisjaar en dat er in deze jaren een hogere mate van resultaatsturing heeft plaatsgevonden.

Wanneer specifiek wordt gekeken naar de diverse bedrijfstakken, valt op dat de bedrijfstakken

‘Consumer’ en ‘Health’ met toepassing van de drie accrual modellen, een soortgelijk patroon vertonen als hiervoor is geschetst. Ook op basis hiervan kunnen de jaren 2007 en 2008 worden gezien als periode van financiële crisis. De overige bedrijfstakken laten wisselvallige resultaten zien en kunnen mogelijk worden verklaard doordat gebruik is gemaakt van een klein aantal waarnemingen. Een paar opvallendheden zijn wel te constateren. De gemiddelde discretionaire accruals in het jaar 2007 zijn voor een aantal bedrijfstakken hoger dan de gemiddelde discretionaire accruals in 2008. De resultaten zijn echter niet significant.

Multivariate regressieanalyses

De resultaten van de multivariate regressieanalyses hebben betrekking op de hypothesen 2 t/m 7. Per hypothese is een regressieanalyse uitgevoerd. De opgenomen tabellen geven aan welke

regressieanalyse aan welke hypothese is gekoppeld. De laatste regressieanalyse geeft het uiteindelijke antwoord op de centrale vraag. In tegenstelling tot de voorgaande resultaten met betrekking tot resultaatsturing, is nu geen eenduidig patroon te herkennen tussen de drie accrual modellen. Hierdoor wordt één model gekozen dat leidend zal zijn voor het interpreteren van de uitkomsten van de

multivariate regressieanalyses. De overige modellen worden toegepast ten aanzien van de gevoeligheidsanalyse. Aangezien de uitkomsten van de regressieanalyses voor het model van McNichols (2002) de hoogste F-waarden bevatten, wordt dit model als beste beschouwd en zal dit model leidend zijn voor de verdere interpretatie van de resultaten.

De afhankelijke variabele van de regressieanalyse betreft de discretionaire accruals en de

karakteristieken van de raad van commissarissen vormen de onafhankelijke variabelen. In tabel 6 is waar te nemen dat het model van McNichols (2002) een significant resultaat laat zien tussen de financiële crisis en de mate van resultaatsturing. Hierbij geldt een significantie van 0,001, wat inhoudt dat tijdens de financiële crisis sprake is van een hogere mate van resultaatsturing dan in de voorgaande periode. De overige twee modellen laten een negatieve relatie zien tussen de aanwezigheid van de auditcommissie en de mate van resultaatsturing, wat overeenkomt met de verwachting. Het Modified Jones-model toont hiervoor een significant resultaat (0,057) met een significantieniveau van 10%. Voor de variabele die het product betreft is geen significant resultaat gevonden, waardoor niet aangetoond kan worden dat er sprake is van minder negatieve relatie tussen de aanwezigheid van de auditcommissie en de mate van resultaatsturing tijdens de financiële crisis.

Tabel 6. Resultaten behorend bij hypothese 2.

Variabele Statistiek Modified Jones DeFond & Park McNichols CONSTANTE Coëfficiënt 0,065 0,045 0,028 Significantie 0,000* 0,000* 0,000* T-waarde 9,006 9,586 9,314 CRISIS Coëfficiënt 0,013 0,009 0,014 Significantie 0,233 0,224 0,001* T-waarde 1,195 1,217 3,220 AC_EXIST Coëfficiënt -0,018 -0,000 0,002 Significantie 0,057** 0,995 0,574 T-waarde -1,912 -0,006 0,562 AC_EXIST x CRISIS Coëfficiënt 0,003 0,000 -0,004 Significantie 0,847 0,979 0,460 T-waarde 0,193 0,026 -0,740 R2 0,027 0,011 0,053 F-waarde 3,450 1,339 6,386

Significantie 0,017* 0,261 0,000*

Cijfers aangeduid met * of ** geven aan dat het resultaat significant is op het 5%- respectievelijk 10%- niveau.

Ook toont tabel 7 een significant resultaat voor de variabele ‘CRISIS’ (0,000). Eveneens wordt dit resultaat vastgesteld op basis van het model van McNichols (2002). Vervolgens geeft het Modified Jones-model een resultaat met een significantie van 0,040 aan, waarbij aangetoond wordt dat de aanwezigheid van de remuneratiecommissie leidt tot een afname van resultaatsturing. Daarnaast is geen resultaat gevonden om een minder negatieve relatie aan te tonen tussen de aanwezigheid van de remuneratiecommissie en de mate van resultaatsturing tijdens de financiële crisis.

Tabel 7. Resultaten behorend bij hypothese 3.

Variabele Statistiek Modified Jones DeFond & Park McNichols CONSTANTE Coëfficiënt 0,064 0,046 0,029 Significantie 0,000* 0,000* 0,000* T-waarde 9,596 10,495 10,402 CRISIS Coëfficiënt 0,014 0,008 0,016 Significantie 0,171 0,259 0,000* T-waarde 1,370 1,130 3,868 RC_EXIST Coëfficiënt -0,019 -0,002 0,001 Significantie 0,040* 0,801 0,852 T-waarde -2,065 -0,252 0,186 RC_EXIST x CRISIS Coëfficiënt 0,002 0,002 -0,007 Significantie 0,897 0,799 0,175 T-waarde 0,129 0,255 -1,358 R2 0,030 0,011 0,059 F-waarde 3,917 1,364 7,212

Significantie 0,009* 0,253 0,000*

Cijfers aangeduid met * of ** geven aan dat het resultaat significant is op het 5%- respectievelijk 10%- niveau.

In tabel 8 is op te merken dat er geen significante resultaten zijn gevonden voor hypothese 4. Wat opvalt is dat bij toepassing van de drie accrual modellen zowel een negatieve als positieve relatie is te zien tussen de onafhankelijkheid van de raad van commissarissen en de mate van resultaatsturing. Deze negatieve relatie komt overeen met de bevindingen uit het onderzoek van Klein (2002). De positieve relatie komt niet overeen met de verwachting en kan mogelijk de oorzaak zijn van het geringe aantal waarnemingen. Voor de variabele welke het product betreft van ‘BOARD_INDEP’ en ‘CRISIS’ is geen significant resultaat gevonden, waardoor geen interactie-effect wordt aangetoond.

Tabel 8. Resultaten behorend bij hypothese 4.

Variabele Statistiek Modified Jones DeFond & Park McNichols

CONSTANTE Coëfficiënt ,075 ,057 ,024 Significantie 0,001* 0,000* 0,006* T-waarde 3,501 4,038 2,766 CRISIS Coëfficiënt ,029 ,008 ,020 Significantie 0,333 0,680 0,105 T-waarde 0,970 0,412 1,624 BOARD_INDEP Coëfficiënt -,025 -,014 ,007 Significantie 0,316 0,402 0,504 T-waarde -1,005 -0,839 0,668

BOARD_INDEP x CRISIS Coëfficiënt -,018 ,001 -,010

Significantie 0,606 0,970 0,494 T-waarde -0,516 0,037 -0,685 R2 0,022 0,015 0,053 F-waarde 2,867 1,799 6,380

Significantie 0,036* 0,147 0,000*

In tabel 9 zijn significante resultaten waar te nemen voor de variabele ‘CRISIS’ bij zowel het model van DeFond & Park (2001) als het model van McNichols (2002), met een significantie van 0,096 respectievelijk 0,011. Eerstgenoemde heeft een significantieniveau van 10%. Daarnaast is zowel een positief als negatief verband te zien tussen de vergaderfrequentie en de mate van resultaatsturing. De negatieve relatie kan worden ondersteund met het onderzoek van Yang & Krishnan (2005). Er is geen resultaat gevonden dat een minder negatieve relatie aantoont tussen de vergaderfrequentie van de raad van commissarissen en de mate van resultaatsturing tijdens de financiële crisis.

Tabel 9. Resultaten behorend bij hypothese 5.

Variabele Statistiek Modified Jones DeFond & Park McNichols CONSTANTE Coëfficiënt 0,065 0,031 0,030 Significantie 0,000* 0,000* 0,000* T-waarde 4,881 3,753 5,788 CRISIS Coëfficiënt -0,015 0,022 0,021 Significantie 0,473 0,096** 0,011* T-waarde -0,718 1,667 2,555 BOARD_MEET Coëfficiënt -0,001 0,002 -0,000 Significantie 0,368 0,110 0,924 T-waarde -0,902 1,782 -0,095 BOARD_MEET x CRISIS Coëfficiënt 0,004 -0,002 -0,001 Significantie 0,143 0,291 0,226 T-waarde 1,469 -1,058 -1,213 R 0,017 0,020 0,058 F-waarde 2,169 2,410 7,111

Significantie 0,091** 0,067* 0,000*

Cijfers aangeduid met * of ** geven aan dat het resultaat significant is op het 5%- respectievelijk 10%- niveau.

Tabel 10 bevat de resultaten behorend bij hypothese 6. Enkel het model van McNichols (2002) bevat significante uitkomsten. Het blijkt dat de crisis een significante invloed heeft op de mate van

resultaatsturing met een significantie van 0,001. Vervolgens vertoont de relatie tussen de omvang van het aantal leden van de raad van commissarissen en de mate van resultaatsturing een logisch beeld overeenkomstig de uitkomsten van Chtourou et al. (2001) en Xie et al. (2003). Echter is de uitkomst significant (0,084) op het 10%-niveau. Tevens is het product van de variabele ‘BOARD_SIZE’ en ‘CRISIS’ significant (0,058) met een significantieniveau van 10%. Deze resultaten laten zien dat de ‘BOARD_SIZE’ in tijden van crisis positief correleert met de mate van resultaatsturing, waardoor vastgesteld kan worden dat de raad van commissarissen tijdens de financiële crisis minder effectief toezicht heeft gehouden teneinde resultaatsturing te beteugelen.

Tabel 10. Resultaten behorend bij hypothese 6.

Variabele Statistiek Modified Jones DeFond & Park McNichols CONSTANTE Coëfficiënt 0,070 0,041 0,025 Significantie 0,000* 0,000* 0,000* T-waarde 5,292 4,688 4,612 CRISIS Coëfficiënt 0,014 0,018 0,026 Significantie 0,471 0,164 0,001* T-waarde 0,721 1,396 3,270 BOARD_SIZE Coëfficiënt -0,003 -0,001 -0,002 Significantie 0,242 0,598 0,084** T-waarde -1,172 -0,527 -1,734 BOARD_SIZE x CRISIS Coëfficiënt 0,000 0,002 0,003 Significantie 0,992 0,448 0,058** T-waarde 0,010 0,759 1,900 R 0,019 0,013 0,062 F-waarde 2,442 1,533 7,553

Significantie 0,064** 0,205 0,000*

Cijfers aangeduid met * of ** geven aan dat het resultaat significant is op het 5%- respectievelijk 10%- niveau.

In tabel 11 zijn een tweetal significante uitkomsten te vinden voor hypothese 7. Enkel het model van McNichols (2002) toont aan dat de financiële crisis positieve invloed heeft op de mate van

resultaatsturing met een significantie van 0,002. Vervolgens biedt het Modified Jones-model een opvallend resultaat. De variabele ‘BUSY_BOARD’ heeft een negatieve invloed op de mate van resultaatsturing. Dit resultaat komt niet overeen met het onderzoek van Beasly (1996), waarin wordt aangetoond dat er een positieve relatie bestaat tussen busy board en jaarrekeningfraude. Een drukker commissariaat kan hierdoor gepaard gaan met een minder effectief toezicht. Daarnaast is er geen significant resultaat gevonden voor het product van de variabele ‘BUSY_BOARD’ en ‘CRISIS’. Tabel 11. Resultaten behorend bij hypothese 7.

Variabele Statistiek Modified Jones DeFond & Park McNichols CONSTANTE Coëfficiënt 0,082 0,049 0,031 Significantie 0,000* 0,000* 0,000* T-waarde 8,952 7,892 7,837 CRISIS Coëfficiënt 0,020 0,008 0,019 Significantie 0,163 0,430 0,002* T-waarde 1,399 0,790 3,070 BUSY_BOARD Coëfficiënt -0,036 -0,005 -0,001 Significantie 0,001* 0,497 0,750 T-waarde -3,467 -0,679 -0,318 BUSY_BOARD x CRISIS Coëfficiënt -0,005 0,001 -0,009 Significantie 0,753 0,897 0,211 T-waarde -0,315 0,129 -1,253 R 0,069 0,013 0,062 F-waarde 9,374 1,548 7,526

Significantie 0,000* 0,202 0,000*

De resultaten van regressieanalyse 6.1 zijn gepresenteerd in tabel 12. Het eerste wat opvalt is dat ook hier een significant negatieve relatie is op te merken tussen de raad van commissarissen die als ‘busy’ aangemerkt wordt en de mate van resultaatsturing. Het resultaat heeft een significantie van 0,006 en heeft enkel betrekking op het Modified Jones-model. Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat de commissarissen die als ‘busy’ worden aangemerkt, dusdanige capaciteiten bezitten, waardoor zij effectiever toezicht kunnen houden om resultaatsturing te beteugelen, wat tot gevolg heeft dat zij in meer commissariaten participeren. Een dergelijk resultaat is niet gevonden voor de andere twee modellen. Gezien het feit dat het Modified Jones-model niet leidend is in het onderzoek, is het resultaat minder krachtig.

Het model van McNichols (2002) toont enkel een significant resultaat (0,02) tussen de variabele ‘CRISIS’ en de mate van resultaatsturing. Dit houdt in dat tijdens de financiële crisis een hogere mate van resultaatsturing heeft plaatsgevonden dan in de voorgaande periode (2005 en 2006). Het resultaat komt overeen met de eerder uitgevoerde t-toetsen voor verschillen in gemiddelden voor alle drie de toegepaste accrual modellen. Gezien het feit dat voor zowel de t-toetsen voor verschillen in

gemiddelden als voor de regressieanalyse (vergelijking 6.1) een zelfde resultaat is gevonden, vormt dit een sterk resultaat dat tijdens de financiële crisis, in vergelijking met de voorgaande periode, een hogere mate van resultaatsturing heeft plaatsgevonden3.

Vervolgens is er voor geen van de drie toegepaste modellen een resultaat gevonden voor de producten van de karakteristieken van de raad van commissarissen en de dummyvariabele ‘CRISIS’, waardoor er geen interactie-effect kan worden aangetoond. Zoals eerder genoemd is deze uitkomst te verwachten indien er geen significante resultaten worden aangetoond voor de karakteristieken van de raad van commissarissen. Voor het uitgevoerde onderzoek is dit het geval, behalve voor de karakteristiek ‘BUSY_BOARD’. Doordat er geen enkel significant resultaat is aangetoond voor de interactie-effecten kan niet worden aangenomen dat de raad van commissarissen tijdens de financiële crisis minder effectief toezicht heeft gehouden teneinde resultaatsturing te beteugelen.

3 Zoals eerder aangegeven wordt tevens een regressieanalyse toegepast waarbij de hoog correlerende onafhankelijke variabelen ‘SIZE’ en ‘RC_EXIST’ wel worden meegenomen in plaats van de variabelen ‘BOARD SIZE’ en ‘AC_EXIST’. Met toepassing van het model van McNichols (2002) zijn geen afwijkende significante resultaten gevonden.

Tabel 12. Resultaten ter beantwoording van de centrale vraag.

Variabele Statistiek Modified Jones DeFond & Park McNichols

CONSTANTE Coëfficiënt 0,102* 0,036** 0,026 T-waarde 3,627 1,859 2,205 CRISIS Coëfficiënt 0,002 0,033 0,039* T-waarde 0,051 1,227 2,378 BOARD_INDEP Coëfficiënt -0,007 -0,008 0,009 T-waarde -0,275 -0,450 0,882 BOARD_MEET Coëfficiënt -0,001 0,002 -0,000 T-waarde -0,663 1,598 -0,178 BOARD_SIZE Coëfficiënt -0,000 -0,001 -0,001 T-waarde -0,049 -0,587 -0,894 BUSY_BOARD Coëfficiënt -0,032* -0,005 -0,003 T-waarde -2,744 -0,646 -0,524 AC_EXIST Coëfficiënt -0,008 -0,004 0,002 T-waarde -0,747 -0,550 0,366 LEVERAGE Coëfficiënt 0,000 0,004 -0,003 T-waarde 0,023 0,249 -0,369 BIG_AUDITOR Coëfficiënt -0,011 -0,000 -0,009 T-waarde -1,033 -0,018 -1,516 R 0,086 0,027 0,088 F-waarde 2,661 0,728 2,478 Significantie 0,001* 0,735 0,003*

De multivariate regressieanalyse geeft met gebruikmaking van een drietal accrual modellen, antwoord op de hoofdvraag. De cijfers aangeduid met * of ** geven aan dat het resultaat significant is op het 5%- respectievelijk 10%- niveau.