• No results found

De 24 items van de BPNSFS-ID kunnen op drie manieren ingedeeld worden. Allereerst kan het waardevol zijn behoeftefrustratie af te zetten tegenover behoeftebevrediging. Voorts kan gefocust worden op de samengestelde scores van autonomie, verbondenheid en competentie. Tot slot kan gekeken worden naar de unieke bijdrages van noodfrustratie en noodbevrediging van elke afzonderlijke basisbehoefte (Universiteit Gent, z.d.). Binnen deze masterproef werd gekozen om alle subschalen te exploreren om op die manier een zo volledig mogelijk beeld te krijgen van hoe de basisbehoeftes samenhangen.

Bijgevolg omvat de eerste schaal noodfrustratie (⍺ = 0.72) en noodbevrediging (⍺ = 0.70), waarbij beide schalen elk 12 items omvatten. De tweede schaal omvat autonomie (⍺ = 0.66), verbondenheid (⍺ = 0.68) en competentie (⍺ = 0.66). De drie basisbehoeftes worden elk gemeten aan de hand van acht items. De derde schaal omvat autonomiebevrediging (⍺ = 0.51), autonomiefrustratie (⍺ = 0.57), verbondenheidsbevrediging (⍺ = 0.67), verbondenheidsfrustratie (⍺ = 0.55), competentiebevrediging (⍺ = 0.28) en competentiefrustratie (⍺ = 0.69). Bij het hanteren van deze indeling, wordt elke schaal gemeten door vier items. We zien bij competentiebevrediging een lage betrouwbaarheid (⍺ = 0.28), waardoor in deze masterproef niet dieper wordt ingegaan op de derde schaal.

De POS meet acht domeinen van KvB en omvat dus bijgevolg ook acht schalen, namelijk: persoonlijke ontwikkeling (⍺ = 0.61), zelfbepaling (⍺ = 0.62), persoonlijke relaties (⍺ = 0.73), sociale inclusie (⍺ = 0.63), rechten (⍺ = 0.47), emotioneel welbevinden (⍺ = 0.56), fysiek welbevinden (⍺ = 0.59) en materieel welbevinden (⍺ = 0.45). Deze betrouwbaarheden zijn allen hoog genoeg, waardoor in deze studie gebruikt wordt gemaakt van de acht schalen.

Vooraleer ingegaan wordt op de resultaten gebaseerd op bovenstaande schalen, worden de correlaties met leeftijd en geslacht besproken. Vervolgens worden zowel de onderlinge correlaties tussen de dimensies van de POS, alsook de onderlinge correlaties tussen de drie basisbehoeftes besproken. De correlaties worden geïnterpreteerd aan de hand van Cohen’s d. Hierbij wordt een groot verband verondersteld vanaf een correlatie van 0.5, een medium verband vanaf r = 0.3 en een klein verband vanaf r = 0.1 (Cohen, 1988).

4.1. CORRELATIES MET LEEFTIJD EN GESLACHT

De correlaties tussen leeftijd en de drie basisbehoeftes zijn allen verwaarloosbaar. Wanneer we de correlaties tussen de domeinen van de POS en leeftijd exploreren, zien we een negatief medium significant verband bij het domein ‘persoonlijke ontwikkeling’ (r= -0.42; p <0.01). Hoe ouder een individu, hoe lager de score op ‘persoonlijke ontwikkeling’ zal zijn.

26 De verbanden met geslacht werden onderzocht aan de hand van een ANOVA test in SPSS. Er werden geen significante verschillen tussen mannen en vrouwen bemerkt bij de scoring op de drie basisbehoeftes. Op het KvB domein ‘persoonlijke ontwikkeling’ scoren mannen significant hoger dan vrouwen, F(1,40)= 4.44, p < 0.05, d= -0.67. Verder werden geen significante verschillen tussen mannen en vrouwen bemerkt met betrekking tot de KvB domeinen.

4.2. ONDERLINGE CORRELATIES TUSSEN DE DOMEINEN VAN DE POS EN DE SUBSCHALEN VAN DE BPNSFS-ID

Om op een overzichtelijke manier de onderlinge correlaties tussen de dimensies weer te geven, wordt gebruik gemaakt van tabellen. Figuur 5: onderlinge correlaties tussen de schalen van de BPNSFS-ID

Vanuit de literatuur wordt geen bepaald sterker/zwakker verband verwacht tussen twee bepaalde basisbehoeftes. We zien echter dat het verband tussen autonomie en verbondenheid sterk is (r = 0.50;

p < 0.01). De verbanden tussen autonomie en competentie (r = 0.36; p <0.05) en competentie en verbondenheid (r = 0.32; p < 0.05), zijn medium. Verder worden zowel bij noodfrustratie als noodbevrediging telkens sterke verbanden gevonden met de drie basisbehoeftes. Tot slot werd tussen noodbevrediging en noodfrustratie een sterk negatief verband gevonden (r = -0.51; p < 0.01).

Onderlinge correlaties POS

Figuur 6: onderlinge correlaties tussen de domeinen van de POS

1Opmerking: *** p <.001, ** p <.01, * p < .05, + p <.10

27 Er worden grotere correlaties verwacht tussen de domeinen die onder dezelfde factor geplaatst worden. Tussen persoonlijke ontwikkeling en zelfbepaling (factor onafhankelijkheid) werd een klein positief verband gevonden (r = 0.27 ; p = 0.08). Tussen persoonlijke relaties en sociale inclusie, welke beide onder de factor sociale participatie vallen, werd een significant medium positief verband gevonden (r = 0.39; p < 0.05). Voorts werd tussen sociale inclusie en rechten, welke alsook onder de factor sociale participatie vallen, een significant medium positief verband gevonden (r = 0.43; p <

0.01). Tot slot werd tussen persoonlijke relaties en rechten een klein positief verband gevonden (r = 0.23; p = 0.14 ). Bij de factor welbevinden merken we volgende verbanden: tussen fysiek

welbevinden en emotioneel welbevinden een medium positief verband (r = 0.34; p < 0.05), tussen emotioneel welbevinden en materieel welbevinden een klein positief verband (r = 0.29; p = 0.06) en alsook tussen materieel welbevinden en fysiek welbevinden een klein positief verband (r = 0.27; p = 0.09). Bovenstaande toont aan dat de verwachte verbanden klein tot medium zijn. Toch werden enkele opvallende medium verbanden gevonden over de factoren heen. Zo kent persoonlijke ontwikkeling een sterk positief verband met rechten (r = 0.5 p < 0.01), een medium positief verband met persoonlijke relaties (r = 0.38 p < 0.01) en een medium positief verband met materieel

welbevinden (r = 0.33 p < 0.01). Bovendien werd tussen materieel welbevinden en rechten een medium positief verband bemerkt (r = 0.43 p < 0.01).

4.3. EMPIRISCHE VERBANDEN MET DE BASISBEHOEFTE AUTONOMIE

De eerste hypothese wordt hieronder besproken. Persijn (2017) stelde dat de domeinen ‘zelfbepaling’

en ‘persoonlijke ontwikkeling’ sterk gerelateerd worden aan de basisbehoefte autonomie, het domein

‘rechten’ iets verder wordt gepositioneerd, ‘sociale inclusie’ en ‘persoonlijke relaties’ weinig verband tonen met autonomie en de domeinen met betrekking tot welbevinden op gelijke hoogte worden gepositioneerd. De gevonden empirische verbanden worden weergeven aan de hand van een tabel.

1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. Figuur 7: Empirische verbanden met betrekking tot de basisbehoefte autonomie

Tussen autonomie en het domein ‘zelfbepaling’ werd een klein positief verband (r = 0.25; p = 0.11) gevonden. Dit verband bevestigt dus de hypothese van Persijn (2017). De correlaties tussen autonomie

28 en de domeinen ‘persoonlijke ontwikkeling’ en ‘rechten’ zijn verwaarloosbaar, wat de hypothese niet bevestigt. Ook tussen de afzonderlijke items van de BPNSFS-ID die peilen naar autonomie en deze twee domeinen werden geen opvallende verbanden gevonden.

Verder werd een klein negatief verband gevonden tussen autonomie en ‘sociale inclusie’ (r = -0.10;

p=0.55), wat niet overeenstemt met de hypothese. Tussen het domein ‘persoonlijke relaties’ en de basisbehoefte autonomie werd dan weer geen verband gevonden, zoals Persijn (2017) vooropstelde.

Voorts zien we enkele opmerkelijke verbanden met de domeinen welbevinden. Met ‘fysiek welbevinden’ werd een significant medium positief verband gevonden (r = 0.44; p < 0.01), met het domein ‘emotioneel welbevinden’ een klein positief verband (r = 0.22; p = 0.17). Verder werd met het domein ‘materieel welbevinden’ een klein positief verband bemerkt (r = 0.28; p = 0.07).

4.4. EMPIRISCHE VERBANDEN MET DE BASISBEHOEFTE COMPETENTIE

Alsook de tweede hypothese, waarbij wordt gesteld dat het domein ‘persoonlijke ontwikkeling’ een sterk conceptueel verband kent met de psychologische basisbehoefte competentie, de overige domeinen verder gepositioneerd worden en de domeinen met betrekking tot welbevinden op gelijke hoogte worden gepositioneerd (Persijn, 2017), werd getest door het uitvoeren van correlaties en wordt visueel weergeven op onderstaande figuur. Figuur 8: empirische verbanden met betrekking tot de basisbehoefte competentie

Het verband tussen competentie en het domein ‘persoonlijke ontwikkeling’ is verwaarloosbaar. Dit resultaat strookt niet met de hypothese.

Het domein ‘sociale inclusie’ kent inderdaad, zoals werd verondersteld door Persijn (2017), geen tot weinig verband met competentie. Alsook met het domein ‘rechten’, werd slechts een verwaarloosbaar verband gevonden. Dit is in lijn met de hypothese. Met het domein ‘zelfbepaling’, werd een significant medium positief verband gevonden (r = 0.32; p < 0.05). Bij het domein ‘persoonlijke relaties’ werd een klein negatief verband gevonden met competentie (r = -0.22; p = 0.16). Deze verbanden stroken niet met de hypothese.

29 Met betrekking tot de domeinen welbevinden werden volgende correlaties gevonden: een significant medium positief verband met het domein ‘emotioneel welbevinden’ (r = 0.42; p < 0.01), een klein positief verband met het domein ‘materieel welbevinden’ (r = 0.12; p = 0.44) en een verwaarloosbaar verband met het domein ‘fysiek welbevinden’.

4.5. EMPIRISCHE VERBANDEN MET DE BASISBEHOEFTE VERBONDENHEID

Bij de laatste hypothese, namelijk dat de domeinen ‘persoonlijke relaties’, ‘sociale inclusie’ en ‘rechten’

zich dicht bij de psychologische basisbehoefte verbondenheid situeren, de domeinen ‘zelfbepaling’ en

‘persoonlijke ontwikkeling’ verder gepositioneerd worden en de domeinen met betrekking tot welbevinden op gelijke hoogte worden gepositioneerd (Persijn, 2017), werden onderstaande correlaties gevonden (zie figuur 9).

1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.

1. Verbondenheid

2. Persoonlijke ontwikkeling 0.00 3. Zelfbepaling 0.17 0.27+ 4. Persoonlijke relaties 0.08 0.38* 0.12 5. Sociale inclusie 0.16 0.27+ 0.03 0.39* 6. Rechten 0.21 0.50* * * 0.23 0.23 0.43* * 7. Emotionele ontwikkeling 0.22 0.11 0.18 0.03 0.06 0.14 8. Fysiek welbevinden 0.37* 0.21 0.14 0.22 -0.05 -0.10 0.34* 9. Materieel welbevinden 0.21 0.33* 0.28+ 0.13 0.03 0.43* * 0.29+ 0.27+ Figuur 9: correlaties met betrekking tot de psychologische basisbehoefte verbondenheid

Met de domeinen ‘sociale inclusie’ (r = 0.16; p = 0.32) en ‘rechten’ (r = 0.21; p = 0.18) werden kleine positieve verbanden gevonden, wat de hypothese bevestigt. Het verband met het domein

‘persoonlijke relaties’ is verwaarloosbaar, waardoor de hypothese niet bevestigd wordt.

Tussen het domein ‘persoonlijke ontwikkeling’ en de basisbehoefte verbondenheid werd geen verband gevonden, zoals de hypothese vooropstelt. Met het domein ‘zelfbepaling’ (r = 0.17; p > 0.05) werd echter wel een klein positief verband gevonden. Dit is niet in lijn met de beschikbare literatuur.

Met betrekking tot de domeinen welbevinden werden volgende correlaties gevonden. Bij het domein

‘emotioneel welbevinden’ werd een klein positief verband bemerkt (r = 0.22; p = 0.29). Het domein

‘fysiek welbevinden’ kent een significant medium positief verband met verbondenheid (r = 0.37; p <

0.05) en het domein ‘materieel welbevinden’ kent een klein positief verband met de basisbehoefte (r

= 0.21; p =0.18).

30

4.6. HOOFDLIJNEN INTERVIEWS EXPERTS

De belangrijkste bevindingen doorheen de interviews met Chris Swerts en Jos van Loon kunnen worden samengevat in vijf thema’s.

Een eerste thema dat naar voren kwam, betreft de opvallende verbanden tussen de drie basisbehoeftes en de domeinen ‘emotioneel welbevinden’ en ‘fysiek welbevinden’. Deze verbanden werden door beide experts aanvankelijk als ‘verrassend’ ervaren, maar wanneer beide experts de items van de BPNSFS-ID verder onder de loep namen werden deze verbanden voor hen duidelijk. De formulering van de items peilt immers sterk naar gevoelsmatige dingen, wat op zijn beurt een weerslag kent op het emotioneel welbevinden van een persoon. Verder wordt bij het domein ‘fysiek welbevinden’ van de POS hoofdzakelijk gepeild naar de subjectieve beleving van ‘goed in het vel zitten’.

Hierdoor zijn de hoge correlaties met de subjectieve basisbehoeftes aannemelijk.

Een tweede rode draad betreft de verschillende operationalisatie van de gehanteerde instrumenten.

Zo kan het gebruik van een andere likertschaal een invloed hebben op de resultaten. Alsook de verschillende afnamevorm van beide instrumenten (interview versus vragenlijst), kan een effect hebben. Tot slot kent de POS een zeer praktische formulering van de items, waar de BPNSFS-ID een eerder gevoelsmatige formulering kent.

Ten derde werd door beide experts gewezen op het handelingsgerichte, dwingende karakter van het KvB paradigma. Vanuit een rechtenperspectief dient de stem van mensen met een beperking gehoord te worden en dient onderzocht te worden hoe KvB gemeten kan worden.

Tot slot werd de interdependentie van de acht KvB domeinen aangehaald. Wanneer gewerkt wordt rond een bepaald domein, zal dit vanzelfsprekend ook een invloed hebben op de overige domeinen.

Alle domeinen zijn afzonderlijke aspecten van KvB, maar blijven toch steeds onderling verbonden.

31