• No results found

KRUISBESTUIVING TUSSEN DE ZELF-DETERMINATIE THEORIE EN HET KWALITEIT VAN

1. LITERATUURSTUDIE

1.3. KRUISBESTUIVING TUSSEN DE ZELF-DETERMINATIE THEORIE EN HET KWALITEIT VAN

Aangezien beide theorieën toepasbaar zijn bij personen met een verstandelijke beperking en hetzelfde doel beogen, namelijk welbevinden bevorderen, onderzocht Persijn in 2017 de conceptuele samenhang tussen de ZDT en het KvB paradigma. Ondanks dezelfde doelstelling is het van belang oog te hebben voor de diverse basis van beide theorieën.

De ZDT kent zijn oorsprong in de motivatiepsychologie (Deci, 1975), waar KvB een praktisch orthopedagogische theorie is (Schalock & Verdugo, 2013). Verder dient de verschillende visie op welbevinden binnen beide theorieën in rekening gebracht te worden. De ZDT stelt dat wanneer de behoeftes autonomie, verbondenheid en competentie bevredigd zijn, subjectief welzijn ervaren wordt. Binnen KvB dragen naast de factor ‘welbevinden’, ook de andere domeinen bij aan de totaliteit van het welbevinden van een persoon. Alle acht domeinen spelen hierbij een rol. De relatie tussen de visie op welbevinden van de ZDT en KvB luidt als volgt: de bevrediging van de ZDT behoeftes zorgt voor meer beweging en een gezonder dieet (Ng et al., 2012), wat voor een hogere score op het domein

‘fysiek welbevinden’ kan zorgen. Verder zorgt het vervullen van de drie basisbehoeften voor minder angst, depressie en psychosomatische klachten (Ng et al., 2012), wat op zijn beurt kan zorgen voor een hogere score op het domein ‘emotioneel welbevinden’. Tot slot is het van belang de verschillende positionering van beide theorieën binnen het ecologisch model van Bronfenbrenner (1977) te bemerken. De ZDT focust voornamelijk op het individu, op het ‘zelf’. Het is een psychologische theorie, waarbij het microniveau de meest prominente rol speelt (Ryan & Deci, 2017). De persoon zelf blijft dus de focus binnen de ZDT, waar binnen het KvB paradigma uitgegaan wordt van een systeemperspectief.

Dit perspectief focust op welke manier een individu beïnvloed wordt op zowel het micro-, meso- als macroniveau (Verdugo et al., 2005).

Desondanks de verschillen tussen beide theorieën, is het echter wel duidelijk dat er verbanden zijn, zoals Persijns onderzoek uitwijst. Hieronder worden de belangrijkste bevindingen van Persijns literatuuronderzoek beschreven en visueel weergeven aan de hand van figuren.

1.3.1. Conceptuele verbanden tussen de ZDT en het KvB paradigma 1.3.1.1. Conceptuele relaties met autonomie

Vanuit haar literatuuronderzoek, veronderstelde Persijn (2017) dat het KvB domein ‘zelfbepaling’

verwant is aan de basisbehoefte autonomie. In beide weerklinkt immers duidelijk een keuze-element.

Persijn (2017) duidt echter ook op verschillen, namelijk dat de term autonomie binnen de ZDT ruimer wordt omschreven dan het domein ‘zelfbepaling’ binnen KvB. Waar bij zelfbepaling de focus ligt op

18

‘iets doen zonder de ander’, wordt autonomie omschreven als het ervaren van een psychologische keuzevrijheid (Vansteenkiste, 2010). Zelfbepaling gaat over doelbewust gedrag waarbij iemand zelf zaken onderneemt om een doel te bereiken en verandering te veroorzaken (Weymeyer, 2005). Bij autonomie maakt de persoon uit zichzelf een keuze, zonder onder druk te staan door anderen. Het gaat hierbij over interne controle, wat wordt afgezet tegen externe controle door anderen (Ryan &

Deci, 2017). Hierdoor kan autonomie binnen de ZDT een verrijking betekenen voor het begrip zelfbepaling volgens KvB.

Daarnaast is het verband tussen het domein ‘persoonlijke ontwikkeling’ en autonomie belangrijk.

Persoonlijke ontwikkeling wordt omschreven als het hebben van persoonlijke vaardigheden en het adaptief gedrag van een persoon. Wanneer de basisbehoefte autonomie bevredigd wordt, zal dit bijdragen tot het nemen van eigen beslissingen, wat een effect zal hebben op de gehele persoonlijke ontwikkeling van een individu (Persijn, 2017). Het domein ‘rechten’ wordt iets minder dicht gepositioneerd bij de basisbehoefte autonomie, maar toont toch enige verwevenheid. Het Verdrag inzake de Rechten van Personen met een Beperking stelt immers het hebben van een keuzevraag centraal. Dit komt naar voren in het recht om als onafhankelijk erkend te worden en de individuele autonomie van personen met een beperking (United Nations, 2006).

De domeinen ‘materieel welbevinden’, ‘emotioneel welbevinden’ en ‘fysiek welbevinden’ staan op quasi gelijke hoogte gepositioneerd bij autonomie, aangezien de bevrediging/frustratie van de basisnoden een effect heeft op het gehele welbevinden. De domeinen ‘sociale inclusie’ en

‘persoonlijke relaties’, vertonen weinig verband met autonomie en staan daarom verder gesitueerd (Persijn, 2017).

Figuur 2: Veronderstelde conceptuele verbanden met betrekking tot autonomie (Persijn, 2017).

1.3.1.2. Conceptuele relaties met competentie

Het domein ‘persoonlijke ontwikkeling’ binnen KvB kent een sterk conceptueel verband met de basisbehoefte competentie. Beide stellen het ontwikkelen van competenties door middel van succeservaringen en blijvend leren centraal (van Loon, 2006; Ryan & Deci, 2017). Toch is er een nuance

19 te merken in de betekenis van beide dimensies. Persoonlijke ontwikkeling omvat het beschikken over vaardigheden (van Loon, 2006), waar competentie gaat over het kunnen gebruiken en toepassen van die vaardigheden. Bovendien staat bij de basisbehoefte competentie ook de beleving van het individu centraal: het gaat over een gevoel van competentie (Vansteenkiste, 2010). Ook hier kan de ZDT een aanvulling betekenen voor de KvB. De domeinen ‘materieel welbevinden’, ‘emotioneel welbevinden’

en ‘fysiek welbevinden’ staan op quasi gelijke hoogte gepositioneerd bij competentie, aangezien de bevrediging/frustratie van de basisnoden een effect heeft op het gehele welbevinden. De overige domeinen vertonen een minder sterk verband en worden daarom verder gepositioneerd (Persijn, 2017).

Figuur 3: veronderstelde conceptuele verbanden met betrekking tot competentie (Persijn, 2017)

1.3.2.3. Conceptuele relaties met verbondenheid

Het domein ‘persoonlijke relaties’ positioneert zich dicht bij de basisbehoefte verbondenheid. Deze twee dimensies zijn onlosmakelijk verbonden. Het hebben van waardevolle persoonlijke relaties met familie, vrienden, buren, collega’s etc., verhoogt de mentale en fysieke gezondheid en is geassocieerd met een lagere graad van sociale problemen. Deze relaties, behorend tot het domein ‘persoonlijke relaties’, zijn dus een erg belangrijk aspect van ons leven (Terrill & Gardner, 2011).

Vervolgens wordt het domein ‘rechten’ dicht gesitueerd bij de basisbehoefte verbondenheid. Het recht of de noodzaak om verbondenheid te ervaren met anderen, staat in beide centraal. Toch dient ook rekening gehouden te worden met verschillen tussen beide dimensies. Verbondenheid omvat voornamelijk het micro- en mesoniveau. Het gaat over verbondenheid ervaren met belangrijke anderen (vrienden, familie) en met de maatschappij. ‘Rechten’ binnen het KvB paradigma omvat naast dit micro- en mesoniveau, ook een macroperspectief. Het belang van mensenrechten, waarbij gelijkheid voor elke persoon centraal staat, weerklinkt immers sterk in het KvB paradigma. Hier kan het KvB kader een aanvulling voor de ZDT bieden (Persijn, 2017).

20 Vervolgens wordt ook het domein ‘sociale inclusie’ dicht bij de basisbehoefte verbondenheid gesitueerd. Over de toepassing van het concept sociale inclusie bij mensen met een verstandelijke beperking heerst veel onduidelijkheid. Dit door de vele en conflicterende definities die voor handen zijn (Simplican et al., 2015). Simplican en collega’s (2015), definiëren sociale inclusie als de interactie tussen twee belangrijke levensdomeinen: interpersoonlijke relaties en participatie aan de gemeenschap. Hierbij wordt de focus gelegd op verbondenheid, wat zorgt voor een brede definitie van sociale inclusie. Het omvat dus meer dan enkel fysieke integratie, aangezien een gevoel van verbondenheid wordt benadrukt. Hierdoor kennen deze dimensies een dichte positionering tegenover elkaar (Persijn, 2017).

Verder situeren de domeinen ‘zelfbepaling’ en ‘persoonlijke ontwikkeling’ zich verder van de psychologische basisbehoefte verbondenheid (Persijn, 2017). De domeinen ‘materieel welbevinden’,

‘emotioneel welbevinden’ en ‘fysiek welbevinden’ staan op quasi gelijke hoogte gepositioneerd bij verbondenheid, aangezien de bevrediging/frustratie van de basisnoden een effect heeft op het gehele welbevinden.

Figuur 4: veronderstelde conceptuele verbanden met betrekking tot verbondenheid (Persijn, 2017)

1.3.2. Empirische verbanden tussen de ZDT en het KvB paradigma

Een eerste belangrijke stap om de drie psychologische basisbehoeftes te kwantificeren bij mensen met een verstandelijke beperking, is de ontwikkeling van de BPNSFS-ID. Om de constructvaliditeit van deze vragenlijst na te gaan, werden subschalen van andere instrumenten gebruikt. Op die manier werd gepeild in welke mate de items van de BPNSFS-ID effectief de basisnoden autonomie, verbondenheid en competentie meten (Frielink et al., 2016).

De subschaal zelfbepaling van de POS, gebaseerd op het model voor KvB van Schalock, werd gebruikt om te beoordelen of participanten psychologische keuzevrijheid ervaren om eigen keuzes en beslissingen te maken. Noodbevrediging en noodfrustratie van de basisbehoefte autonomie, zou immers geassocieerd zijn met de subschaal zelfbepaling van de POS. Deze relatie werd empirisch onderzocht bij 186 participanten met een licht verstandelijke beperking (IQ 50-70) en bij personen met

21 een zwakke begaafdheid (IQ 71-85). De subschaal zelfbepaling bevestigde de constructvaliditeit met een interne consistentie van 0.66.

Verder zou De Jong Loneliness Scale (de Jong-Gierveld & Kamphuls, 1985) geassocieerd zijn met de basisbehoefte verbondenheid en de basisbehoefte competentie zou gelinkt zijn met de General Self-Efficacy Scale (GSES-12; Sherer et al., 1982). Tussen de basisbehoeftes verbondenheid en competentie en de convergente operationalisatie van deze noden (zelfbepaling, loneliness en self-efficacy), werden sterke correlaties gevonden. Concluderend werd in de studie van Frielink et al. (2016) een empirisch verband gevonden tussen de subschaal zelfbepaling gebaseerd op het KvB model en de basisbehoefte autonomie volgens de ZDT.

22