• No results found

Deel 2: Kwantitatief onderzoek

6. Kwantitatief onderzoek in België

6.2 Bespreking van de variabelen

Om te weten of een bedrijf wordt getroffen door de nieuwe interestaftrekbeperking moet er eerst worden nagegaan hoe groot hun financieringskostensurplus is. Deze kan worden berekend door het verschil te maken tussen de interestkosten en de interestopbrengsten. Hiervoor worden de rekening kosten aan schulden en de rekening opbrengsten uit financiële vaste activa gebruikt. Door deze twee rekeningen ook op te nemen als variabelen kan er beter worden gekeken waarom het financieringskostensurplus verandert doorheen de tijd. In dit onderzoek wordt het financieringskostensurplus voor Belgische ondernemingen als volgt berekend:

!"#$#%"&'"#()*+),&#)-'./-) = *+),&# $$# )%ℎ-/3&# − +.5'&#(),&# -", 6"#$#%"ë/& 8$),& $%,"8$ De volgende variabele die belangrijk is bij de berekening van deze nieuwe interestaftrek beperking is de fiscale EBITDA of de Earnings Before Interest, Taxes, Depreciation and Amortization. Een belastingplichtige mag zijn financieringskostensurplus maar aftrekken tot maximaal 30% van zijn fiscale EBITDA. Hierdoor zal de fiscale EBITDA voor elke vennootschap in onze dataset berekend

worden. Hieronder wordt de berekeningswijze die de Belgische wetgever voorschrijft, weergegeven: Fiscale EBITDA= Resultaat van het boekjaar voor belastingen + Afschrijvingen en waardeverminderingen die als beroepskost worden aangemerkt + Financieringskostensurplus met uitzondering van het gedeelte dat niet als beroepskost worden aangemerkt - Bedrag van groepsbijdrage (A) - Winst vrijgesteld door dubbelbelastingverdrag (A) - 85% van innovatie-inkomsten (A) - Deel van de winst dat door een overeenkomst tot het vermijden van dubbel belasting wordt vrijgesteld (= DBI) (A) - 80% van de octrooi-inkomsten (A) - Winst die werd behaald in uitvoering van een project van publiek-private samenwerking

De (A) die hierboven naast verschillende variabelen staat, toont aan dat deze gegevens terug te vinden zijn op de aangifte in de vennootschapsbelasting. De moeilijkheid hierbij is dat de Bel-first enkel de boekhoudkundige gegevens weergeeft die terug te vinden zijn in de jaarrekening en niet deze van in de aangifte. Dit komt doordat vennootschappen wel hun jaarrekeningen moeten neerleggen bij de Nationale Bank van België maar deze neerleggingsplicht niet geldt voor de aangifte in de vennootschapsbelasting. Hier moet dus rekening gehouden worden met een databeperking.

Om deze databeperking op te lossen, zal in dit onderzoek de fiscale EBITDA benaderd worden door gebruik te maken van de boekhoudkundige EBITDA. De berekening van deze EBITDA wordt gebaseerd op een CBN-advies. In deze technische nota van de Commissie voor boekhoudkundige normen wordt gedefinieerd hoe de EBITDA moet worden berekend op basis van het Belgische jaarrekeningsschema (CBN, 2017). Om dit uit te leggen, vertrekken zij van het concept EBIT (Earnings before Interest and Taxes).

De EBIT is net zoals de EBITDA een performantiemaatstaf en wordt gelijkgesteld aan de operationele winst of verlies. Deze houdt echter geen rekening met de effecten van de kapitaalstructuur, noch met de diverse aspecten van de ondernemingsfiscaliteit die opgenomen zijn in de resultatenrekening. Om aan deze tekortkomingen tegemoet te komen, ontstond de EBITDA. Deze verwijdert nog enkele bijkomende niet-kaselementen uit de resultatenrekening, namelijk de afschrijvingskost en de waardeverminderingen. De commissie voor boekhoudkundige normen definieert de berekening van de EBITDA als volgt:

Winst (verlies) van het boekjaar voor belastingen - Opbrengsten uit financiële vaste activa - Opbrengsten uit vlottende activa - Andere financiële opbrengsten + Kosten van schulden + Andere financiële kosten - Andere niet-recurrente financiële opbrengsten + Andere niet-recurrente financiële kosten = EBIT + Afschrijvingen en waardeverminderingen op oprichtingskosten, op immateriële en materiële vaste activa + Waardeverminderingen op voorraden, op bestellingen in uitvoering en op handelsvorderingen + Uitzonderlijke afschrijvingen en waardeverminderingen op oprichtingskosten, op immateriële en materiële vaste activa - Terugnemingen van afschrijvingen en van waardeverminderingen op immateriële en materiële vaste activa + Waardevermindering op vlottende activa + Waardeverminderingen op financiële vaste activa - Terugnemingen van waardevermindering op financiële vaste activa = EBITDA

Het resultaat van deze berekening zal niet exact gelijk zijn aan de fiscale EBITDA maar zal toch een goede benadering vormen. Door deze variabele in het onderzoek op te nemen, kan er worden onderzocht of bedrijven mogelijks anticiperen op de invoering van hun fiancieringskostensurplus

door hun EBITDA te verhogen om zo een grotere aftrek van het financieringskostensurplus te bemachtigen.

De volgende variabele die in het onderzoek wordt opgenomen, is de schuldgraad. Deze ratio zegt iets over de solvabiliteit van de onderneming en toont aan in hoeverre deze in staat is om haar financiële verplichtingen na te komen, zoals interestbetalingen en het aflossen van haar schulden. De schuldgraad kan op verschillende manieren worden berekend. De eerste manier is door de verhouding tussen het vreemde en het eigen vermogen te berekenen. Deze ratio geeft aan hoeveel vreemd vermogen er tegenover één euro eigen vermogen staat. Daarnaast kunnen we ook kijken naar de verhouding tussen het vreemd vermogen en het totale vermogen van de onderneming. Op deze manier zien we welk procentueel deel van het totale vermogen bestaat uit vreemd vermogen. Maar ook een alternatieve voorstellingswijze uitgaande van het eigen vermogen in plaats van het vreemd vermogen is mogelijk. Dan wordt niet de solvabiliteit berekend, maar eerder de financiële onafhankelijkheid van de onderneming. De eerste ratio wordt dan eigen vermogen op vreemd vermogen en toont aan hoeveel eigen vermogen er tegenover één euro vreemd vermogen staat. De tweede verhouding wordt dan eigen vermogen op het totale vermogen en drukt het percentage aan eigen vermogen uit ten opzichte van het totale vermogen (Ooghe, Bauwhede, van Wymeersch, vander Bauwhede, & van Wymeersch, 2017). In dit onderzoek wordt de schuldgraad als volgt uitgedrukt:

e%ℎ-/3('$$3 = 8'&&f3 8&'f+(&# ,+,$/& 8&'f+(&#

Deze berekening lijkt binnen dit onderzoek de duidelijkste manier om te kijken hoe een vennootschap zijn financieringskeuze aanpast ten gevolge van de invoering van het financieringskostensurplus. Er wordt immers aangetoond hoeveel procent van het totale vermogen bestaat uit vreemd vermogen. Door deze variabele op te nemen kan er ook iets gezegd worden over de financiële afhankelijkheid van de onderneming aangezien het procentueel deel van het totale vermogen dat niet uit vreemd vermogen bestaat gelijk is aan het eigen vermogen.

De financieringskeuze van een onderneming hangt niet enkel af van de fiscale behandeling van vermogens, ook andere factoren kunnen een rol spelen. Om de samenstelling van de passiva van een onderneming vanuit een ander perspectief te bekijken, wordt de current ratio opgenomen als

Ondernemingen die te weinig liquiditeiten hebben, zullen vaker beroep doen op vreemd vermogen. Doordat hun liquiditeit (te) laag is, vergroot de kans dat ze niet meer aan hun betalingsverplichtingen kunnen voldoen. Het risico om een lening te geven aan een illiquide onderneming is groter waardoor de kosten verbonden aan schulden ook zullen stijgen (Alberternst & Sureth 2015). Dit toont aan dat solvabiliteit en liquiditeit samenhangen. De current ratio wordt als volgt berekend:

Current ratio = vlottende activa

vreemd vermogen op korte termijn

De current ratio toont aan in welke mate de onderneming in staat is kasmiddelen te mobiliseren om haar kortlopende betalingsverplichtingen na te leven. De vlottende activa zijn voor de liquiditeitspositie van een onderneming belangrijk omdat deze binnen het jaar kunnen worden gerealiseerd. Als het vreemd vermogen op korte termijn groter is dan de vlottende activa is de current ratio kleiner dan één. In dit geval spreekt men over een onderneming met liquiditeitsproblemen. Algemeen geldt dat als de current ratio tussen 1,5 en 2 ligt, de onderneming als gezond wordt beschouwd (Ooghe et al., 2017). Er wordt verondersteld dat bedrijven met liquiditeitsproblemen hun schuldgraad niet zoveel of zelfs niet laten dalen met het oog op de nieuwe interestaftrekbeperking. Dit komt omdat ze effectief liquiditeiten nodig hebben om het risico op insolvabiliteit te beperken (Alberternst & Sureth 2015).

Als laatste wordt de variabele omzet opgenomen als controlevariabele. De omzet van een Belgisch bedrijf zegt niet enkel iets over de grootte van de onderneming, maar geeft ons ook een kijk op wat een onderneming per jaar bruto verdient. Als de omzet stijgt, zal het resultaat voor belastingen groter zijn in een situatie waarin de kosten van de onderneming constant blijven. Door een hogere liquiditeit hebben deze bedrijven een betere toegang tot vreemd vermogen en zullen ze een hogere financiële hefboomwerking hebben. Daarnaast zal ook de informatie-asymmetrie tussen de kredietverlener en de lener kleiner zijn doordat informatie van grotere bedrijven toegankelijker is dan van kleinere bedrijven (Alberternst & Sureth 2015). Concreet zullen ondernemingen met een hoge omzet meer beroep doen op vreemd vermogen en zal ook bij hun een anticipatieëffect te zien zijn ten gevolge van de invoering van het financieringskostensurplus in België.