• No results found

Relatie van het voorkomen van rabatten met geomorfologie en bodem

In document Van dijken en sloten (pagina 40-45)

2. Ontstaan en ontwikkeling van rabatten in Nederland

3.2 Relatie van het voorkomen van rabatten met geomorfologie en bodem

In het heideontginningslandschap waren de natte oppervlakten groter, maar vaak ook grillig van vorm. Ook hier werden de vlakken in jaarlijks behapbare oppervlakten verdeeld en ontgonnen. Mogelijk zijn de oppervlakten van de percelen hier groter. De 108 complexen van landgoed Ampsen (heideontginning) zijn met gemiddeld 0,66 ha in ieder geval 18% groter dan het gemiddelde voor de hele Graafschap (0,56 ha).

In en rond het centrale deel van de Graafschap liggen de landgoederen aan weerszijden van de Baakse beek zo dicht op elkaar dat de zwermen van de verschillende landgoederen versmelten. In dit oude cultuurlandschap is in 1832 weinig heide meer aanwezig die nog verdeeld moet worden. Wel zijn er meer particulieren met niet meer dan enkele percelen in eigendom (fig. 3.7).

3.2 Relatie van het voorkomen van rabatten met geomorfologie en bodem

3.2.1 Werkwijze

In de vorige paragrafen is een relatie tussen het voorkomen van rabatpercelen en lage zandgronden geconstateerd. Om te kunnen bepalen in welke mate het voorkomen van rabatten samenhangt met het natuurlijke landschap en de bodem zijn de rabatten over respectievelijk de Geomorfologische kaart van Nederland 1: 50.000 en de Bodemkaart van Nederland 1: 50.000 heen gelegd. Omdat het vaak voorkomt dat rabatten in meerdere legenda-eenheden voorkomen en rabatpercelen dus niet aan een legenda-eenheid kunnen worden toebedeeld, zijn uitsluitend oppervlaktes per legendaeenheid berekend.

3.2.2 Relatie met de geomorfologie

Worden de gekarteerde rabatpercelen in de Graafschap over de Geomorfologische kaart van Nederland 1:50.000 heen gelegd, dan ontstaat op het eerste gezicht een verrassend beeld (fig. 3.8 en tabel 3.2). Rabatten blijken niet beperkt tot beekdalen en afvoerloze laagtes, maar komen het meeste voor in de kleinschalige landschappen (complexen, 50%) waar de (dekzand-) ruggen en tussenliggende laagten elkaar op zo’n korte afstand afwisselen dat aparte kartering op schaal 1:50.000 niet mogelijk was.

Binnen deze gebieden zijn rabatten natuurlijk wel aangelegd op de laagste plekken. De geringe oppervlakte van de laagten komt goed overeen met de geringe oppervlakte van de

rabatpercelen die al eerder in 3.1 aan de orde kwamen.

Daarnaast komt 21,9 % van de rabatten voor op laat pleistocene dekzand- en terrasvlakten die in vrijwel de gehele Graafschap voorkomen. Dat is iets meer dan het voorkomen in beekdalen en in beekoverstromingsvlakten tezamen (16,9%). Voorkomen van rabatten op heuvels (6%) heeft veel te maken met de (on-)nauwkeurigheid van de geomorfologische kartering. Bij een schaal van 1:50.000 zijn kleinere laagten niet meer apart gekarteerd. Mogelijk zijn ook greppelcomplexen op gronden met slechtdoorlatende lagen in de ondergrond (zoals betoogd in 3.1.1) in een enkel geval in deze categorie terecht gekomen.

39

Fig. 3.8 Geomorfologische kaart van een centraal deel van de Graafschap (Groote Veld) met daarop geprojecteerd de voorkomende rabatpercelen. (Bron: PDOK, BRO Geomorfologische kaart van Nederland, 1:50.000, ESRI, plug-in van ArcGIS Online)

40 Vormeenheid Code Geomorfologische

kaart 1:50.000

Oppervlakte Vorm-groep in ha in %

Terrasvlaktes M8a, M17, M18a, M18b 70,6 9,5

25,5 Vlaktes Beekoverstromingsvlakten M24 27,1 3,6

Dekzandvlaktes M9 en M13 92,7 12,4

Complex dekzandreliëf L5 359,4 48,2 49,7 Complexen Complex stuifzandreliëf L8 11,4 1,5

Dekzandheuvels K14, K19, K20 en K23 47,8 6,4 6,4 Heuvels Beekdalen en droogdalen R2, R3, R4, R5 en R7 99,6 13,3 13,3 Dalen Afvoerloze laagten N4 en N5 16,8 2,3 2,3 Laagten

Water 4,4 0,6 0,6 Water

Overig (bebouwing, storthopen etc.) 16,5 2,2 2,2 Overig

Totaal 746,4 100 100

Tabel 3.2 Relatie tussen de geomorfologische vormen en het voorkomen van rabatpercelen in de Graafschap.

3.2.3 Relatie met de bodemopbouw

Dat rabatten maar voor een beperkt deel voorkomen in kwelsituaties (beekdalen, laagten rond stuwwallen) kan worden bevestigd met een bodemkaart. Hiertoe zijn de gekarteerde rabatten geprojecteerd op de bodemkaart 1:50.000. Voor een duidelijk kaartbeeld zijn de voorkomende bodemtypen in samenhangende klassen gegroepeerd (tabel 3.3 en fig. 3.9). Rabatten aangelegd op beekeerdgronden, broekeerdgronden en beekdalassociaties (pZg, zWz en ABv ) beslaan nog geen derde van de oppervlakte van de rabatten (26,4%). Meer dan de helft van de rabatten (57,3%) is aangelegd in podzolgronden, hetgeen duidt op stagnerend, inzijgend regenwater. Het voorkomen van rabatten op haar- of laarpodzolgronden is een uitzondering die moet samenhangen met de (on-)nauwkeurigheid van de kartering.

41 Bodemtype Code bodemkaart 1:50.000 Meest voorkomend Oppervlakte rabatten in ha in % Dunne zandeerdgrond pZg, pZn Beekeerdgrond 182,6 25,5 Podzolgrond Hn, cHn, Hd Veldpodzol 427,1 57,3 Dikke zandeerdgrond zEZ, bEZ Enkeerdgrond 30,7 4,1 Zandvaaggrond Zn Vlakvaaggrond 67,0 9,0 Moerige zandgrond zWz Broekeerdgrond 2,6 0,3 Rivierkleigrond Rn, pRn, KRn Poldervaaggrond 28,4 3,8 Beekdalassociatie ABv - 4,3 0,6

Water 3,3 0,4

Totaal 746,0 100

Tabel 3.3 Relatie tussen bodemtypen en het voorkomen van rabatten in de Graafschap.

Fig. 3.9Vereenvoudigde bodemkaart van een centraal deel van de Graafschap (Groote Veld) met daarop geprojecteerd de voorkomende rabatpercelen. (Bron: PDOK BRO Bodemkaart 1:50.000, kaartblad 34 O, ESRI, plug-in via ArcGIS Online)

42

Aangezien in het bestand van de bodemkaart ook de grondwatertrap (GT) is opgenomen, kon met hetzelfde bestand de variatie in het voorkomen van GT’s worden bestudeerd (tabel 3.3.). Uit deze tabel en de daarop gebaseerde fig. 3.10 blijkt een grote variatie in het voorkomen van grondwatertrappen. De piek bij GT III valt samen met de kwel gerelateerde bodems (pZg, zWz en ABv), de piek bij GT V/VI met de veldpodzolgronden. Aangezien rabatten uitsluitend moeten zijn aangelegd in situaties met GT I, II, III of V (bij de overige GT´s zijn op zandgronden rabatten overbodig) toont de grafiek de veranderingen in de waterhuishouding. Deels moeten deze het gevolg zijn van de ontwatering van de rabatten zelf, deels zijn ze het gevolg van de algehele aanpak van de waterhuishouding in de 20e eeuw in bijvoorbeeld A2 projecten en ruilverkavelingen. De hoge oppervlakten bij GT V*, VI en VII zijn van het laatste waarschijnlijk het gevolg.

Tabel 3.4 Relatie tussen het voorkomen van rabatpercelen en de grondwatertrap. De GT´s zijn vastgesteld tijdens de kartering in de ´70 jaren van de 20e eeuw

Fig. 3.10 Relatie tussen het voorkomen van rabatpercelen en de grondwatertrap

Grondwater-trap GHG (cm-mv) GLG (cm-mv) Oppervlakte ha % Water 3,2 0,4 II 0 50-80 29,5 4,0 III 0-40 80-120 16,4 22,1 III* 25-40 80-120 24,7 3,3 IV 40-80 80-120 39,1 5,2 V 0-40 >120 83,1 11,1 V* 25-40 >120 151,9 20,4 VI 40-80 >120 167,1 22,4 VII of VII* >80 >120 82,1 11,0 Totaal 746,0 100

43

3.3 Ontwikkeling van het grondgebruik van rabatten in de tijd

In document Van dijken en sloten (pagina 40-45)