• No results found

5. Onderzoeksmethodologie

5.1 Hypothesen

In diverse landen heeft onderzoek plaatsgevonden naar de relatie tussen Corporate Governance karakteristieken en de mate van resultaatsturing. In dit onderzoek zal de focus liggen op de relatie tussen de karakteristieken van de raad van commissarissen en de mate van resultaatsturing. Specifiek kan worden gekeken naar de karakteristieken van de auditcommissie (deze kerncommissie wordt verderop in de paragraaf nader toegelicht) welke verantwoordelijk is voor het toezicht op de financiële verslaggeving. Echter tonen voorgaande onderzoeken geen significante relatie tussen deze

kerncommissie en de mate van resultaatsturing. Volgens Piot en Janin (2007) heeft de auditcommissie bij Franse ondernemingen een beperkte invloed op de mate van resultaatsturing. Peasnell et al. (2005) tonen eveneens aan dat er geen bewijs is dat de auditcommissie invloed heeft op de mate van

resultaatsturing bij Engelse beursgenoteerde ondernemingen. De focus in dit onderzoek zal daarom voornamelijk betrekking hebben op de raad van commissarissen die in zijn geheel verantwoordelijk is voor het toezicht op het raad van bestuur.

Resultaatsturing tijdens de financiële crisis

Een financiële crisis kan een aanleiding vormen om over te gaan tot resultaatsturing. Diverse redenen kunnen ertoe leiden dat het resultaat positief of negatief bijgestuurd wordt. Een recessie kan

bijvoorbeeld leiden tot het schenden van een leningsconvenant. DeFond & Jiambalvo (1994) tonen aan dat het management accountingsystemen hanteert om het resultaat naar boven bij te stellen, waardoor mogelijk de voorwaarden van een leningsconvenant niet worden geschonden. Burgstahler & Dichev (1997) leveren bewijs dat ondernemingen het resultaat positief bijsturen om verliezen tegen te gaan. Tijdens een recessie is het risico van een negatief resultaat groter, waardoor er een hoger risico bestaat dat zal worden overgegaan tot positieve resultaatsturing. Naast positieve resultaatsturing bestaat ook het risico dat het resultaat negatief wordt bijgesteld. Onderzoek van Chia et al. (2007) toont aan dat in Maleisië ten tijde van de Aziatische crisis van 1999, ondernemingen een significante hoeveelheid negatieve discretionaire accruals hebben toegepast in vergelijking met voorgaande jaren. Daarnaast

kunnen managers gedurende een financiële crisis de slechtere prestaties toewijzen aan de economische situatie, waardoor het toepassen van negatieve resultaatsturing niet opvalt (DeAngelo et al., 1994).

H1: Tijdens de financiële crisis is er sprake van een hogere mate van resultaatsturing dan voor de financiële crisis.

Karakteristieken van de raad van commissarissen

Over de karakteristieken van de raad van commissarissen zijn in de code Tabaksblat verschillende ‘principes’ en ‘best practice’ bepalingen opgenomen. Onder de karakteristieken van de raad van commissarissen kan worden verstaan: onafhankelijkheid, vergaderfrequentie, aantal leden, werkdruk van de raad van commissarissen en de aanwezigheid van de kerncommissies. Zo stelt best practice bepaling III.2.2 dat een commissaris als onafhankelijk wordt beschouwd als aan een aantal

onafhankelijkscriteria is voldaan. De commissie wordt als onafhankelijk gezien indien maximaal één commissaris niet als onafhankelijk wordt aangemerkt. De overige karakteristieken van de raad van commissarissen kennen eveneens principes en best practice bepalingen.

De code Tabaksblat is vanaf 1 januari 2004 ingegaan voor Nederlandse beursgenoteerde

ondernemingen. Deze ondernemingen zijn verplicht om vanaf het boekjaar 2004 in de jaarrekening over de naleving van de Corporate Governance te rapporteren. De code Tabaksblat kent een ‘pas toe of leg uit’ principe, waarbij ondernemingen de mogelijkheid krijgen om af te wijken van de principes en best practice bepalingen. De code Tabaksblat kan worden gezien als een gedragscode voor het bestuur en de commissarissen van de onderneming, waarbij het moral hazard probleem tussen aandeelhouders en het bestuur gereduceerd kan worden. Principe III.1 stelt dat de raad van

commissarissen als taak heeft om toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in de vennootschap en de met haar verbonden ondernemingen en het bestuur met raad ter zijde te staan.

Om goed toezicht te kunnen houden is een belangrijk element dat een commissaris beschikt over een bepaalde specifieke deskundigheid die noodzakelijk is voor het vervullen van zijn taak. De

samenstelling van de raad van commissarissen betreft daardoor een belangrijk onderdeel van het toezicht. De raad van commissarissen kan bestaan uit een drietal kerncommissies: de auditcommissie, de remuneratiecommissie en de selectie- en benoemingscommissie. Volgens principe III.5 worden de drie kerncommissies opgesteld indien de raad van commissarissen meer dan vier leden omvat. De taak van deze commissies is om de besluitvorming van de raad van commissarissen voor te bereiden. In voorgaande onderzoeken, waarbij een relatie is gelegd met de raad van commissarissen en de mate van resultaatsturing, is de aanwezigheid van een selectie- en benoemingscommissie niet meegenomen.. Deze kerncommissie houdt zich bezig met het opstellen van selectiecriteria en benoemingsprocedures

inzake commissarissen en bestuurders. Een mogelijke reden van het niet meenemen van de selectie- en benoemingscommissie in voorgaande onderzoeken, is dat deze kerncommissie zich niet specifiek richt op de toezicht aangaande de financiële verslaggeving. Hierdoor zal in dit onderzoek eveneens worden afgezien van de aanwezigheid van de selectie- en benoemingscommissie.

De overige twee kerncommissies worden wel meegenomen in het onderzoek. Eén van deze

kerncommissies betreft de auditcommissie die een toezichthoudende rol vervult ten opzichte van de financiële verslaggeving van de onderneming. De aanwezigheid van een auditcommissie zou hierdoor kunnen leiden tot het reduceren van resultaatsturing. Echter tonen de eerder genoemde onderzoeken van Piot & Janin (2007) en Peasnell et al. (2005) geen relatie tussen karakteristieken van de

auditcommissie en de mate van resultaatsturing. Gezien deze onderzoeken en het feit dat de auditcommissie specifiek toezicht houdt op de financiële verslaggeving wordt enkel naar de

aanwezigheid van deze kerncommissie gekeken in relatie tot de mate van resultaatsturing. Hiervoor is de volgende hypothese opgesteld:

H2: De relatie tussen de aanwezigheid van een auditcommissie en de mate van

resultaatsturing is minder negatief tijdens de financiële crisis dan voor de financiële crisis.

Naast de auditcommissie, kan ook de remuneratiecommissie een mechanisme vormen om

resultaatsturing te beïnvloeden. De remuneratiecommissie heeft volgens best practice bepaling III.5.10 als taak het doen van een voorstel aan de raad van commissarissen betreffende het te voeren

bezoldigingsbeleid. Onderzoek van Healy (1985) bevestigt dat een bonusplan een prikkel vormt voor managers om het resultaat te sturen. Bergstresser & Philippon (2006) concluderen dat resultaatsturing vaker voorkomt bij ondernemingen waar de bonus van de CEO nauw samenhangt met de

aandeelwaarde. De remuneratiecommissie kan een dusdanig bonusplan opstellen dat het belang van de manager en dat van de gebruiker van de financiële verslaggeving meer op één lijn ligt.

H3: De relatie tussen de aanwezigheid van een remuneratiecommissie en de mate van

resultaatsturing is minder negatief tijdens de financiële crisis dan voor de financiële crisis.

Voor een goed toezicht van de raad van commissarissen is de mate van onafhankelijkheid erg van belang. Het toezicht op de financiële verslaggeving is effectiever naarmate er meer leden van de raad van commissarissen onafhankelijk zijn. Onderzoek van Klein (2002) en Kao & Chen (2004) tonen aan dat er een negatieve relatie bestaat tussen de onafhankelijkheid van de raad van commissarissen en de mate van resultaatsturing. De verwachting is dat eenzelfde relatie wordt gevonden voor Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen.

H4: De relatie tussen de onafhankelijkheid van de raad van commissarissen en de mate van resultaatsturing is minder negatief tijdens de financiële crisis dan voor de financiële crisis.

Vervolgens kan ook de vergaderfrequentie van de raad van commissarissen van invloed zijn op de effectiviteit van het toezicht. Onderzoek van Xie et al. (2003) en Yang & Krishnan (2005) tonen dit aan. Indien de raad van commissarissen vaker vergadert, kan worden aangenomen dat zij effectiever zullen zijn in het opsporen van resultaatsturing.

H5: De relatie tussen de vergaderfrequentie van de raad van commissarissen en de mate van resultaatsturing is minder negatief tijdens de financiële crisis dan voor de financiële crisis.

Eerdere onderzoeken door Chtourou et al. (2001), Xie et al. (2003) en Rahman & Ali (2006) hebben een negatieve relatie gevonden tussen het aantal leden van de raad van commissarissen en de mate van resultaatsturing. Als verklaring hiervoor kan worden gegeven dat een grotere omvang van de raad van commissarissen leidt tot meer commissarissen met de benodigde ervaring, waardoor strenger toezicht kan worden gehouden zodat resultaatsturing in mindere mate toegepast kan worden.

H6: De relatie tussen het aantal leden van de raad van commissarissen en de mate van

resultaatsturing is minder negatief tijdens de financiële crisis dan voor de financiële crisis.

Het aantal commissariaten waarin een individuele commissaris participeert kan invloed hebben op de uitvoering van het toezicht op de betreffende onderneming. Beasly (1996) toont aan dat

jaarrekeningfraude kleiner wordt naarmate een commissaris aan minder commissariaten deelneemt. Core et al. (1999) vinden bewijs dat er een positieve relatie bestaat tussen hoogte van beloningen van CEO’s en het aantal commissariaten. Een verklaring hiervoor kan zijn dat wanneer commissarissen aan meerdere commissariaten deelnemen, zij drukker zijn, waardoor zij minder effectief worden geacht in het beïnvloeden van resultaatsturing. De term ‘busyness’ geeft de mate van drukte aan van de raad van commissarissen. Voor dit onderzoek wordt eveneens een positieve relatie verwacht tussen busyness en de mate van resultaatsturing.

H7: De relatie tussen de busyness van de raad van commissarissen en de mate van resultaatsturing is positiever tijdens de financiële crisis dan voor de financiële crisis.

De opgestelde hypothesen van de karakteristieken van de raad van commissarissen kunnen visueel worden weergegeven in een figuur. Hierbij wordt het Basu model (1997) als basis gebruikt waarbij resultaatconservatisme wordt weergegeven. Dit houdt in dat negatief nieuws gepaard gaat met een relatief sterkere verandering (daling) van het resultaat, dan wanneer er goed nieuws wordt

geconstateerd (stijging van het resultaat). Slecht nieuws wordt gedefinieerd als een negatief verwacht rendement. De betreffende vergelijking staat hieronder weergegeven.

(5.1) Xt / Pt-1 = a0 + a1 DR + b0 Rt + b1 Rt . DR Waarvoor geldt:

Xt = winst per aandeel voor jaar t;

Pt-1 = aandeelprijs aan het begin van jaar t;

DR = dummyvariabele, waarbij 1 staat voor goed nieuw en 0 staat voor slecht nieuws; Rt = rendement van het aandeel over jaar t.

In figuur 5 is de vergelijking weergegeven in een grafiek. De coëfficiënt b0 betreft de relatie tussen het resultaat en het aandeelrendement indien goed nieuws wordt verwacht. De coëfficiënten a1 en b1 geven het interactie-effect weer tussen het resultaat en het rendement wanneer slecht nieuws wordt verwacht. Hierbij geeft b1 in de grafiek resultaatconservatisme weer.

Figuur 5. Grafische weergave van het Basu model (1997).

Gezien de opgestelde hypothesen betreffende de karakteristieken van de raad van commissarissen, ontstaat een vergelijkbare situatie. In tegenstelling tot het Basu model (1997) wordt echter een

verzwakt effect verwacht. De verwachting is dat tijdens de financiële crisis de raad van

commissarissen minder effectief toezicht heeft gehouden. Het verzwakte effect uit zich in een sterkere mate van resultaatsturing. Onderstaande vergelijking wordt hierbij gehanteerd:

(5.2) DA = a0 + a1 CRISIS + b0 KAR_RVC + b1 CRISIS . KAR_RVC Waarvoor geldt:

DA = discretionaire accrual;

CRISIS = dummyvariabele, waarbij 1 staat voor crisisjaar en 0 voor niet-crisisjaar; KAR_RVC = meetgetal voor de betreffende karakteristiek van de raad van commissarissen.

Figuur 6. Grafische weergave van vergelijking 5.2.

In figuur 6 betreffen de coëfficiënten a0 en b0 de relatie tussen resultaatsturing en de mate van het toezicht van de raad van commissarissen voorafgaand aan de financiële crisis. De coëfficiënt a1 geeft de verschuiving van de constante weer en b1 geeft het interactie-effect weer tussen resultaatsturing en de mate van het toezicht van de raad van commissarissen tijdens de financiële crisis1. Hierbij is op te merken dat tijdens de financiële crisis wordt verwacht dat de raad van commissarissen minder effectief toezicht houdt om resultaatsturing te beteugelen. Het minder effectieve toezicht leidt uiteindelijk tot

1 Enkel voor hypothese 7 wordt een tegenovergestelde situatie van grafiek 6 verondersteld, aangezien er een meer positieve relatie wordt verwacht tussen busyness en de mate van resultaatsturing tijdens de financiële crisis.

een hogere mate van absolute discretionaire accruals. Coëfficiënt b1 laat het interactie-effect zien, waarbij het minder effectieve toezicht van de raad van commissarissen tot uiting komt.