• No results found

3. Analyse bestaande data: Institutioneel vertrouwen

3.3 Resultaten

3.3.1 Gemiddelden over de steekproef

Allereerst werden de gemiddelde scores (en percentages voor waargenomen discriminatie) van alle respondenten op de variabelen voor de jaren 2002 tot en met 2012 (en over deze jaren samengenomen) berekend, zie Tabel 3.1. We geven hierna steeds per jaar aan of dat gemiddelde verschilde van het gemiddelde over alle jaren heen. Uit de resultaten blijkt dat het gerapporteerde institutioneel vertrouwen vrij stabiel is gebleven over de jaren heen. We vonden echter een klein aantal fluctuaties.23 Institutioneel vertrouwen was in 2002 en 2004 lager dan gemiddeld en in 2008, 2010 en 2012 juist hoger dan gemiddeld.24 Ten opzichte van alle andere jaren is institutioneel vertrouwen in 2004 gemiddeld het laagst. Deze daling is mogelijk te wijten aan de politieke omstandigheden rond de moord op Theo van Gogh, op 2 november van dat jaar.25

Gevoelens van discriminatie namen niet significant toe- of af in vergelijking met het percentage over alle jaren heen. Sociaal vertrouwen was in 2002 wat lager dan gemiddeld en in 2010 en 2012 weer iets hoger dan gemiddeld.26 Voor politieke interesse zijn de verschillen tussen de jaren heel klein. Deze variabele blijft dus stabiel over de jaren heen. Sociale

participatie tot slot, was in 2006 iets hoger dan gemiddeld, maar bleef verder ook vrij stabiel.27 We kunnen dus concluderen dat de meeste door ons geselecteerde variabelen relatief weinig fluctueerden over de jaren 2002-2012 voor de Nederlandse steekproef.28

23

Hoewel deze verschillen klein zijn, zijn ze wel significant. Dit hangt echter samen met de grootte van de steekproef. Hoe groter het aantal respondenten in een steekproef, hoe makkelijker er significante verschillen (tussen bijvoorbeeld gemiddelden) worden gevonden. Deze verschillen zijn echter niet altijd even betekenisvol. We bespreken voor de huidige data alleen de verschillen bij een p-waarde < .01.

24

De p-waarden die aangeven dat het verschil statistisch significant is, zijn voor alle jaren: p < .001.

25 De interviews voor dat jaar werden tussen september 2004 en februari 2005 afgenomen, waarbij 55.8% van de data in september en oktober 2004 werden verzameld (dus vóór de moord op van Gogh) en 44.2% van de data werden in november en december 2004 en in januari en februari 2005 verzameld (na de moord op van Gogh).

26

Voor 2002 geldt: p < .001, voor 2010 geldt: p = .001 en voor 2012 geldt: p = .003. 27 Voor dit jaar (2006) geldt: p = .001.

28 We hebben ook naar de variabelen geslacht en leeftijd gekeken. Mannen scoorden over alle jaren heen iets hoger op institutioneel vertrouwen (Gemiddelde = 5.75, SD = 1.52) dan vrouwen (Gemiddelde = 5.61, SD = 1.43), p < .001. Over alle jaren heen gaven mannen (Gemiddelde = 2.80, SD = .79) aan wat meer politieke interesse te hebben dan vrouwen (Gemiddelde = 2.57, SD = .77), p < .001. Vrouwen gaven juist weer aan meer sociaal te participeren (Gemiddelde z-score = .06, SD = .76) dan mannen (Gemiddelde z-score = .01, SD = .80),

65

3.3.2 Mogelijke voorspellers van institutioneel vertrouwen

Zoals eerder aangegeven hebben we ook de verbanden tussen institutioneel vertrouwen en de andere geselecteerde variabelen (sociaal vertrouwen, waargenomen discriminatie, politieke interesse, sociale participatie en burgerbetrokkenheid) bekeken. In Tabel 3.2. zijn de correlaties tussen institutioneel vertrouwen en de overige variabelen over alle jaren heen weergegeven. Daarnaast hebben we regressie-analyses uitgevoerd om na te gaan in welke mate institutioneel vertrouwen voorspeld kan worden door de genoemde voorspellers, waarbij we institutioneel vertrouwen beschouwen als indicator voor de weerbaarheid onder de Nederlandse bevolking (zie Hoofdstuk 2). De resultaten zijn weergegeven in Figuur 3.1.29

p = .002. Er waren geen verschillen voor sociaal vertrouwen en ervaren discriminatie. Verder gaven, over alle

jaren heen, oudere mensen aan wat minder gevoelens van discriminatie te ervaren (correlatie leeftijd en discriminatie: r = .09, p < .001) en minder sociaal te participeren (correlatie leeftijd en sociale participatie: r = -.17, p < .001) dan jongeren. Ouderen hadden wat meer politieke interesse dan jongeren (correlatie leeftijd en politieke interesse: r = .12, p < .001). Er was een te verwaarlozen licht (negatief) verband tussen leeftijd en institutioneel vertrouwen (r = -.03, p = .008). Dit verband was wel significant door de grote steekproef. Er was geen verband tussen leeftijd en sociaal vertrouwen. Voor burgerbetrokkenheid (dat alleen in 2002 werd gemeten) was geen verschil tussen mannen en vrouwen. Ook was er geen verband tussen leeftijd en burgerbetrokkenheid.

29 Het aantal respondenten (de N) in de figuren wijkt af van het totaal aantal respondenten dat de vragenlijst invulde. Dit komt omdat hier de gewogen aantallen worden genoemd die in de analyses zijn gebruikt.

66

Zoals te zien in Figuur 3.1. zijn sociaal vertrouwen en politieke interesse de belangrijkste voorspellers (i.e., de bijbehorende beta-gewichten zijn het hoogst) van institutioneel vertrouwen voor deze steekproef. Hoe sterker mensen aangeven sociaal vertrouwen en politieke interesse te hebben, hoe sterker zij ook aangeven vertrouwen in de instituties te hebben.30 Uit Tabel 3.2. kunnen we bovendien opmaken dat gevoelens van discriminatie negatief gerelateerd zijn aan sociaal vertrouwen. Sociaal vertrouwen is positief gerelateerd aan politieke interesse en sociale participatie. Dat wil zeggen dat hogere rapportages van sociaal vertrouwen samen gaan met hogere rapportages van politieke interesse en sociale participatie.

Omdat burgerbetrokkenheid alleen in 2002 is meegenomen in de ESS, zijn in Tabel 3.3. de correlaties tussen de indicatoren en voorspellers specifiek voor het jaar 2002

weergegeven. Ook hebben we hier weer een regressie-analyse uitgevoerd. In Figuur 3.2. zien we dat institutioneel vertrouwen in 2002 weer het sterkst voorspeld wordt door sociaal vertrouwen en politieke interesse, en in mindere mate, negatief, door ervaren discriminatie. Dat laatste verband geeft aan dat hoe meer discriminatie mensen aangeven te ervaren, hoe minder institutioneel vertrouwen zij rapporteren.

30 De beta’s van de overige twee voorspellers (ervaren discriminatie en sociale participatie) zijn door de grote steekproef ook significant, ondanks dat ze erg laag zijn, en dus nauwelijks voorspellende waarde hebben.

67

Er zijn dus weinig verschillen tussen de patronen voor 2002 en die voor alle jaren samen. Kortom, burgerbetrokkenheid, dat specifiek in 2002 werd gemeten, heeft, voor deze steekproef en over dit jaar, geen voorspellende waarde voor institutioneel vertrouwen. Wel zien we in Tabel 3.3. dat burgerbetrokkenheid positief gerelateerd is aan sociale participatie, sociaal vertrouwen en politieke interesse.31