• No results found

Resultaten landschappelijk booronderzoek (bijlage 12)

In document Sportpark te Genk (gem. Genk) (pagina 15-0)

3. Beschrijvend gedeelte

3.6. Resultaten landschappelijk booronderzoek (bijlage 12)

Ter hoogte van de boringen 42 - 38 konden geen waarnemingen plaatsvinden. Dit gezien het in gebruik zijn als verharde weg. Evenmin lukt het in de directe omgeving om manueel te boren.

Afbeelding 3: Impressie ter hoogte van boringen 42- 38 als 38-35 & 43-45.

De boringen 34 – 30 situeerden zich nabij een ingericht speeltuintje. Ook hier kon men niet dieper boren dan maximaal 10 à 15 cm.

Afbeelding 4: Impressie ter hoogte van boringen 34- 30 als 48 -35.

De boringen 48 - 52 situeren zich hier ten zuiden van maar wel ter hoogte van het natuurlijke reliëf van een bosomgeving. Hier situeren zich quasi volledige intacte ontwikkelde podzolbodemprofielen met wellicht nog een Ah-horizont, maar zekers een E-, B-, B/C- en C-horizont. De waarnemingen werden niettemin zeer moeizaam vastgesteld.

Eveneens de boringen 29 – 12 als 46 en 47 situeren zich ter hoogte van dit bos. Het aanwezige grind maakte het onmogelijk om “diepgaande” vaststelling te doen. Veelal bleef het bij het visueel waarnemen van de E-horizont in het boorgat. In enkele gevallen was het nog mogelijk om net de onderliggende B-horizont nog waar te nemen in het boorgat. Niettemin kan wel stellen dat zich hier quasi volledige intacte ontwikkelde podzolbodemprofielen situeren.

De boringen 11 – 5 zijn ingesloten tussen het zwembad en de sporthal. Ook hier situeert zich een onnatuurlijk reliëf. Waarbij het ophogingspakket niet doordringbaar was. Minimaal 10 en maximaal 40 cm kon hier maar in geboord worden.

Afbeelding 5: Impressie ter hoogte van boringen 11 - 5 als 1 - 4.

Tenslotte konden de boringen 1 – 4 evenmin worden uitgevoerd, aangezien hier om een verharding ging van een weg of een talud.

4 4 . . Te T ek k st s tu ue el le e a a n n a a l l ys y s e e va v a n n he h et t la l an n ds d s c c ha h ap p p p e e li l i jk j k b b oo o or ro on nd de e rz r zo oe ek k

Op 2 augustus werden 52 boringen uitgevoerd ter hoogte van de Emiel Van Dorenlaan oftewel het Sportpark te Genk.

In de oostelijk en noordelijke zones kon door de aanwezige ondoordringbare ophogingspakketten geen waarnemingen plaatsvinden betreffende de opbouw van het natuurlijk ontwikkelde bodemprofiel.

In de centraal en westelijke zone, met name het bosgedeelte, is sprake van quasi intacte natuurlijke ontwikkelde podzolprofielen. Door het aanwezige grind kon vaak echter niet dieper dan de E-horizont en maximaal de B-horizont vaststellingen gebeuren.

Ter afsluiting van het landschappelijk booronderzoek worden de vooropgestelde onderzoeksvragen beantwoord:

- Wat is bekend over de bodemopbouw binnen het plangebied?

In de oostelijk en noordelijke zones kon door de aanwezige ondoordringbare ophogingspakketten geen waarnemingen plaatsvinden betreffende de opbouw van het natuurlijk ontwikkelde bodemprofiel.

In de centraal en westelijke zone, met name het bosgedeelte, is sprake van quasi intacte natuurlijke ontwikkelde podzolprofielen.

- Op welke diepte komt het archeologisch relevant niveau voor?

Kunnen er meerdere niveaus worden herkend.

In de oostelijk en noordelijke zones kon door de aanwezige ondoordringbare ophogingspakketten geen waarnemingen plaatsvinden betreffende de opbouw van het

In de centraal en westelijke zone, met name het bosgedeelte, situeert het archeologische relevante niveau zich nabij het maaiveld.

Of op een dieper niveau nog een Usselo-bodem voorkomt, kan tot op heden niet beantwoord worden. Dit gezien het technisch onmogelijk bleek om manueel dieper te boren dan de eerste decimeters.

- Is er sprake van afgravingen in het verleden?

In de centraal en westelijke zone, met name het bosgedeelte, kan men deze vraag met neen beantwoorden.

In de oostelijk en noordelijke zones kon door de aanwezige ondoordringbare ophogingspakketten geen waarnemingen plaatsvinden betreffende de opbouw van het natuurlijk ontwikkelde bodemprofiel. Voor deze zones kan bovenstaande vraag tot op heden niet beantwoord worden.

- Dient op basis van de resultaten van het landschappelijk booronderzoek een verkennend archeologisch booronderzoek te worden uitgevoerd?

In de oostelijk en noordelijke zones kon door de aanwezige ondoordringbare ophogingspakketten geen waarnemingen plaatsvinden betreffende de intactheid van het natuurlijk ontwikkelde bodemprofiel. Voor deze zones kan bovenstaande vraag tot op heden niet onderbouwd beantwoord worden.

Het kan zijn dat ook hier al dan niet lokaal en zonaal het natuurlijk bodemprofiel quasi volledig intact is maar evengoed al volledig verstoord.

Dit dient namelijk uitgevoerd met een edelmanboor met een boorkop van minimaal 10 cm als diameter én het opgeboorde sediment wordt hierbij gezeefd over een zeef met een maximale maaswijdte van 2 mm. Bij sedimenten die zich niet lenen tot zeven, mag het sediment gesneden worden op een manier die toelaat om vondsten van kleine omvang visueel waar te nemen.

Bij uitvoering van onderhavig landschappelijk bleek het al onmogelijk te zijn om met een edelman met een boorkop van 7 cm hierbij diepgaand te boren, gezien de aanwezigheid van “ondoordringbare” grinden. Tevens bleek het door de grofzandigheid en losse pakking het onmogelijk te zijn om sedimenten naar het oppervlak te halen. Anders gezegd verder handmatig booronderzoek gericht op Steentijdarcheologie lijkt technisch onmogelijk.

Nog een andere bedenking hierbij is dat de zeef hierbij vol zal liggen met grind en natuurlijke silex, men stelt zich hierbij de vraag wat de herkenbaarheid is en duidelijkheid van de eventuele aanwezige menselijke lithische artefacten.

Bovenstaande kwesties werden voorgelegd aan het agentschap Onroerend Erfgoed Limburg. Het advies luidde om contact op te nemen met de heer M. Van Gils, de interne vuursteenspecialist van het agentschap Onroerend Erfgoed.

Dit heeft telefonisch plaatsgevonden op 7 september 2017. Hieronder zal hierbij een korte samenvatting van weergegeven worden.

Men (h)erkent deze problematiek qua technische onmogelijke uitvoering qua booronderzoek hier op de rand van het Kempische plateau. Specifiek de

“ondoordringbaarheid” van het aanwezige grind als het niet naar boven halen van boormonsters.

Men heeft dit blijkbaar zelf meegemaakt ter hoogte van Opglabbeek-Ruiterskuilen Turfven2 als Genk-Sledderlo3:

In de zones die niet door laat-glaciaal stuifzand opgehoogd zijn, veelal de lagere zones in het huidige landschap, maakt het voorkomen van het grindsubstraat op zeer geringe diepte, eigen aan het Kempens Plateau, het dieper boren en zeven nagenoeg onmogelijk. Alhoewel dit grind van tertiaire ouderdom is, kunnen artefacten er wel in gemigreerd zijn. Er werd systematisch tot net in de grindlaag

geboord, maar aangezien deze zich vaak reeds op 35 cm diepte bevindt, is het dus waarschijnlijk dat op deze plaatsen de onderste grens van de verticale verspreiding niet bereikt werd.4

In Genk-Sledderlo was het zelfs onmogelijk om te kunnen boren. Als proefproject heeft men hierbij geopteerd om een aantal proefputten te graven van 1m² waarbij met een pikhouweel werd verdiept. Het losgemaakte sediment werd nadien over een zeef gesmeten van 5 à 6 mm. Met 4 man werd deze methode uitgevoerd waarbij net iets minder dan een één dag over één zo een put werd gedaan.

Het grind bemoeilijkte hierbij de herkenbaarheid van de eventuele aanwezige antropogene lithische artefacten. Tevens was het zo dat enkele zogenaamde

“artefacten” niet te vertrouwen waren of het nu al dan niet menselijk was. Na x-aantal putten werd slechts één pijlpunt/spits dat ontegensprekelijk menselijk aangetroffen.

Dat was dan ook het eindresultaat qua vondsten.

Het agentschap Onroerend Erfgoed is van mening dat men te alle tijde in eerste instantie de kosten-baten analyse voor ogen dient te houden voor onderhavig prospectieproject.

- Hebben de resultaten van het landschappelijk booronderzoek een invloed op de proefsleuvenconfiguratie?

Neen.

5 5 . . S S am a me e nv n va a tt t t i i n n g g

Op 2 en 3 augustus 2017 werden over het plangebied 52 landschappelijke boringen uitgevoerd.

Op basis van het eerder uitgevoerd archeologisch bureauonderzoek werd namelijk de archeologische verwachting van jager-verzamelaars als hoog ingeschat.

De resultaten van het landschappelijk booronderzoek hebben aangetoond dat in de centraal en westelijke zone, met name het bosgedeelte, sprake van quasi intacte natuurlijke ontwikkelde podzolprofielen.

In de oostelijk en noordelijke zones kon door de aanwezige ondoordringbare ophogingspakketten geen waarnemingen plaatsvinden betreffende de opbouw van het natuurlijk ontwikkelde bodemprofiel.

De bodemopbouw in de centraal en westelijke zone, met name het bosgedeelte is van die aard dat archeologisch vervolgonderzoek betreffende landbouwers (proefsleuven) en betreffende jager-verzamelaas (verkennende archeologische boringen) nog zinvol is. Er zijn namelijk geen indicaties dat het archeologische relevante niveau volledig vernield en verstoord is.

In de oostelijk en noordelijke zones kon door de aanwezige ondoordringbare ophogingspakketten geen waarnemingen plaatsvinden betreffende de opbouw van het natuurlijk ontwikkelde bodemprofiel. Het is hier dus goed mogelijk al dan niet lokaal/zonaal dat archeologisch vervolgonderzoek betreffende landbouwers (proefsleuven) en betreffende jager-verzamelaas (verkennende archeologische boringen) nog zinvol is maar evengoed ook niet. Voorlopig kan men dit namelijk niet nader onderbouwen. Er zijn namelijk geen gegevens voorlopig voorhanden of het archeologische relevante niveau al dan niet is volledig vernield en verstoord.

Een verkennend archeologisch booronderzoek dringt zich op. Echter er stellen zich bodemkundig enkele technische problemen. Dit wat betreft handmatige uitvoering als

Tevens zal het aanwezige grind en de aanwezigheid van de talrijke boomwortels een negatieve invloed hebben op de leesbaarheid van het vlak bij de uiteindelijke proefsleuven.

Verkennend

archeologisch

booronderzoek

6 6 . . B Be es s c c hr h ri ij jv ve e n n d d g ge e d d e e el e lt te e

6.1. Administratieve gegevens

Projectcode 2018A207

Identificatie bekrachtigede

archeologienota met het programma van

maatregelen betreffende het uitgesteld traject

ID 3375

Nummer wettelijk depot Niet van toepassing Naam en

erkenningsnummer erkend archeoloog

Condor Archaeological Research (OE/ERK/Archeoloog/2016/0107), Bedrijfsstraat 10, 3500 HASSELT

Provincie Limburg

Gemeente Genk

Deelgemeente Genk

Plaats Emiel Van Dorenlaan

Toponiem

Bounding Box X: 229761,12 Y: 186400,64 X: 230331,28 Y: 186673,82

Kadastrale gegevens Gemeente: Genk Afdeling: 3 Sectie: B Nrs.: 60m2 (partim), 60y (partim), 60t2 (partim)

Kaartblad /

Kadasterkaart

Topografische kaart

Datum uitvoering 24/1/2018 – 25/1/2018

6.2. Archeologische voorkennis

Voor het plangebied werd reeds een bureauonderzoek5 (archeologienota) als een landschappelijk booronderzoek (nota) uitgevoerd.

Samenvattend kan men het volgende stellen:

Geo(morfo)logisch gezien ligt het plangebied op het Kempisch plateau. Dit landschap is in het laat-pleistoceen bedekt met leemarm dekzand. Deze sedimenten situeren zich dan ook nabij het maaiveld. In deze laat-pleistocene sedimenten hebben zich (matig) droge zandbodems met een (weinig) duidelijke humus en/of ijzer B-horizont

gevormd. Ter hoogte van de beekdalen gaat het om droge tot matig natte zandbodems

Eén van de oudste vermeldingen voor Genk dateert uit 1108. Niettemin zijn er aanwijzingen voor een Karolingische en zelfs een Frankische aanwezigheid.

Historische kaarten vanaf het laatste kwart van de 18e eeuw geven een vrij uniform beeld voor het onderzoeksgebied. Tot ver in de 20e eeuw was het plangebied onbebouwd en in gebruik als akkerland, heide en bos.

Binnen het plangebied is een bouwkundig monument gelegen. Ter hoogte van de nieuwe sporthal is er een Gebied Geen Archeologie toegewezen. In de directe omgeving zijn verschillende archeologische vindplaatsen bekend die dateren vanaf de Steentijd tot en met de Late - Middeleeuwen.

Op basis van bovenstaande resultaten werd een verwachtingsmodel opgesteld:

Voor vuursteenvindplaatsen van jager-verzamelaars werd een hoge trefkans opgesteld voor het gehele plangebied.

Voor nederzettingsresten vanaf het Neolithicum tot en met de Late-Middeleeuwen en sporen van begraving vanaf de Bronstijd tot en met de Volle - Middeleeuwen werd een middelhoge trefkans toegekend. Voor de Nieuwe en Nieuwste Tijd werd een lage verwachting opgesteld.

In het uiterst oostelijke deel kunnen beekdal-archeologische resten worden aangetroffen.

De resultaten van het landschappelijk booronderzoek hebben aangetoond dat in de centrale en westelijke zone, met name het bosgedeelte, sprake is van quasi intacte natuurlijke ontwikkelde podzolprofielen.

In de oostelijk en noordelijke zones kon door de aanwezige ondoordringbare

is. Er zijn namelijk geen indicaties dat het archeologische relevante niveau volledig vernield en verstoord is.

In de oostelijk en noordelijke zones kon door de aanwezige ondoordringbare ophogingspakketten geen waarnemingen plaatsvinden betreffende de opbouw van het natuurlijk ontwikkelde bodemprofiel. Het is hier dus goed mogelijk al dan niet lokaal/zonaal dat archeologisch vervolgonderzoek betreffende landbouwers (proefsleuven) en betreffende jager-verzamelaas (verkennende archeologische boringen) nog zinvol is maar evengoed ook niet. Voorlopig kan men dit namelijk niet nader onderbouwen. Er zijn namelijk geen gegevens voorlopig voorhanden of het archeologische relevante niveau al dan niet is volledig vernield en verstoord.

Een verkennend archeologisch booronderzoek dringt zich op. Deze onderzoeksmethode is namelijk bepalend of andere onderzoeken zoals karterend archeologisch booronderzoek en/of proefputten gericht op steentijdonderzoek (jager-verzamelaars) noodzakelijk zullen zijn of niet.

Echter er stellen zich bodemkundig enkele technische problemen. Dit wat betreft handmatige uitvoering als herkenbaarheid en duiding van eventuele aanwezige menselijke lithische artefacten.

Methodisch kan men dit opvangen door mechanisch te boren.

Na het doorlopen van bovenstaand Steentijd-traject wordt ook nog een proefsleuvenonderzoek geadviseerd. Dit gezien voor nederzettingsresten vanaf het Neolithicum tot en met de Late - Middeleeuwen en sporen van begraving vanaf de Bronstijd tot en met de Volle - Middeleeuwen werd een middelhoge verwachting toegekend. Een proefsleuvenonderzoek bleek de meest geschikte methode om eventuele grondsporen op te sporen.

Op basis van de waarnemingen gedurende het landschappelijk booronderzoek mag men wel stellen dat het aanwezige grind én de aanwezigheid van de talrijke boomwortels een negatieve invloed zullen hebben op de leesbaarheid van het vlak.

6.3. Onderzoeksopdracht

Het verkennend archeologisch booronderzoek heeft tot doel jager-verzamelaars vindplaatsen, indien aanwezig, trachten op te sporen.

Het is bij uitstek dus geschikt om de aan- en/of afwezigheid en begrenzing van steentijdvindplaatsen in kaart te brengen.

Indien dergelijk indicatoren aanwezig zijn is het doel van het verkennend archeologisch booronderzoek vooral om de vindplaats(en) grofweg af te bakenen in zijn drie dimensies.

De secundaire vraagstelling is hierbij een verdere detaillering van het natuurlijk bewaard bodemprofiel te verwerven.

Op basis hiervan dient de kwaliteit (de gaafheid en conservering) van de eventuele aanwezige resten van jager-verzamelaars afgetoetst te worden.

De volgende onderzoeksvragen worden minimaal vooropgesteld:

 Kunnen de aardkundige gegevens van het landschappelijk booronderzoek worden aangevuld, bijgesteld of verfijnd?

 Zijn tijdens het onderzoek indicaties vastgesteld die kunnen wijzen op de aanwezigheid van vuursteenvindplaatsen van jager-verzamelaars?

6.4. Randvoorwaarden

Specifieke bijzonderheden of randvoorwaarden deden zich niet voor betreffende onderhavig plangebied.

Het plangebied was goed toegankelijk om de archeologische uitvoerders een goed

Tevens was het zo dat in het uiterste westen na overleg met de bewoners daar op termijn een lichte wijziging zal gebeuren. Hier situeerden zich oorspronkelijk een twaalftal boringen. Die in het kader van onderhavig verkennend archeologisch booronderzoek vervielen.

Afbeelding 6: Wijziging van de aansluiting.

6.5. Werkwijze

Het veldwerk werd uitgevoerd op 24 en 25 januari 2018 door G. De Nutte (assistent-aardkundige & erkend archeoloog) en R.. Simons (assistent-(assistent-aardkundige &

archeoloog).

De mechanische avegaarboringen door middel van een Geoprobe (Afbeelding 7) werden uitgevoerd door twee boormeesters van Geosonda.

Aangezien de toekomstige vergravingen voornamelijk slechts enkele decimeters diep zullen plaatsvinden, werd afgezien van diepere bestudering van de profielopbouw.

Specifiek denkt men aan de eventuele vaststelling van een (bewaarde) ontwikkelde Allerödbodem (paleo-bodem).

Van ieder boorpunt zijn de coördinaten ingemeten door middel van een GPS toestel (type Trimble R6) of een RTS toestel (type S3) met een afwijking van maximaal 1 cm.

De hoogte van het maaiveld werd hierbij ten opzichte van de TAW geregistreerd.

Elke bodemprofielopname werd voorhand beschreven. Een selectie van representatieve boorprofielen werden gefotografeerd.

Volgens de Code van Goede Praktijk dient de boorkop van de Edelman minimaal 10 cm te betreffen. In onderhavig onderzoek heeft men gebruik gemaakt van een mechanische avegaarboor met een diameter van 15 cm. Op deze manier werd meer volume bemonsterd.

Het opgeboorde residu werd hierbij bekeken op eventuele aanwezige archeologische indicatoren door het ter plaatse droog te zeven over een zeef met een maaswijdte van 2 mm. De inzameling gebeurde gescheiden overheen een interval van maximaal 20 à 25 cm en/of per aardkundige éénheid.

De boringen worden uitgevoerd in een driehoeksgrid van 10 x 12 m, waarbij de afstand tussen de boringen 12 m bedraagt en de afstand tussen de raaien 10 m. De raaien worden verspringend ten opzichte van elkaar geplaatst waarbij iedere raai 6 m opschuift ten opzichte van de vorige boorraai.

Om die reden werden 69 boringen uitgezet ter hoogte van het plangebied.

De boring 1 liggen het laagst en boring 77 het hoogst. Dit is een verschil van maximaal 1,50 m.

De boringen 36, 43, 58, 65, 87 en 94 als de catena van 8, 17, 24, 27, 64, 82, 101, 109, 114, 120 en 122 werden hierbij als respectievelijk west - oost als noord -zuid terreindoorsnede gebruikt (afbeelding 13 en afbeelding 14). Dit is als het ware een referentie voor het volledige onderzoeksgebied.

De boringen werden overheen twee dagen uitgevoerd. Op het moment van onderzoek was het grijs en droog. De waarnemingscondities waren zeker als goed te omschrijven.

6.6. Resultaten landschappelijk booronderzoek (Bijlage 14)

Geologie en bodem

Het beeld van de bodemkundige situatie dat bestond op basis van het eerder uitgevoerd landschappelijke booronderzoek werd grotendeels bevestigd en/of fijner gesteld (afbeelding 12).

In 40 % van de boringen werd (het restant van) de E-horizont aangetroffen, oftewel in 27 boringen (afbeelding 9; links). Dit doet zich voor overheen enkele clusters binnen het onderzoeksgebied. Wel is het zo dat deze vaststellingen zich enkel situeren in de centrale en westelijke zone. Daarmee bevestigt dit het idee dat bestond tijdens het landschappelijke booronderzoek.

Afbeelding 9: Boring 49 met een E-horizont en boring 61 met een B-horizont.

In een kwart van de boringen werd enkel nog (het restant van) de B-horizont aangetroffen, oftewel in 16 boringen (afbeelding 9; rechts). Dit doet zich ook voor in

Viermaal werd (het restant van) de B/C-horizont aangetroffen (afbeelding 10; links).

Drie daarvan clusteren ter hoogte van de meest oostelijke zone. Daarmee bevestigt dit eveneens het idee dat bestond tijdens het landschappelijke booronderzoek.

Afbeelding 10: Boring 88 met een B/C-horizont en boring 4 met een C-horizont.

In een ander kwart werd onder de bouwvoor/ploeglaag meteen het moedermateriaal (C-horizont) waargenomen (afbeelding 10; rechts). Dit werd voornamelijk vastgesteld in de noordelijke en oostelijke zone. Opnieuw een bevestiging van het eerder uitgevoerde booronderzoek.

Net ten oosten van de sporthal is ook soms sprake van ophogingspakketten (afbeelding 11; links).

Afbeelding 11: Boring 5 met een ophogingspakket en boring 93 met een verstoring.

In de oostelijke zone werden ook profielopbouwen vastgesteld van verstoringen van doorgaans 90 cm diep en vervolgens al meteen de C-horizont (afbeelding 11; rechts)..

Afbeelding 13: Boorprofielen met aanduiding van de boorprofielen die gebruikt worden in de west – oost terreindoorsnede.

Afbeelding 14: Boorprofielen met aanduiding van de boorprofielen die gebruikt worden in de noord – zuid terreindoorsnede.

Archeologie

Gezien de ondergrond een grote grindfractie vertoonde, situeerde dit zich dan ook logischerwijs in het zeefresidu (afbeelding 15). Dit was altijd als “veel “te omschrijven maar soms zelfs als “heel veel”. In sommige stalen situeerde zich zowel grote grinden als kleine. Terwijl in sommige één van de twee domineerde.

Men kan echt wel spreken van grind en (gerolde) vuursteen situeerde zich niet echt er tussen.

om twee extra boringen onmiddellijk er naast te bemonsteren. Echter met een negatief resultaat.

De boringen in de directe omgeving vertoonden trouwens een B- of zelfs C-horizont.

Dit wijst op een zeer slechte gaafheid en conservering van het holoceen ontwikkeld bodemprofiel.

Afbeelding 15: De zeefstaalresiduen van boring 24 en 33 (boven) en boring 67 en 100 (onder).

7 7 . . T T e e ks k st tu u e e l l e e an a na al ly ys se e va v an n h h e e t t ve v e rk r k e e n n ne n en n d d a a rc r c he h eo ol lo og gi is sc c h h b b oo o or ro on n de d er rz zo oe e k k

Op 24 en 25 werden 69 verkennende archeologische boringen uitgevoerd ter hoogte van het Sportpark te Genk.

Uit het verkennend archeologisch booronderzoek kwam naar voren dat er zich podzols gevormd hebben. Deze zijn in grote delen van het plangebied (quasi) volledig intact. Zonaal is het podzolprofiel ook onthoofd. Eigenlijk kan men stellen dat in 40%

van het plangebied de archeologische relevante bodemhorizonten betreffende jager-verzamelaars heel goed bewaard en geconserveerd zijn gebleven.

In de overige 60% is dit eerder als slecht te bestempelen.

Echter er werd tot op heden in geen enkel zeefstaal een archeologische indicator aangetroffen betreffende jager-verzamelaars vindplaatsen.

Ter afsluiting van het verkennend archeologisch booronderzoek worden de vooropgestelde onderzoeksvragen beantwoord:

-Kunnen de aardkundige gegevens van het landschappelijk booronderzoek

-Kunnen de aardkundige gegevens van het landschappelijk booronderzoek

In document Sportpark te Genk (gem. Genk) (pagina 15-0)