• No results found

Resultaten landschappelijk booronderzoek (Bijlage 14)

In document Sportpark te Genk (gem. Genk) (pagina 34-0)

5. Samenvatting

6.6. Resultaten landschappelijk booronderzoek (Bijlage 14)

Geologie en bodem

Het beeld van de bodemkundige situatie dat bestond op basis van het eerder uitgevoerd landschappelijke booronderzoek werd grotendeels bevestigd en/of fijner gesteld (afbeelding 12).

In 40 % van de boringen werd (het restant van) de E-horizont aangetroffen, oftewel in 27 boringen (afbeelding 9; links). Dit doet zich voor overheen enkele clusters binnen het onderzoeksgebied. Wel is het zo dat deze vaststellingen zich enkel situeren in de centrale en westelijke zone. Daarmee bevestigt dit het idee dat bestond tijdens het landschappelijke booronderzoek.

Afbeelding 9: Boring 49 met een E-horizont en boring 61 met een B-horizont.

In een kwart van de boringen werd enkel nog (het restant van) de B-horizont aangetroffen, oftewel in 16 boringen (afbeelding 9; rechts). Dit doet zich ook voor in

Viermaal werd (het restant van) de B/C-horizont aangetroffen (afbeelding 10; links).

Drie daarvan clusteren ter hoogte van de meest oostelijke zone. Daarmee bevestigt dit eveneens het idee dat bestond tijdens het landschappelijke booronderzoek.

Afbeelding 10: Boring 88 met een B/C-horizont en boring 4 met een C-horizont.

In een ander kwart werd onder de bouwvoor/ploeglaag meteen het moedermateriaal (C-horizont) waargenomen (afbeelding 10; rechts). Dit werd voornamelijk vastgesteld in de noordelijke en oostelijke zone. Opnieuw een bevestiging van het eerder uitgevoerde booronderzoek.

Net ten oosten van de sporthal is ook soms sprake van ophogingspakketten (afbeelding 11; links).

Afbeelding 11: Boring 5 met een ophogingspakket en boring 93 met een verstoring.

In de oostelijke zone werden ook profielopbouwen vastgesteld van verstoringen van doorgaans 90 cm diep en vervolgens al meteen de C-horizont (afbeelding 11; rechts)..

Afbeelding 13: Boorprofielen met aanduiding van de boorprofielen die gebruikt worden in de west – oost terreindoorsnede.

Afbeelding 14: Boorprofielen met aanduiding van de boorprofielen die gebruikt worden in de noord – zuid terreindoorsnede.

Archeologie

Gezien de ondergrond een grote grindfractie vertoonde, situeerde dit zich dan ook logischerwijs in het zeefresidu (afbeelding 15). Dit was altijd als “veel “te omschrijven maar soms zelfs als “heel veel”. In sommige stalen situeerde zich zowel grote grinden als kleine. Terwijl in sommige één van de twee domineerde.

Men kan echt wel spreken van grind en (gerolde) vuursteen situeerde zich niet echt er tussen.

om twee extra boringen onmiddellijk er naast te bemonsteren. Echter met een negatief resultaat.

De boringen in de directe omgeving vertoonden trouwens een B- of zelfs C-horizont.

Dit wijst op een zeer slechte gaafheid en conservering van het holoceen ontwikkeld bodemprofiel.

Afbeelding 15: De zeefstaalresiduen van boring 24 en 33 (boven) en boring 67 en 100 (onder).

7 7 . . T T e e ks k st tu u e e l l e e an a na al ly ys se e va v an n h h e e t t ve v e rk r k e e n n ne n en n d d a a rc r c he h eo ol lo og gi is sc c h h b b oo o or ro on n de d er rz zo oe e k k

Op 24 en 25 werden 69 verkennende archeologische boringen uitgevoerd ter hoogte van het Sportpark te Genk.

Uit het verkennend archeologisch booronderzoek kwam naar voren dat er zich podzols gevormd hebben. Deze zijn in grote delen van het plangebied (quasi) volledig intact. Zonaal is het podzolprofiel ook onthoofd. Eigenlijk kan men stellen dat in 40%

van het plangebied de archeologische relevante bodemhorizonten betreffende jager-verzamelaars heel goed bewaard en geconserveerd zijn gebleven.

In de overige 60% is dit eerder als slecht te bestempelen.

Echter er werd tot op heden in geen enkel zeefstaal een archeologische indicator aangetroffen betreffende jager-verzamelaars vindplaatsen.

Ter afsluiting van het verkennend archeologisch booronderzoek worden de vooropgestelde onderzoeksvragen beantwoord:

-Kunnen de aardkundige gegevens van het landschappelijk booronderzoek worden aangevuld, bijgesteld of verfijnd?

Het beeld van de bodemkundige situatie dat bestond op basis van het eerder uitgevoerd landschappelijke booronderzoek werd grotendeels bevestigd en/of fijner gesteld.

Veertig procent van het plangebied vertoont een quasi intact podzolprofiel. De rest van het plangebied vertoont verschillende fases van erosie betreffende het

8 8 . . S S am a me e nv n va a tt t t i i n n g g

Op 24 en 25 januari 2018 werden verspreid over het plangebied 69 verkennende archeologische boringen uitgevoerd. Op basis van het eerder uitgevoerd archeologisch bureauonderzoek kwam namelijk een hoge archeologische verwachting van kampementen van jager-verzamelaars naar voren. Dergelijke vindplaatsen zijn zeer erosiegevoelig. Van een goede conservering van zulke sites kan daarom pas gesproken worden wanneer blijkt dat het natuurlijk bodemprofiel (vrijwel) intact is.

Het eerder uitgevoerd landschappelijk booronderzoek heeft aangetoond dat er zich podzols situeren. Deze zijn (quasi) volledig intact in bepaalde zones van het plangebied.

Zonaal is het bodemprofiel wel onthoofd.

Op basis van de bodemopbouw kunnen er zich intacte en goed geconserveerde vindplaatsen van jager-verzamelaars situeren.

Op basis hiervan wordt het zogenaamde “Steentijdtraject” (verkennend archeologisch booronderzoek, karterend archeologisch booronderzoek en/of proefputten gericht op steentijdonderzoek) (jager-verzamelaars) als noodzakelijk geacht. De logische vervolgstap in eerste instantie was dus een verkennend archeologisch booronderzoek.

Onderhavig verkennend archeologisch booronderzoek heeft aangetoond dat in 40%

van het plangebied de archeologische relevante bodemhorizonten betreffende jager-verzamelaars heel goed bewaard en geconserveerd zijn gebleven.

In de overige 60% wordt op basis van de bodemopbouw het namelijk weinig waarschijnlijk geacht dat intacte en goed geconserveerde intacte vindplaatsen van jager-verzamelaars zich daar specifiek situeren.

Bijkomstig werd tot op heden geen enkele archeologische indicator van jager-verzamelaars vastgesteld in de zeefstalen.

Op basis van dit laatste is het meer dan logisch dat het zogenaamde “Steentijdtraject”

(karterend archeologisch booronderzoek en/of proefputten gericht op steentijdonderzoek) niet meer wordt voortgezet.

Wat de gaafheid en conservering betreft van nederzettingen en/of begravingen van landbouwers betreft wordt deze als matig tot goed ingeschat in het gros van het plangebied.

De bodemopbouw is namelijk nog van die orde dat grondsporen van landbouwers een matige tot goede gaafheid en conservering kunnen vertonen, indien dergelijke archeologische resten aanwezig zouden zijn.

Niettemin zijn er zonale zones waar dit aspect als zeer slecht beschouwd dient te worden. Met andere woorden indien archeologische sporen hier ooit aanwezig waren dat zijn hierbij het gros van de sporen reeds de schop opgegaan.

Op basis hiervan én de vigerende gespecifieerde archeologische verwachting hieromtrent worden nog altijd proefsleuven geadviseerd.

P P r r o o e e f f s s l l e e u u v v e e n n

9 9 . . B B e e s s c c h h r r i i j j v v e e n n d d g g e e d d e e e e l l t t e e

9.1. Administratieve gegevens

Projectcode 2018B208

Identificatie bekrachtigede

archeologienota met het programma van

maatregelen betreffende het uitgesteld traject

ID 3375

Nummer wettelijk depot Niet van toepassing Naam en

erkenningsnummer erkend archeoloog

Condor Archaeological Research (OE/ERK/Archeoloog/2016/0107), Bedrijfsstraat 10, 3500 HASSELT

Provincie Limburg

Gemeente Genk

Deelgemeente Genk

Plaats Emiel Van Dorenlaan

Toponiem

Bounding Box X: 229761,12 Y: 186400,64 X: 230331,28 Y: 186673,82

Kadastrale gegevens Gemeente: Genk Afdeling: 3 Sectie: B Nrs.: 60m2 (partim), 60y (partim), 60t2 (partim)

Kaartblad /

Kadasterkaart

Topografische kaart

Datum uitvoering 19/2/2018 – 20/2/2018

9.2. Archeologische voorkennis

Voor het plangebied werd reeds een bureauonderzoek6 (archeologienota) als een landschappelijk booronderzoek en een verkennend archeologisch booronderzoek (nota) uitgevoerd.

Samenvattend kan men het volgende stellen:

Geo(morfo)logisch gezien ligt het plangebied op het Kempisch plateau. Dit landschap is in het laat-pleistoceen bedekt met leemarm dekzand. Deze sedimenten situeren zich dan ook nabij het maaiveld. In deze laat-pleistocene sedimenten hebben zich (matig) droge zandbodems met een (weinig) duidelijke humus en/of ijzer B-horizont

gevormd. Ter hoogte van de beekdalen gaat het om droge tot matig natte zandbodems met een duidelijke ijzer en/of humus B-horizont.

Eén van de oudste vermeldingen voor Genk dateert uit 1108. Niettemin zijn er aanwijzingen voor een Karolingische en zelfs een Frankische aanwezigheid.

Historische kaarten vanaf het laatste kwart van de 18e eeuw geven een vrij uniform beeld voor het onderzoeksgebied. Tot ver in de 20e eeuw was het plangebied onbebouwd en in gebruik als akkerland, heide en bos.

nieuwe sporthal is er een Gebied Geen Archeologie toegewezen. In de directe omgeving zijn verschillende archeologische vindplaatsen bekend die dateren vanaf de Steentijd tot en met de Late - Middeleeuwen.

Op basis van bovenstaande resultaten werd een verwachtingsmodel opgesteld:

Voor vuursteenvindplaatsen van jager-verzamelaars werd een hoge trefkans opgesteld voor het gehele plangebied.

Voor nederzettingsresten vanaf het Neolithicum tot en met de Late-Middeleeuwen en sporen van begraving vanaf de Bronstijd tot en met de Volle - Middeleeuwen werd een middelhoge trefkans toegekend. Voor de Nieuwe en Nieuwste Tijd werd een lage verwachting opgesteld.

In het uiterst oostelijke deel kunnen beekdal-archeologische resten worden aangetroffen.

De resultaten van het landschappelijk booronderzoek hebben aangetoond dat in de centrale en westelijke zone, met name het bosgedeelte, sprake is van quasi intacte natuurlijke ontwikkelde podzolprofielen.

In de oostelijk en noordelijke zones kon door de aanwezige ondoordringbare ophogingspakketten geen waarnemingen plaatsvinden betreffende de opbouw van het natuurlijk ontwikkelde bodemprofiel.

De bodemopbouw in de centrale en westelijke zone, met name het bosgedeelte is van die aard dat archeologisch vervolgonderzoek betreffende landbouwers (proefsleuven) en betreffende jager-verzamelaas (verkennende archeologische boringen) nog zinvol is. Er zijn namelijk geen indicaties dat het archeologische relevante niveau volledig vernield en verstoord is.

nader onderbouwen. Er zijn namelijk geen gegevens voorlopig voorhanden of het archeologische relevante niveau al dan niet is volledig vernield en verstoord.

Een verkennend archeologisch booronderzoek dringt zich op. Deze onderzoeksmethode is namelijk bepalend of andere onderzoeken zoals karterend archeologisch booronderzoek en/of proefputten gericht op steentijdonderzoek (jager-verzamelaars) noodzakelijk zullen zijn of niet.

Onderhavig verkennend archeologisch mechanisch uitgevoerd booronderzoek heeft aangetoond dat in 40% van het plangebied de archeologische relevante bodemhorizonten betreffende jager-verzamelaars heel goed bewaard en geconserveerd zijn gebleven.

In de overige 60% wordt op basis van de bodemopbouw het namelijk weinig waarschijnlijk geacht dat intacte en goed geconserveerde intacte vindplaatsen van jager-verzamelaars zich daar specifiek situeren.

Bijkomstig werd tot op heden geen enkele archeologische indicator van jager-verzamelaars vastgesteld in de zeefstalen.

Op basis van dit laatste is het meer dan logisch dat het zogenaamde “Steentijdtraject”

(karterend archeologisch booronderzoek en/of proefputten gericht op steentijdonderzoek) niet meer wordt voortgezet.

Wat de gaafheid en conservering betreft van nederzettingen en/of begravingen van landbouwers betreft wordt deze als matig tot goed ingeschat in het gros van het plangebied.

De bodemopbouw is namelijk nog van die orde dat grondsporen van landbouwers een matige tot goede gaafheid en conservering kunnen vertonen, indien dergelijke archeologische resten aanwezig zouden zijn.

Niettemin zijn er zonale zones waar dit aspect als zeer slecht beschouwd dient te worden. Met andere woorden indien archeologische sporen hier ooit aanwezig waren dat zijn hierbij het gros van de sporen reeds de schop opgegaan.

Op basis hiervan én de vigerende gespecifieerde archeologische verwachting

9.3. Onderzoekskader

9.3.1. Vraagstelling

Op basis van het bureauonderzoek, de resultaten van het landschappelijk booronderzoek èn die van het verkennend archeologisch booronderzoek dienden nog altijd proefsleuven te worden uitgevoerd.

Een proefsleuvenonderzoek heeft tot doel om de verwachting(en) opgesteld tijdens voorgaande archeologische onderzoeken te toetsen, te verfijnen of zelfs bij te sturen.

Situeert er zich al dan niet een archeologisch bodemarchief binnen de grenzen van onderhavig plangebied? Zo ja, wat is de inhoudelijke en fysieke kwaliteit (aard, ouderdom, omvang, gaafheid en conservering) van deze archeologische sporen en/of resten. Het doel is dan om tot een waardestelling te komen en uitspraken te kunnen formuleren over de behoudenwaardigheid van de vindplaats/vindplaatsen. Dit alles staat in het kader van het potentieel tot archeologische kennisvermeerdering. Uiteraard dient dit ook afgetoetst te worden of deze archeologische behoudenwaardige resten al dan niet verstoord zullen worden door de geplande werkzaamheden.

Het onderzoek dient, voor zover mogelijk, antwoord te geven op de volgende vragen:

 Zijn er sporen aanwezig?

 Zijn de sporen natuurlijk of antropogeen?

 Maken de sporen deel uit een één of meerdere structuren?

 Kunnen er verschillende periodes worden herkend binnen het spoor- en vondstensemble?

9.3.2. Randvoorwaarden

Bij aanvang der werken waren er geen echte randvoorwaarden van toepassing.

Het plangebied was goed toegankelijk om de archeologische uitvoerders een goed bodemkundig en archeologisch beeld te laten vormen én het was hierbij overal mogelijk om proefsleuven uit te voeren.

In het programma van maatregelen van de opgestelde en door Onroerend Erfgoed bekrachtigde archeologienota werd volgend plan van aanpak voorzien:

De methode van brede sleuven (4 m breed) dienen ingezet te worden in grote delen van het plangebied.

Het plangebied is 14760 m² groot. Volgens het huidige proefsleuvenplan wordt 3480 m² opgelegd wat neerkomt op 23.5 % van het terrein. Dit door middel van 12 sleuven. Daarnaast staat het de erkend archeoloog vrij om bijkomend te voorzien in de vorm van kijkvensters en dwarssleuven.

Afbeelding 17: Proefsleuvenplan met aanduiding van het plangebied (rode kader) en de voorziene sleuven (zwarte lijnen).

Enkel werd op basis van de KLIP-melding duidelijk dat er talrijke belangrijke nutsleidingen (sporthal & zwembad; Bijlage 17) zich situeerden in het onderzoeksgebied.

Dit vooral ter hoogte van de WP 3-5, WP 1-2 als WP 6. Hier was het zelfs technisch

Tevens was het zo dat in het uiterste westen na overleg met de bewoners daar op termijn een lichte wijziging zal gebeuren. Hier situeerde zich WP 8.

Omwille van het bovenstaande werd afgezien van deze aanleg.

In totaal gaat het hierbij om circa 900 m² dat verviel van de voorgestelde 3 480 m² volgens het Programma van Maatregelen.

9.4. Werkwijze en strategie

9.4.1. Motivering onderzoeksstrategie

Zie goedgekeurde archeologienota ID 3375 met vigerend Programma van Maatregelen.

9.4.2. Organisatie van het vooronderzoek en gebruikt materiaal Het plangebied was oorspronkelijk 14 760 m² groot.

Zoals eerder aangehaald vervielen er aantal sleuven. Tevens was het zo dat ter plaatse bleek dat WP 11 zich situeerde ter hoogte van een wandelpad. Het was niet opportuun deze te vergraven. Tevens was er niet echt mogelijkheid om deze te verleggen.

Uiteindelijk was het plangebied nog 9 774 m² groot dat onderworpen diende te worden aan een proefsleuvenonderzoek.

In totaal werd 1 923 m² door middel van proefsleuven opengelegd. Dit maakt zowaar 19,70 % van de totale oppervlakte van het plangebied (9 774 m).

Er is getracht vondstenmateriaal te recupereren uit de verschillende aanwezige lagen

Bij de aanleg van het vlak werd een metaaldetector ingezet. Op het einde van elke velddag werden alle verkleuringen/sporen gecheckt op metaalvondsten. Zoals hierboven reeds aangehaald resulteerde dit in een negatief resultaat tot op heden.

Tijdens het proefsleuvenonderzoek werd tot op heden echter geen “veelbelovende”

sporen of “bijzondere” contexten opgemerkt en/of die nieuwe gegevens kunnen opleveren én die tevens uitstijgen boven de bekende gegevens! Om die redenen hebben dan ook geen staalnames plaatsgevonden.

Tevens konden de vigerende onderzoeksvragen grotendeels ook beantwoord worden zonder staalnames.

Binnen een tijdsspanne van twee dagen werden de proefsleuven aangelegd, gedocumenteerd en nader onderzocht. Op vraag van de aannemer werd afgezien van demping.

Voor het afgraven werd gebruikt gemaakt van een 21 tons rupskraan met een platte graafbak van 2 m breed (Van Eycken Trans).

De bodem werd hierbij laagsgewijs afgegraven. Echter specifiek niet dieper dan de toekomstige werkzaamheden. De teelaarde/bouwvoor werd uitsluitend verwijderd.

Gemiddeld was dit 20 à 40 cm dik. Dit betekent ook meteen dat niet altijd een archeologisch relevant en/of leesbaar niveau werd aangelegd.

Het onderzoeksvlak werd hierbij aangelegd onder de bouwvoor/ploeglaag namelijk in zones met de E-horizont, de B-horizont, de B/C-horizont als zelfs locaties met een ophogingspakket.

Het onderzoeksvlak is hierbij waar nodig manueel met de schop bijgeschaafd.

Het vlak en alle sporen zijn gefotografeerd en digitaal ingetekend. De foto’s werden genomen met een Nikon Coolpix AW 100. Het digitaal inmeten geschiedde door een GPS van het type Trimble R6. Alle werkputten zijn ingemeten in Lambert-72 coördinaten.

Met een metaaldetector van het type Garrett Ace 250 is de aanwezigheid van metalen vondsten in de bodem nagegaan.

Bij de aanzet van elke proefsleuf is minstens één profielkolom van minstens 100 cm

niveau te bepalen. Dit diende te gebeuren conform het PvM. Specifiek voor WP 7 werd voorgelegd minstens 5 profielen aan te leggen. In praktijk zijn dit er 6 geworden.

Allen hiervan zijn gefotografeerd, ingetekend op schaal 1/20 en beschreven. De bovenzijde is in alle profielen het maaiveld, het moedermateriaal vormt de onderzijde van de profielput.

De diepte van elk vlak ten opzichte van het maaiveld is weergegeven volgens de Tweede Algemene waterpassing (TAW).

Een selectie van sporen is gecoupeerd, gefotografeerd, ingetekend op schaal 1/20 en beschreven. Dit om tot een betere en onderbouwde inschatting te komen van de aard, de context en gemiddelde diepte van de aangetroffen sporen.

Vondsten worden normaal zonder verdere selectie ingezameld en hun locatie aangegeven op een tekening. Echter mobilia kwamen tot op heden niet aan het licht.

Het archeologisch terreinwerk werd op 2 dagen uitgevoerd door Condor Archaeological Research door een veldwerkleider die eveneens een erkende archeoloog is als door een andere veldwerkleider die optrad als “assistent”-archeoloog.

De daaropvolgende dagen werden de onderzoeksresultaten verwerkt en de rapportering opgesteld.

De digitale plannen werden hierbij verwerkt in MapInfo terwijl de lijsten in Microsoft Excel.

Tijdens het onderzoek zijn geen regio- en/of periodespecialistten betrokken geweest bij de interpretatie en datering van de aangetroffen resten. Condor Archaeological Research n heeft voldoende specialisatie en kennis in huis om het onderzoek tot een goed eind te brengen.

Het onderzoeksteam van Condor Archaeological Research bestond uit:

9.4.3. Motivering eventueel afwijkende methodiek.

Er deden zich geen echte afwijkingen voor betreffende de voorgestelde methodiek.

Andere “afwijkingen” waren niet aan de orde en als dit toch het geval zou zijn dan waren deze niet van deze orde dat dit enig effect had op de eindresultaten van het archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem.

9.5. Gespecifieerde geplande werken

De impact varieert binnen het plangebied. Het gaat namelijk om de aanleg van wegenis en pleintjes. Zonaal worden er rioleringen gelegd. Tevens zijn er ook locaties waar enkel gras wordt ingezaaid. Grofweg kan men stellen dat de grootste impact verwacht wordt ter hoogte van de nieuw aan te leggen wegenis ten zuiden van de sporthal en zwembad.

Deze zone is tegenwoordig in gebruik als bos. De gaafheid en conservering van eventuele aanwezige sites kan hier dan ook hoog zijn.

Alles wordt hierbij, met uitzondering van de heraanleg van de groenzones, aangezet onder de bouwvoor.

Hier kan zich ook een archeologisch relevant niveau situeren. Daarom wordt uitgegaan van een worst case scenario. Waarbij bij de uitvoering der civiele werken eventuele aanwezige archeologische resten aangetast en verstoord worden.

1 1 0. 0 . A As s s s e e ss s sm me en nt tr ra ap pp p or o rt t

10.1. Methoden, technieken en criteria

Het assessment van de sporen gebeurde grotendeels bij de uitvoering van het veldwerk. Dit werd bijgestuurd, verfijnd en aangepast op basis van de digitale plannen en coupetekeningen, de foto’s en de spoorbeschrijvingen achteraf.

Natuurwetenschappelijke dateringen waren tevens niet voorhanden.

De interpretatie van de sporen is voornamelijk gebaseerd op de vorm, de kleur, de aflijning en de homogene/heterogene structuurvulling zoals waargenomen in het vlak.

Sommige sporen/verkleuringen werden op basis van een coupe verder gewaardeerd hierbij speelde de diepte eveneens een factor en de soms geassocieerde vondsten.

Normaliter kan men een deel van de aangetroffen sporen “dateren” op basis van vondstmateriaal in hun (op)vulling. Toch dient men voor ogen te houden dat het gebruik van vondstmateriaal als daterend element niet zaligmakend is. Vondstmateriaal kan namelijk sporen dateren. Soms is het materiaal niet goed dateerbaar en zelfs wanneer dat wel zo is, dient de vraag gesteld te worden wat de relatie is met het betreffende spoor en waar het zich in dat spoor bevindt. Vondsten kunnen immers op velerlei wijzen in de grond terechtkomen. Indien een site gedurende een lange periode in gebruik is geweest, dient rekening gehouden te worden met fenomenen als opspit en zwerfvuil, die het dateren van sporen kunnen bemoeilijken.

Bij uitvoering van onderhavig veldwerk werd echter geen vondstmateriaal aangetroffen.

Oversnijdingen met andere sporen en/of structuren, zelfs de ruimtelijke plaats binnen een site of oriëntatie kunnen eveneens een aanwijzing voor de datering geven.

Bij greppels stelt zich vaak het probleem dat door hun specifieke functie de oudere

Bij greppels stelt zich vaak het probleem dat door hun specifieke functie de oudere

In document Sportpark te Genk (gem. Genk) (pagina 34-0)