• No results found

Representativiteit van de steekproef op leerlingniveau

Om de representativiteit van de deelnemende leerlingen na te gaan zijn een aantal achtergrond-kenmerken van hen vergeleken met die van de landelijke populaties basisscholieren (groep 8) en sbo-schoolverlaters. Voor die vergelijking is gebruik gemaakt van landelijke DUO-gegevens die in bewerkte vorm via de Inspectie van het Onderwijs zijn verkregen. De via de Inspectie van het Onderwijs verkregen gegevens hebben betrekking op het schooljaar 2015/2016, het jaar voor de afname van de peiling. Bij de vergelijking tussen de steekproef en de populatie verschillen de gegevens één schooljaar. In de overzichten hieronder zijn alle leerlingen meegenomen die minimaal één stationscore of (een deel van) de leerlingvragenlijst hebben ingevuld.

2.4.1 Representativiteit leerlingen in het reguliere basisonderwijs

De volgende Tabel (2.9.) bevat de verdeling van de leerlingen naar sekse, leeftijd, en leerlinggewicht voor de steekproefscholen, de volledige steekproef inclusief uit eigen kringen geworven scholen en de populatie. Uit de tabel blijkt dat er aan de peiling zowel in de steekproefscholen als in de gehele onderzoeksgroep minder jongens hebben deelgenomen dan zou kunnen worden verwacht. Het verschil is echter niet statistisch significant. Voor de steekproefscholen geldt 2(1, N = 177836) = 2.82, p =.093, terwijl voor het gehele deelnemersveld geldt dat 2(1, N = 177836) = 1.90, p =.168.

Tabel 2.9. - Deelname leerlingen naar achtergrondkenmerken ten opzichte van landelijke populatie Steekproef

33

Wat de verdeling naar leeftijd betreft geldt dat voor de bepaling van de representativiteit is uitgegaan van de leeftijd van de leerlingen uit de steekproef op 01-10-2016. De gegevens van de populatie hebben betrekking op groep 8 leerlingen in het schooljaar 2015/2016 en de referentie datum voor de bepaling van de leeftijd is voor deze gegeven 01-10-2015. Uit de tabel valt op te maken dat zowel de leerlingen in de steekproefscholen als in de het gehele deelnemersveld gemiddeld gezien ongeveer even oud zijn als in de landelijke populatie. De verschillen zijn niet significant, respectievelijk 2(4, N = 177836) = 4.77, p = .311 (62 scholen) en 2(4, N = 177836) = 2.93, p = .569 (69 scholen). Bij analyses naar leeftijd (op een specifieke peildatum) hoeft dus niet te worden teruggewogen.

Als laatste blijkt dat voor de variabele leerlinggewicht de leerlingen in de peiling redelijk vergelijkbaar zijn met de landelijke populatie. Bij een gehanteerde p-waarde van <0.01 zijn de verschillen tussen leerlingen van de steekproefscholen en populatie niet statistisch significant 2(2, N = 177836) = 8.10, p = .018. Voor de set van 69 scholen geldt echter dat 2(2, N = 177836) = 12.03, p < .001, wat duidt op een ondervertegenwoordiging van gewichtenleerlingen in de steekproef. Bij gebruik van de totale leerlingen set uit het reguliere basisonderwijs is het wellicht raadzaam om terug te wegen. Hierbij moet worden opgemerkt dat voor een aanzienlijk deel van de deelnemende leerlingen (13,8%) geen gewicht is aangeleverd door de scholen.

2.4.2 Representativiteit sbo-leerlingen

De volgende tabel (2.10.) bevat de verdeling van de sbo-leerlingen naar sekse en leeftijd. De variabele leerlinggewicht is niet opgenomen aangezien leerlinggewichten in het sbo geen rol spelen.

Tabel 2.10. - Deelname sbo-leerlingen naar achtergrondkenmerken ten opzichte van landelijke populatie

Steekproefscholen Landelijke populatie

N % N %

Sekse

Jongen 292 65,8 % 4866 65,2 %

Meisje 152 34,2 % 2600 34,8 %

Niet bekend 18

totaal N 462 7466

Leeftijd op 1-10-16

9 jaar oud 0 0 % 9 0,1 %

10 jaar oud 10 2,2 % 138 1,8 %

11 jaar oud 208 45,5 % 3521 47,2 %

12 jaar oud 231 50,6 % 3687 49,4 %

13 jaar oud 6 1,3 % 100 1,3 %

Anders/Niet bekend 9 11 0,1 %

totaal N 462 7466

Gemiddelde leeftijd 11,6 jr 11,5 jaar

34

Uit de tabel blijkt dat er aan de peiling ongeveer evenveel mannelijke en vrouwelijke sbo-leerlingen hebben meegedaan als op basis van de populatie zou kunnen worden verwacht. Het minieme verschil van een aantal procentpunten is dan ook niet statistisch significant: 2(1, N = 7466) = 0.04, p

= .840. Ook de verdeling naar leeftijd (op peildatum 1-10-2016) ligt in de lijn der verwachting.

Gemiddeld zijn de sbo-leerlingen in de peiling ongeveer een maand ouder. De verschillen zijn niet significant: 2(4, N = 7466) = 1.19, p = .881.

Bij de representativiteitsanalyses voor de schoolverlaters in het sbo komen derhalve geen bijzonderheden naar voren. Maar hierbij moet worden opgemerkt dat de schoolverlaters in de gegevens verkregen van de Inspectie van het Onderwijs niet exact geïdentificeerd konden worden. Er is gebruik gemaakt van de gegevens van leerlingen uit groep 8 van het sbo, welke naar alle waarschijnlijkheid grotendeels overeenkomt met de schoolverlaters, maar niet volledig identiek hoeft te zijn.

35

Hoofdstuk 3 Design

De peiling bewegingsonderwijs had tot doel om een breed beeld te schetsen van het prestatieniveau van groep 8 leerlingen in het reguliere basisonderwijs en het speciaal basisonderwijs. Om een breed beeld van de prestaties van leerlingen te krijgen was het noodzakelijk om te werken met een design waarin iedere leerling slechts een deel van de opdrachten hoefde uit te voeren. Er is gekozen voor een opzet in circuits. In dit hoofdstuk geven we een verantwoording van de overwegingen en keuzes die gemaakt zijn wat betreft het onderzoeksdesign, de selectie van te toetsen vaardigheden en de clustering van vaardigheden tot inhoudelijk relevante circuits.

3.1 Design

Eén van de eisen die werd gesteld voorafgaand aan de peiling, was dat het onderzoek op de school niet meer dan twee uur mocht bedragen en moest plaatsvinden in groep 8 van het basisonderwijs en onder de schoolverlaters van het speciaal basisonderwijs. Voorafgaand aan de peiling heeft Bureau ICE middels een raadpleging van het onderwijsveld in kaart gebracht welke doelen van het bewegingsonderwijs in kaart gebracht zouden moeten worden bij een peiling. Het betreft de onderstaande doelen:

1) De leerling ervaart plezier bij het bewegen (intrinsieke motivatie).

2) De leerling laat zien in welke mate hij/zij beschikt over motorische vaardigheden.

3) De leerling kent, waardeert en vergroot de eigen bewegingsvaardigheden.

4) De leerling gaat op een respectvolle manier om met anderen (sociale vaardigheden).

5) De leerling draagt bij aan een veilige bewegingsomgeving

Het spreekt voor zich dat in twee uur niet voor elke leerling een volledig beeld verkregen kan worden van de volledige breedte van de ontwikkeling van motorische vaardigheden. Om voldoende informatie te verzamelen over de verschillende doelen is gekozen voor een peiling in een onvolledig design welke per school binnen het tijdsbestek van twee uur haalbaar was. Dit betekent dat voor doel twee (de motorische vaardigheden) leerlingen slechts een selectie van de te toetsen vaardigheden hebben uitgevoerd.

Het design van het eerste lesuur is als volgt: Het design bestaat uit zes circuits. Elk circuit bestaat uit een deelverzameling van vier stations, die daar waar mogelijk inhoudelijk geclusterd zijn. Over de inhoudelijke clustering wordt toelichting gegeven in paragraaf 3.1.3. Alle leerlingen op een school voeren dus hetzelfde circuit uit. Het onderzoeksplan was gericht op 100 deelnemende scholen, waardoor elk circuit was gepland op 16 tot 17 scholen. Hiermee verwachtten we gegevens van ongeveer 400 leerlingen per circuit, uitgaande van ongeveer 24 leerlingen per school. Alle stations (opdrachten, vaardigheden) zijn een onderdeel van twee circuits. Elk station zou dus naar verwachting op ongeveer 33 scholen worden afgenomen met een verwacht aantal van ongeveer 800 leerlingen. Het tweede lesuur is ook onvolledig van opzet maar in minder grote mate. Alle leerlingen maken de leerlingvragenlijst (voor doel 1, 3 en 4) en bij alle leerlingen worden enkele fysieke metingen gedaan (lengte en gewicht). Het tweede lesuur bestaat vervolgens uit een doelspel of de

36

shuttle-run-test. Deze beide onderdelen zullen naar verwachting elk op de helft van de scholen uitgevoerd worden.

Het design is weergegeven in Tabel 3.1. De stations en circuits zijn in de figuur zo gerangschikt dat het duidelijkste overzicht ontstaat van de overeenkomsten en verschillen tussen de circuits. In de tabel is tevens opgenomen hoeveel afnames op leerlingniveau waren gepland en hoeveel er zijn gerealiseerd. Onder het gerealiseerde aantal zijn zowel het maximale aantal observaties op subonderdelen van de stations omschreven (N werving) als het aantal leerlingen dat uiteindelijk een valide stationscore heeft gekregen (N scores). De aantallen voor de werving zijn betreffen het aantal ingevoerde cases in de bestanden. Dit zijn de aangemelde leerlingen inclusief de voor de zekerheid toegevoegde reserves. Bijvoorbeeld, voor BOT2 Algemene balvaardigheid zijn in het bestand 727 cases (leerlingen) opgenomen waarvan er 660 een valide stationscore hebben gekregen.

Tabel 3.1. - Schematisch overzicht van het toegepaste design EERSTE LESUUR

04 10 x 5 meter loop, snelheid en wendbaarheid (Eurofit)

De gerealiseerde aantallen liggen iets lager dan de geplande en dit heeft met name te maken met het aantal scholen dat heeft meegedaan (89), dat lager was dan beoogd (100). Dat de omvang van de steekproef kleiner was dan beoogd kan consequenties hebben voor de power van het onderzoek en dan betreft het de power op schoolniveau. Bij analyses waarbij wordt gekeken naar verschillen tussen scholen zullen zeer kleine effecten mogelijkerwijs niet gevonden kunnen worden. Op

37

leerlingniveau zijn alle stations door ruim voldoende leerlingen uitgevoerd om ook kleine verschillen te kunnen detecteren. We verwachten verder geen consequenties gegeven dat de analyse van de representativiteit geen grote issues aan het licht heeft gebracht (paragraaf 2.3 en 2.4), de circuits random over de scholen zijn verdeeld en de verschillen tussen scholen relatief beperkt zijn (hoofdstuk 10).