• No results found

Allereerst volgt er een bespreking van de respondentengroep. Vervolgens sluit de uiteenzetting van de steekproeftrekking hierbij aan.

48 4.2.1 Respondenten

In de probleemstelling staan ‘jongvolwassenen die momenteel studeren aan de KU Leuven’ centraal. Deze 18-tot-25-jarigen kunnen op basis van hun leeftijd deel uitmaken van de onderzochte generatie, de millenniumgeneratie. Het zijn juist deze jongvolwassenen die student zijn aan de KU Leuven die het doelpubliek vormen waarop DUO kwaliteitsvol onderwijs wil afstemmen.

Voor dit onderzoek is de populatie beperkt tot een deelgroep van zij die momenteel studeren aan de KU Leuven, namelijk masterstudenten aan de KU Leuven. De keuze voor (Vlaamse) masterstudenten volgt hoofdzakelijk uit het gegeven dat deze studenten reeds langer vertrouwd zijn met de onderwijscontext aan de KU Leuven in vergelijking met bachelorstudenten en Erasmusstudenten. Masterstudenten kunnen zich hierdoor beter een beeld vormen van hun onderwijscontext wat het invullen van de vragenlijst over onderzoeksvraag 2 vergemakkelijkt. Daarnaast zijn masterstudenten zich mogelijk ook meer bewust van de kenmerken die zij als student in hun onderwijscontext vertonen doordat hun metacognitie (denken over zichzelf als student) al meer kans tot ontplooiing heeft gekregen doorheen hun opleiding (Clement & Laga, 2005). De antwoorden die deze studenten op de betreffende vragenlijst geven, hebben bijgevolg meer kans om realiteitsgetrouw te zijn.

De (master)studenten aan de KU Leuven zijn ingedeeld in drie wetenschapsgroepen: de groep ‘Humane Wetenschappen’, de groep ‘Wetenschappen en Technologie’ en tenslotte de groep ‘Biomedische Wetenschappen’. De groep Humane Wetenschappen omvat acht faculteiten en telde 21 405 studenten in februari 2012. De groep Wetenschappen & Technologie is onderverdeeld in drie faculteiten en telde 10 171 studenten in februari 2012. De derde groep, Biomedische Wetenschappen bestaat uit vier faculteiten en telde 8 628 studenten in februari 2012 (“Alle studenten 2011-2012”, z.j.). Elke wetenschapsgroep is in dit onderzoek betrokken door telkens één opleidingsonderdeel eruit te bevragen. De groep Humane Wetenschappen is hier een uitzondering op. In deze groep zijn twee opleidingsonderdelen, bijgevolg twee opleidingen bevraagd. Tabel 2 geeft een overzicht weer van de betrokken wetenschapsgroepen, masteropleidingen en opleidingsonderdelen in het onderzoek.

49 Tabel 2

Overzicht van betrokken wetenschapsgroepen, masteropleidingen en opleidingsonderdelen

Wetenschaps- groep

Masteropleiding Opleidingsonderdeel

Humane Wetenschappen

• Master in de economie, het recht en de bedrijfskunde • Master in de Rechten (‘Rechten’)

International and European Human Rights Law • Master in de Psychologie

• Master in de Pedagogische Wetenschappen • (Master in de Logopedische en Audiologische

Wetenschappen)

Kinder- en jeugdpsychiatrie

Wetenschap en

Technologie • Master in de Ingenieurs-wetenschappen Mechanische aandrijvingen

Biomedische Wetenschappen

• Master in de Revalidatiewetenschappen en de

Kinesitherapie (‘Revalidatiewetenschappen’) Mental Health

Dit onderzoek houdt met de indeling van studenten in wetenschapsgroepen rekening omdat de specifieke onderwijscontext van elke wetenschapsgroep (en ruimer de opleiding) waartoe een student behoort, mogelijk een invloed heeft op de (student)kenmerken. Lizzio, Wilson en Simons (2002) stelden namelijk vast dat de perceptie van studenten over hun academische omgeving van invloed is op onder meer hun studieaanpak. De academische omgeving betrof hier onder meer de onderwijsaanpak van docenten. Dit maakt in dit onderzoek deel uit van de onderwijscontext. Daarnaast zijn wij van mening dat de studentkenmerken die studenten vertonen overeenkomen met hun studieaanpak.

De onderwijscontext van deze drie wetenschapsgroepen (en ruimer deze vier opleidingen) voor masterstudenten blijkt na navraag anders te zijn georganiseerd. We geven hier enkele voorbeelden van verschillen tussen de vier opleidingen. Een eerste opvallendheid is het gegeven dat masterstudenten uit de opleidingen Rechten en Ingenieurs-wetenschappen geen langdurige praktijkstage hebben tijdens hun masteropleiding. De masterstudenten uit de opleiding Revalidatiewetenschappen hebben dit wel. Op het moment van dataverzameling hebben deze studenten overdag stage en volgen ze ’s avonds af en toe nog bepaalde hoorcolleges. De masterstudenten uit de opleidingen Psychologie en Pedagogische Wetenschappen hebben ook een langdurige stage in hun tweede masterfase.

50

De grote meerderheid van de bevraagde respondenten uit deze opleiding lopen echter op het moment van de bevraging geen stage. Daarnaast zijn er grote verschillen in de groepsgroottes tussen deze opleidingen. Deze groepsgroottes zijn echter ook afhankelijk van de afstudeerrichting en het opleidingsonderdeel. Hier kijken we naar een niet-keuze- opleidingsonderdeel (‘plichtsvak’) in de gemeenschappelijke stam van elke masteropleiding. Over het algemeen kan gesteld worden dat de masterstudenten uit de opleidingen Revalidatiewetenschappen en Ingenieurs-wetenschappen in kleinere groepen les hebben in vergelijking met de masterstudenten uit de opleidingen Psychologie en Pedagogische Wetenschappen en niet in het minst met de masterstudenten uit de opleiding Rechten. Verder hebben de masterstudenten uit de opleidingen Ingenieurs-wetenschappen en Revalidatiewetenschappen veel meer werkcolleges, praktijklessen in vergelijking met de masterstudenten uit de andere twee opleidingen. Naast deze objectieve verschillen, zullen er mogelijk ook meer subjectieve verschillen zijn in onderwijscontexten. Bijvoorbeeld de hoeveelheid interactieve hoorcolleges en groepswerken. Deze zijn erg afhankelijk van de interpretatie van studenten en de opleidingsonderdelen die studenten opnemen.

De uiteindelijke respondenten van dit onderzoek zijn de masterstudenten in de bevraagde opleidingsonderdelen die aanwezig waren in het hoorcollege op het moment van de gegevensverzameling en vragenlijst 1 of 2 ook effectief invulden.

4.2.2 De steekproeftrekking

De groep studenten aan de KU Leuven bedroeg 40 131 studenten op 1 februari 2012 (“Alle studenten 2011-2012”, z.j.). Om van deze groep een representatieve steekproef te trekken die ook representatief is voor de wetenschapsgroepen, zou een erg grote steekproef nodig zijn. Een grootschalige web survey zou hier aan kunnen tegemoet komen. Met deze methode van dataverzameling is het namelijk vrij eenvoudig om een grote groep studenten te bereiken aan de hand van studenten hun KU Leuven e-mailadres en bijvoorbeeld het open-source online enquêtesysteem Limesurvey. Deze manier van werken is snel en goedkoop. Studenten worden tegenwoordig echter overbevraagd door deze dataverzamelingsmethode. Daarnaast heeft de onderzoeker weinig controle over het antwoordproces van studenten. Er is een sterke anonimiteit tijdens het invullen van de vragenlijst. Dit leidt tot onzekerheid over de verkregen antwoorden.

51

Heeft de bedoelde steekproefpersoon de vragenlijst volledig zelf ingevuld of samengewerkt met iemand anders? Was hij hierbij afgeleid door multitaskend gedrag of is hij vroegtijdig gestopt met het invullen van de vragenlijst? Deze methode leidt door deze afwezigheid van de onderzoeker vaak tot een lage respons. Op basis van ervaringen van DUO kan gesteld worden dat slechts 10 tot 15% respons van studenten via deze methode niet uitzonderlijk is. Verder komt er vooral een selectieve non-respons voor bij deze methode. Je hebt geen controle over wie wel en wie niet deelneemt aan de vragenlijst. Zijn de respondenten dan representatief voor de onderzoekspopulatie?

Doordat de nadelen van deze methode naar onze mening meer doorwegen dan de voordelen voor ons onderzoek zijn we op zoek gegaan naar een alternatieve manier van steekproeftrekken. Hierbij wilden we rekening houden met de indeling van masterstudenten in wetenschapsgroepen, een hoge responsiviteit verkrijgen en een voldoende grote steekproef nastreven. Daarom hebben we uiteindelijk een steekproef van masterstudenten getrokken uit elke wetenschapsgroep aan de KU Leuven door minstens één opleiding uit elke groep te bevragen tijdens één opleidingsonderdeel uit de gemeenschappelijke stam van de opleiding (‘plichtsvak’). De beslissing rond welke opleidingen dit zouden worden, is in samenspraak met medewerkers van DUO genomen. Het moest onder meer gaan om voldoende grote groepen van studenten per wetenschapsgroep. Zo kon nagegaan worden of deze studenten heterogene kenmerken vertonen tussen en/of binnen de opleidingen. Er werd geopteerd om een enkel opleidingsonderdeel per wetenschapsgroep te bevragen, uitgezonderd voor de grootste groep Humane Wetenschappen. Deze groep werd door twee masteropleidingen en bijgevolg twee opleidingsonderdelen bevraagd. Zo kunnen we nagaan hoe sterk deze twee opleidingen van eenzelfde wetenschapsgroep van elkaar verschillen wat studentkenmerken betreft. We maakten de keuze voor slechts één of twee opleidingen per wetenschapsgroep om zo min mogelijk docenten te belasten. Daarnaast ging het niet om keuze-opleidingsonderdelen maar om ‘plichtsvakken’ omdat deze eerste opleidingsonderdelen eventueel een bepaald type studenten zouden aanspreken en zij zo mogelijk niet de hele groep studenten van de bepaalde opleiding zouden weerspiegelen.

Natuurlijk zijn we ons ook bewust van enkele beperkingen die deze manier van steekproeftrekken met zich meebracht. We hebben één of twee opleidingen per wetenschapsgroep opgenomen in ons onderzoek terwijl er niet enkel tussen maar ook binnen een wetenschapsgroep nog verschillen heersen in studentkenmerken.

52

Het was echter praktisch onhaalbaar om representativiteit na te streven op het niveau van de ganse KU Leuven, op niveau van elke faculteit of zelfs op opleidingsniveau. De gehanteerde manier van steekproeftrekken resulteerde bijgevolg in een kleinere steekproef. Verder hebben we enkel de studenten kunnen bevragen die aanwezig waren in het hoorcollege van het betrokken opleidingsonderdeel. Het onderscheid tussen wie er wel en wie er niet aanwezig was tijdens het hoorcollege kan van invloed zijn op de selectiviteit van de respons (“Wat is enquêteren?”, z.j.). Desondanks zorgde deze schriftelijke vragenlijstafname voor een veel grotere respons en minder selectieve non-respons dan bij een web survey het geval zou zijn. Alinea’s 2.1.3.4 en 2.1.3.5 gaan hier verder op in. Deze alinea’s handelen namelijk over de gehanteerde methode van dataverzameling en de bijhorende non-respons strategieën.