• No results found

Interpretatie profiel: Hoe werden rabatten aangelegd?

In document Van dijken en sloten (pagina 77-80)

5. Nader veldonderzoek van de rabatten op het Kranengoor

5.3 Nader onderzoek: de proefsleuf bij boring 2

5.3.4 Interpretatie profiel: Hoe werden rabatten aangelegd?

Uit de vorige paragraaf is duidelijk geworden dat het centrale deel van de rabat dieper is vergraven dan de zijkanten. Tegelijkertijd zijn in dat centrale deel van de rabat drie

ophogingslagen (3, 4 en 5) onderscheiden, die worden gescheiden door (onderbroken) lagen plaggen. Aan de zijkanten konden nauwelijks lagen worden onderscheiden door het hoge humusgehalte van de grond. Mogelijk is grond hier helemaal niet vergraven en slechts opgehoogd. De zode aan het maaiveld is verwijderd en als gekeerde plaggen in meerdere lagen teruggezet.

De vraag is nu wat er uit de informatie van dit profiel geconcludeerd kan worden over de manier waarop de rabatten zijn aangelegd. Dat de rabat in meerdere, in de tijd uiteen liggende fases is aangelegd is onwaarschijnlijk. Wel moeten de rabatten regelmatig zijn opgeschoond om gevallen blad en ingestorte slootkanten te verwijderen. De grond die hierbij vrijkwam zal ongetwijfeld over de rabatten zijn uitgespreid en moet hebben bijgedragen aan de humusrijkdom van de slootkanten. Dit zal echter in de 300 jaar van hun bestaan veel vaker dan drie keer zijn gebeurd en dit verklaart dus niet de dubbele laag plaggen. Als er van uitgegaan wordt dat de rabatten zijn opgehoogd met grond uit de aan weerszijden gegraven sloten, waarom ligt dan de eerste laag gekeerde zoden op het gele zand en niet er onder? Blijkbaar wilde men de zoden van de rabat zelf en die van de sloten niet op elkaar hebben liggen. Mogelijk was men bang dat oude grasplaggen als storende laag voor de wortels van het hakhout gingen werken. Belangrijker was wellicht de “wapening”140 die de zoden leverden voor de verder slappe zandgrond. De opbouw van de rabat laat dus zien dat de plaggen van zowel de rabat zelf als die van de sloot eerst in depot werden gezet. Vermoedelijk op het nog niet vergraven gedeelte van het perceel direct grenzend aan het deel in aanleg. In fig. 5.9 worden vijf mogelijke stadia (B t/m F) in de opbouw van een rabat weergegeven en hieronder kort beschreven. Deze reconstructie is in overeenstemming met het gevonden profiel. A. Uitgangsituatie

B. Verwijderen van de zode. Opslag van de plaggen

C. Na uitgraven van het middeldeel en ophogen slootkanten D. Na het opvullen middendeel

E. Na het ophogen vanuit de linker sloot

F. Na het ophogen vanuit de rechtersloot en egalisatie

De uitgangssituatie (A) is en vrijwel vlak maaiveld met een dunne A horizont op een ijzerrijke C horizont (gooreerdgrond of beekeerdgrond). Wat de begroeiing is geweest valt niet met zekerheid te zeggen. De strooisellaag van de zode duidt eerder op een bosbegroeiing dan op een hooiland. Terwijl in de koopakte uit 1703 duidelijk staat dat het gaat om hooiland. Uit de resultaten van het pollenonderzoek kan worden opgemaakt dat het waarschijnlijk gaat om een verwaarloosd hooiland waar berken zijn opgeschoten. Het zure blad van de berken heeft dan gezorgd voor de strooisellaag.

76

De zode van zowel rabat als toekomstige sloten worden gespit en de plaggen worden op het maaiveld van het nog niet gespitte deel van de rabat opgeslagen (B). Na het verwijderen van de zode wordt een deel van de A horizont in het midden van de rabat afgegraven. De grond werd mogelijk gebruikt om de toekomstige slootkanten op te hogen. Dit zou de

begaanbaarheid van het terrein, dat in de winter plasdras moet hebben gestaan ten goede zijn gekomen.

Fig. 5.9 Vijf mogelijke stadia in de aanleg van een rabat. (Tekening A. Mulder) A. Uitgangssituatie

B. Na verwijderen plaggen pplaggenplaggenSituUitgangss ituatie

C. Na uitgraven middendeel en het ophogen van de slootkanten

D. Na het opvullen van het middendeel

E. Na het ophogen vanuit de linker sloot

77

Mogelijk is de zode aan de slootkanten helemaal niet verwijderd om erosie van het talud te beperken en een stevige kom te vormen om de slappe grond uit de sloten bijeen te houden (C).

In de ontstane kuil wordt geel zand uit het tracé van de twee toekomstige sloten geschept en afgedekt met een deel van de aanwezige plaggen die gewonnen zijn door het afgraven van de zode (D). Dat de plaggen werden gekeerd is bekend uit het bouwhistorisch onderzoek. Op de kop gedragen verliezen de plaggen minder grond en is het risico van uit elkaar vallen

minder.141 Daarna wordt een van de twee sloten verder uitgediept en de grond op de rabat geschept en afgedekt met een laag plaggen(E). Tenslotte wordt de andere sloot uitgediept en de grond op het rabat geschept. De overgebleven plaggen worden gebruikt om de rabat vlak af te werken (F). Opgemerkt moet worden dat er in deze oplossing per sloot kan worden gegraven en de grond naar weerskanten op de rabatten kan worden geworpen. EJB vermeldt dit ook in een aanbesteding in zijn kasboek (hfd 4). Hierdoor kon sneller worden gewerkt en voorkomen worden dat het opkomende grondwater het graafwerk onmogelijk maakte.142 Opmerkelijk is wel dat dit bij de aanbesteding door van Goltstein nergens wordt gemeld. De zode moest voor de ophoging worden gespit, maar nergens staat hoe diep en nergens staat dat de ophoging in fasen diende plaats te vinden. Het egaliseren van de rabat na de laatste ophoging wordt door Goltstein wel expliciet in zijn kasboek genoemd.

Wat tenslotte opvalt is de dunne A-horizont en de dikke strooisellaag (6), die in 300 jaar moet zijn opgebouwd. Blijkbaar is de afbraak van de organische stof erg traag. Zowel het zure eikenblad als de zure naalden van het latere sparrenbos zijn hier ongetwijfeld debet aan geweest. In de hoogstgelegen rabatten (boring 3) heeft dit zelf aanleiding geven tot de ontwikkeling van een (micro-)podzol.

Fig. 5.10 Dwarsprofiel van de proefsleuf op het Kranengoor ter hoogte van boring 2 opgemeten met een RTS. (RD-coördinaten X= 225,975 km, Y = 468,481 km) Voor methodiek zie bijlage 7.

141 Postma 2015, 111

142 Om de toestroming van water nog meer te vertragen en de sloot te snel vol met water zou lopen, liet men een richel grond in de sloot staan op de overgang naar het reeds gegraven slootdeel. Restanten van deze richels zijn op enkele plaatsen op het Kranengoor bij het schonen van de sloten recent op de slootbodem teruggevonden.

78

In document Van dijken en sloten (pagina 77-80)