• No results found

Deel 2: Kwantitatief onderzoek

5. Effect in België?

5.1. Onderzoek Duitsland

Het onderzoek in het kader van deze masterproef is gebaseerd op een gelijkaardig onderzoek van Alberternst en Sureth (2015). In hun kwantitatief onderzoek bekijken zij de impact van de invoering van een nieuwe interestaftrekbeperking in 2008 in Duitsland. Zij kijken dan wel niet naar mogelijke anticipatieëffecten maar hun denkwijze en methodologie kunnen in dit onderzoek gebruikt worden. Hieronder wordt eerst duidelijk gemaakt waarom deze studie een goede basis vormt voor het verdere onderzoek in deze masterproef. Daarna wordt het onderzoek van Alberternst en Sureth (2015) meer in detail besproken.

In 2008 was er in Duitsland al een hervorming van de vennootschapsbelasting. De motivatie hiervoor was enerzijds de aantrekkelijkheid van Duitsland als investeringsgebied te verhogen maar anderzijds ook om de Duitse belastinginkomsten te garanderen. De overheid zag hoe winsten die werden gerealiseerd in Duitsland wegvloeiden naar landen met een lagere belastingdruk door onder andere het gebruik van intra-groepleningen. Om dit te voorkomen werd er een nieuwe interestaftrekbeperking ingevoerd (Alberternst & Sureth 2015). De fiscaal aftrekbare interesten van ondernemingen zijn beperkt tot het bedrag van interestopbrengsten en bovendien tot 30% van de EBITDA. Dit betekent dat de betaalde interesten eerst worden verrekend met de interestopbrengsten. Indien er na deze verrekening nog steeds interesten zijn die moeten worden betaald dan wordt de aftrek hiervan beperkt tot 30% van de EBITDA.

Daarnaast heeft de Duitse wetgever hier nog een paar uitzonderingen aan toegevoegd. Als eerste geldt deze regel enkel als de interestkosten de interestopbrengsten overschrijden met meer dan één miljoen euro. Als een onderneming na de verrekening minder dan één miljoen euro aan te betalen interesten overhoudt, zijn deze volledig aftrekbaar. Daarnaast worden op zichzelf staande ondernemingen, dat wil zeggen ondernemingen die geen lid zijn van een groep, uitgesloten. Een derde uitzondering is een ontsnappingsclausule. Als een bedrijf lid is van een groepsentiteit en haar equity ratio9 aan het einde van het vorige boekjaar niet meer dan 1% lager is dan die van haar

moederbedrijf, is de interestaftrekbeperking ook niet van toepassing. De laatste uitzondering heeft betrekking op bedrijven die op een geconsolideerde manier worden belast. De

9 De equity ratio geeft de verhouding tussen eigen en vreemd vermogen weer. Deze ratio geeft aan in

welke mate activa wordt gefinancieerd door eigen of vreemd vermogen. Het zegt iets over de financiële hefboom van het bedrijf.

interestaftrekbepaling zal dan enkel van toepassing zijn op het moederbedrijf (Alberternst & Sureth 2015).

Deze Duitse situatie in 2008 is zeer gelijkaardig aan die van België momenteel. De Belgische wetgever voerde in 2017 een hervorming van de vennootschapsbelasting door. Hun motivatie hiervoor was ook het proberen tegengaan van belastingontwijking en het verzekeren van hun belastinginkomsten. De invoering van een nieuwe interestaftrekbeperking kwam op vraag van de EU. België is als lidstaat verplicht om de Anti-Tax Avoidance Directive om te zetten in nationale wetgeving. Deze nieuwe Belgische interestaftrekbeperking maakt ook eerst een verrekening

tussen interestkosten en interestopbrengsten. Deze verrekening wordt het

financieringskostensurplus genoemd. De maximale aftrekcapaciteit is ook 30% van de EBITDA (art. 198/1 WIB’92). Toch zijn er verschillen tussen deze bepalingen. Het eerste verschil met Duitsland is dat daar ondergrens gelijk is aan één miljoen euro terwijl deze in België op drie miljoen staat. Dit betekent dat een onderneming met een financieringskostensurplus lager dan drie miljoen euro, haar surplus volledig mag aftrekken van de belastinggrondslag. Een tweede verschil is dat er in België geen ontsnappingsclausule is. Wel sluiten beide bepalingen op zichzelf staande vennootschappen uit.

5.1.1. Onderzoek Alberternst en Sureth

Alberternst en Sureth (2015) onderzoeken hoe deze Duitse interestaftrekbeperking een impact heeft op financieringskeuzes van Duitse vennootschappen. Zullen deze vennootschappen zich hierdoor eerder financieren met eigen vermogen of vreemd vermogen? Alberternst en Sureth baseren zich bij het opstellen van hun hypothese enerzijds op het feit dat Modigiliani en Miller (1963) aantonen dat belastingen wel degelijk een effect hebben op de schuldgraad van een bedrijf. Daarnaast doen ze ook beroep op de trade-off theorie. Deze theorie toont aan dat financiering met vreemd vermogen boven financiering met eigen vermogen verkozen wordt. Maar deze stelling is natuurlijk afhankelijk van in welke mate het belastingvoordeel, de interestaftrek, groter is dan de leenkosten. Deze theorie suggereert dat er een optimale kapitaalstructuur bestaat. Dit is de optimale verhouding tussen eigen en vreemd vermogen, wanneer het voordeel van extra vreemd vermogen gelijk is aan de kost ervan (Fama & French, 2002).

hypothese van dit onderzoek luidt als volgt: de ondernemingen die getroffen zijn door de nieuwe interestaftrekbeperking, zelfs voor de werkelijke invoer ervan in 2008, zullen hun schuldgraad meer verlagen dan ondernemingen die niet worden getroffen door de nieuwe bepaling. Om deze hypothese te toetsen moeten ze hun dataset verdelen in 2 groepen. De gebruikte dataset is gebaseerd op gegevens uit de DAFNE-database van Bureau van Dijk. Eerst identificeren ze vennootschappen die zouden worden beïnvloed door deze nieuwe bepaling zelfs voor de hervorming van de vennootschapsbelasting. Deze groep vormt de eerste groep en wordt de treatmentgroep genoemd. De tweede groep zijn bedrijven die binnen de bestudeerde tijdsperiode niet worden getroffen door deze nieuwe bepaling. Deze tweede groep wordt de controlegroep genoemd.

De hypothese wordt getest aan de hand van een difference-in-differences techniek. Door deze techniek wordt eenzelfde behandeling, de invoering van de interestaftrekbeperking, doorgevoerd en wordt de reactie van de treatment- en de controlegroep erop bekeken. Men zal het effect op beide groepen zowel pre- als postbehandeling bekijken. Doordat de controlegroep bedrijven zijn die binnen de bestudeerde tijdsperiode niet getroffen worden door de interestaftrek beperking, kan deze groep als referentie worden gebruikt aangezien zij geen reden hebben om hun vermogensstructuur te wijzigen. Daarnaast passen ze ook het principe van propensity score matching toe. Deze techniek wordt gebruikt om de controlegroep te bepalen en zorgt voor een daling van de bias tussen de treatment- en de controlegroep. Door propensity score matching toe te passen, ontstaat er een maximale graad van vergelijkbaarheid tussen de twee onderzochte groepen en zal de controlegroep een nog betere referentie vormen.

Na het uitvoeren van dit onderzoek kunnen Alberternst en Sureth (2015) hun hypothese bevestigen. De schuldgraad van een onderneming wordt effectief beïnvloed door de invoering van de nieuwe interestaftrekbeperking in Duitsland. De treatmentgroep heeft hun schuldgraad met 3% meer laten dalen dan de ondernemingen in de controlegroep. Daarnaast kunnen de onderzoekers door hun analyse nog andere zaken vaststellen. Als eerste ondervinden zij dat grote ondernemingen meer gebruik maken van vreemd vermogen om zich te financieren. Verder stellen zij ook vast dat ondernemingen die liquiditeitsproblemen hebben moeilijker aan vreemd vermogen geraken. Daarmee verbonden is ook de kost voor het verkrijgen van vreemd vermogen duurder dan als het bedrijf genoeg liquiditeiten heeft.

5.1.2. Ander onderzoek

Naast het onderzoek van Alberternst en Sureth (2015) zijn er nog andere onderzoeken rond de invoering van de Duitse interestaftrekbeperking in 2008. Onder andere Dreßler en Scheuring (2015) alsook Buslei en Simmler (2012) voerden zo een onderzoek uit. In deze onderzoeken wordt er gekeken naar het effect op de kapitaalstructuur van de onderneming door de invoering van de nieuwe interestaftrek maatregel. Dreßler en Scheuring (2015) hadden dit onderzoek al eens uitgevoerd in 2012, maar besloten in 2015 om dit onderzoek te reproduceren. De Duitse interestaftrekbeperking werd immers in 2009 door de wetgever aangepast. Zo werd onder meer de minimumdrempel van één naar drie miljoen euro verhoogd. In plaats van maar één jaar voor en na de hervorming van de vennootschapsbelasting in Duitsland te bestuderen, bekijken zij nu de tijdspanne van drie jaar ervoor en drie jaar erna om zo ook effecten op middellange termijn te vinden.

Door de tijdspanne van 2005 tot 2010 uit te breiden, komen ze tot de vaststelling dat in hun vorige onderzoek het effect van de invoering van de interestaftrek beperking wordt overschat. De nieuwe interestaftrekmaatregel laat echter toe dat niet-aftrekbare netto-interestkosten worden overgedragen naar het volgende tijdperk. Stel dat een vennootschap in 2009 een deel van zijn netto-interestkosten niet kon aftrekken, dan zal zij deze kunnen overdragen naar 2010. Dit deel van de netto-interestkosten wordt nu wel opgenomen als aftrekbare kost dus dit vormt geen nadeel voor de onderneming. De interestaftrek wordt echter met een jaar uitgesteld. Hier hebben Dreßler en Scheuring nu wel rekening mee gehouden.

Na het uitvoeren van de difference-in-differences techniek komen de Duitse onderzoekers uiteindelijk ook tot de conclusie dat bedrijven die getroffen worden door de nieuwe maatregel hun schuldgraad verlagen. Dit doen zij meer dan de bedrijven die niet worden getroffen en dus in de controlegroep zitten. Maar dit effect is enkel te zien doordat de getroffen onderneming voor de invoering van de nieuwe interestaftrekmaatregel een aanzienlijk hogere schuldgraad hadden dan de controlegroep.

Niet enkel onderzoeken gebaseerd op de Duitse interestaftrek tonen aan dat interestaftrekbeperkingen de vermogensstructuur van een vennootschap beïnvloeden. Er zijn ook verschillende onderzoeken die een daling van de schuldgraad zien door de invoering van thin cap-

regels. Hierdoor zijn de netto-interestkosten niet aftrekbaar tot 30% van de EBITDA maar mogen interesten worden afgetrokken tot een bepaald niveau van de verhouding tussen vreemd en eigen vermogen. Onder andere De Mooij en Hebous (2018) en Buettner, Overesch, Schreiber, & Wamser (2012) hebben dit onderzocht. Zij kwamen ook tot de vaststelling dat door de invoering van een interestaftrekmaatregel bedrijven zich minder zullen financieren met vreemd vermogen.