• No results found

Deel 2: Kwantitatief onderzoek

6. Kwantitatief onderzoek in België

6.5 Resultaten

Door de dataset op te delen in twee groepen bestaat de treatmentgroep uit 27 Belgische vennootschappen. In de controlegroep zitten de overige 255 vennootschappen uit de dataset. Tabel 3 geeft de gemiddeldes en de standaardafwijkingen van de beide groepen voor alle opgenomen variabelen in dit onderzoek weer. Het eerste wat in het oog springt is dat de gemiddelde waardes in de treatment groep hoger liggen. Dit komt omdat in deze groep vennootschappen zitten die minstens eenmaal tijdens de onderzochte periode een financieringskostensurplus groter of gelijk aan drie miljoen euro hebben. Hierdoor zullen dit voornamelijk grotere vennootschappen zijn die meer beroep doen op vreemd vermogen dan de vennootschappen in de controlegroep. Als er wordt gekeken naar de variabele schuldgraad zien we dat de deze gemiddeld ongeveer 10% hoger ligt in de treatmentgroep. Toch is in beide groepen een lichte daling doorheen de tijd te zien.

Aangezien de treatment groep gekozen is op basis van de waarde van het financieringskostensurplus is het logisch dat het gemiddelde financieringskostensurplus bij de vennootschappen in de treatmentgroep aanzienlijk hoger ligt dan in de controlegroep. Als er wordt gekeken naar de samenstelling van het financieringskostensurplus kan er worden vastgesteld dat de gemiddeldes van de treatmentgroep niet in dezelfde richting evolueren als die van de controlegroep. Bij de treatmentgroep stijgen de gemiddelde kosten van schulden en opbrengsten uit financiële vaste activa terwijl deze beide variabelen gemiddeld dalen bij de controlegroep. Er is ook een tegenovergestelde beweging bij de variabele omzet. Deze daalt bij de treatmentgroep maar stijgt bij de controlegroep. De omzet in de treatmentgroep ligt gemiddelde hoger dan in de controlegroep dus dit bevestigt de vaststelling dat ondernemingen met een hogere omzet meer beroep doen op vreemd vermogen.

Daarnaast is de variabele EBITDA doorheen de tijd gemiddeld in beide groepen gestegen. Door een stijging van de EBITDA zal er een grotere maximale interestaftrek ontstaan. Als laatste kan er nog iets gezegd worden over de current ratio. Deze variabele is in beide groepen gemiddeld groter dan 2 wat aantoont dat de meeste vennootschappen niet kampen met liquiditeitsproblemen. Wel moet er worden opgemerkt dat de standaardafwijking overal vrij hoog is. Dit toont aan dat er grote verschillen zijn tussen de waarden van de vennootschappen uit de dataset.

Treatmentgroep (N= 27) Controlegroep (N= 255)

Gemiddelde Standaardafwijking Gemiddelde Standaardafwijking

2016 2018 2016 2018 2016 2018 2016 2018

Schuldgraad 64,96% 64,63% 20,21% 19,89% 53,42% 52,04% 25,24% 25,40%

Financierings-

kostensurplus 12 734 11 647 21 439 19 181 270 265 480 487

Kosten van schulden 13 068 13 577 21 491 19 992 345 306 796 608

Opbrengsten uit

financiële vaste activa 334 1 930 1 085 5 392 75 41 502 309

EBITDA 88 881 90 295 164 270 202 646 14 101 16 072 59 251 64 550

Current ratio 1,965 2,339 2,885 4,302 2,801 2,803 5,680 4,917

Hieronder worden in Tabel 4 en Tabel 5 de resultaten van de Wilcoxon signed rank toets besproken. Door gebruik te maken van deze niet-parametrische verschiltoets wordt er nagegaan of het verschil tussen de gemiddeldes in 2016 en de gemiddeldes in 2018 significant is. Deze test werd uitgevoerd op zowel de treatment- als de controlegroep. De kolom “Positief” toont aan hoeveel vennootschappen er in 2018 een hogere waarde voor de variabele hadden dan in 2016. Als we naar de variabele schuldgraad kijken bij de treatmentgroep staan er 12 vennootschappen in de kolom positief. Dit wil dus zeggen dat hun schuldgraad is gestegen doorheen de periode van 2016 tot 2018. De kolom “Negatief” toont aan hoeveel vennootschappen in 2018 een lagere waarde voor de variabele hadden dan in 2016. Zo kan er worden afgeleid dat de schuldgraad van 15 vennootschappen in de treatmentgroep is gedaald in de periode 2016 tot 2018. De derde kolom “Gelijk” geeft weer voor hoeveel bedrijven de waarde gelijk is gebleven voor de beide onderzochte jaren. De laatste tabel geeft weer of dit verschil significant is of niet.

Treatmentgroep N= 27

Positief Negatief Gelijk Significant

Schuldgraad 12 15 0 /

Financieringskostensurplus 12 15 0 /

Kosten van schulden 13 14 0 /

Opbrengsten uit financiële

vaste activa 7 2 18 /

EBITDA 14 13 0 /

Current ratio 12 14 1 /

Omzet 14 11 2 /

Tabel 4: Resultaten Wilcoxon signed rank test treatmentgroep

/ : geen significant verschil

Uit de resultaten van de treatmentgroep blijkt dat geen enkel verschil significant is. In de controlegroep daarentegen is het verschil van alle variabelen, behalve van de variabele opbengsten uit de financiële vaste activa, wel significant. Aangezien de verschillen bij de treatmentgroep niet significant zijn, kunnen deze resultaten de opgestelde hypotheses niet bevestigen. Uit deze verschiltoets blijkt dat er bij de vennootschappen die getroffen worden door de invoering van het financieringskostensurplus geen mogelijke anticipatieëffecten te vinden zijn. Het verschil in schuldgraad tussen 2016 en 2018 in de treatmentgroep is dan wel niet significant,

toch zal meer dan de helft van de vennootschappen (15 van de 27) haar schuldgraad verlagen in de onderzochte periode. Hieruit volgt dat ook meer dan de helft van de vennootschappen (ook 15 van de 27) in 2018 een kleiner financieringskostensurplus had. Als er terug wordt gekeken naar de samenstelling van het financieringskostensurplus heeft ook de heflt van de vennootschappen zijn interestkosten laten dalen. Bij de variabele opbrengsten uit financiële activa zijn er maar 7 vennootschappen die meer interestopbrengsten hadden in 2018 dan in 2016. Opmerkelijk is ook dat 18 vennootschappen hun interestopbrengsten niet hebben aangepast. Daarnaast heeft ook ongeveer de helft (14 van de 27) van de treatment groep een hogere EBITDA in 2018 dan in 2016.

Controlegroep N= 255

Positief Negatief Gelijk Significant

Schuldgraad 96 159 0 **

Financieringskostensurplus 95 143 17 *

Kosten van schulden 92 146 17 **

Opbrengsten uit financiële

vaste activa 27 36 192 /

EBITDA 141 114 0 *

Current ratio 142 106 7 *

Omzet 164 88 3 **

Tabel 5: Resultaten Wilcoxon signed rank test controlegroep

*: p < 0,05: beperkt significant verschil **: p < 0,01: duidelijk significant verschil / : geen significant verschil

Als er naar de resultaten van de controle groep wordt gekeken, zijn de verschillen tussen 2016 en 2018 wel significant. Dit is eigenlijk het tegenovergestelde van wat verwacht kan worden. Normaal zouden deze vennootschappen hun vermogenstructuur niet moeten aanpassen voor 2019. Zij zullen immers niet getroffen worden door de invoering van het financieringskostensurplus. Hieruit kan er geconcludeerd worden dat de oorzaak van de daling van de schuldgraad niet bij het financieringskostensurplus ligt.

De resultaten van de DID staan in Tabel 6 weergegeven. Enkel de term behandeling uit de regressie is significant. Dit wil zeggen dat er in de periode voor de bekendmaking van het financieringskostensurplus, in het jaar 2016, een significant verschil bestaat tussen de schuldgraad van de treatment groep en die van de controle groep. Aangezien de dummy-variabele tijd niet significant is, wil dit zeggen dat het signicifante verschil uit 2016 er niet meer is in het jaar 2018. Deze regressie toont nog eens aan dat de eerste hypothese uit dit onderzoek niet aanvaard kan worden. Vennnootschappen die getroffen worden door de invoering van het financieringskostensurplus zullen na de bekendmaking hier niet op anticiperen door hun schuldgraad te verlagen. Toch is er een lichte daling in de schulgraad te vinden, maar deze dalende trend komt ook bij de controlegroep voor. Voor deze vennootschappen zou het niet nodig zijn om hun schuldgraad te verlagen na de bekendmaking van het financieringskostensurplus omdat zij er niet door getroffen zullen worden. De oorzaak van de daling van de schuldgraad van beide groepen zal dus ergens anders liggen dan bij de bekendmaking van de nieuwe Belgische interestaftrekbeperking.

Deze bevinding wordt hieronder nog eens verduidelijkt door berekeningen. Aan de hand van de regressiecoëfficiënten kan worden geconcludeerd dat de controle groep in 2016 een gemiddelde schuldgraad had die gelijk was aan 53,417% terwijl deze in 2018 voor dezelfde vennootschappen 52,037% (53,417% - 1,380%) bedroeg. Daarnaast kan er ook berekend worden dat de vennootschappen in de treatment groep in 2016 een gemiddelde schuldgraad hadden van 64,957% (53,417% + 11,540%). In 2018 had deze groep een gemiddelde schuldgraad van 64,633% (53,41% + 11,540% - 1,380% + 1,056%). Beide groepen hebben hun schuldgraad doorheen de tijd dus verlaagd. Belangrijk om op te merken is dat het verschil tussen de gemiddelde schuldgraad in de treatment groep tussen 2016 en 2018 maar 0,324% bedraagt. Daarnaast is er een daling van de schuldgraad bij alle vennootschappen terug te vinden van 1,380%. We kunnen dus concluderen dat de treatment groep maar een daling van 0,344% (-1,380% + 1,056) heeft doorgevoerd, terwijl deze daling in de controlegroep 1,380% bedraagt. Deze resultaten komen dus niet overeen met de verwachtingen van dit onderzoek. De treatmentgroep laat haar schuldgraad minder dalen dan de controlegroep en deze daling is niet significant. Hierdoor kan er worden geconcludeerd dat er geen mogelijk anticipatieëffect op de invoering van het financieringskostensurplus te vinden is als er naar de schuldgraad wordt gekeken.

Regressiecoëfficiënt (standaardafwijking) Constant 53,417 (1,1622) Tijd -1,380 (2,294) Behandeling 11,540* (3,892) Tijd x Behandeling 1,056 (5,504)

Tabel 6: Resultaten regressie

*: p < 0,05: beperkt significant verband **: p < 0,01: duidelijk significant verband