• No results found

zes regels, te Mecha geschreven

Waarde Lezer, Mahomet heeft dit hooftdeel het Hooftdeel van Aaraf genoemt, 't welk een plaats is tusschen het Paradijs en de hel, daar de menschen geen pijn lijden. Bezie de Mokari, de Bedaoi, en Kitabel tenoir.

IN de naam van de goedertiere en barmhartige God. Ik ben de wijste en waarachtigste

God. Dit boek is aan u gezonden, om de ware gelovigen te prediken. Twijffel niet van 't geen, dat het in zich begrijpt. Zeg tot hen: Gelooft in 't geen, dat aan u van wegen uw Heer gezonden is; aanbid geen ander God als hem. Daar zijn weinig lieden onder u, die 'er op denken. Hoe veel steden hebben wy verdelgt? Hoe dikwijls hebben wy onze straf aan hun stedelingen by dag en nacht, als zy in rust waren, gezonden? Zy hebben echter niets anders gezegt, dan dat zy groot ongelijk hadden. Wy zullen 't volk ondervragen, aan 't welk wy onze Profeten gezonden hebben, en rekening van 't geen eisschen, dat 'et geleert, en dat 'et gedaan heeft. Wy zullen onze Profeten ondervragen, en hen rekening van de genen eisschen, die hen gevolgt, en gehoorzaamt hebben. Ik zal hen aan 't geen doen gedenken, dat zy gedaan

hebben, om daar af vergolden te worden. Wy waren niet verre van onze Profeten, toen zy de waarheit aan hen verkondigden. Hun daden zullen in de schaal van gerechtigheit gewogen worden. De schaal der gelukzaligen zal zwaar van goede werken wezen; en de genen, welkers schaal licht van goede werken is, zullen verdoemt zijn, om dat zy onze geboden veracht hebben. Wy hebben u uwe woning op aarde gegeven, en daar op al 't geen, dat nodig is om u te voeden: maar weinig lieden onder u bedanken my daar af. Wy hebben u geschapen en gemaakt, en aan d'Engelen geboden Adam t'aanbidden; 't welk zy gedaan hebben, uitgezondert de duivel, tot de welk wy gezegt hebben: Wie heeft u belet Adam t'aanbidden, toen wy zulks aan u geboden? Hy antwoordde: Ik ben meer dan hy: gy hebt my van vuur, en de mensch van 't slijk der aarde geschapen. Wy zeiden toen tot hem: Vertrek uit het Paradijs; 't is niet de woning der verwaanden; gy zult in 't getal der gener wezen, die van schande vervult zijn. De duivel antwoordde: Laat my tot aan de dag van de verryzenis der doden. Waarom hebt gy my verzocht? Ik zal de menschen van de rechte weg afleiden, en hen ter rechte, ter slincke, en van alle zyden beletten in uw Wet te geloven; en 't grootste deel onder hen zal ondankbaar zijn. Wy zeiden tot

hem: Vertrek uit het Paradijs; gy zult van alle de werrelt verworpen worden, en van mijn barmhartigheit berooft zijn. Ik zal de hel met de genen, die u zullen volgen, vervullen. O Adam, woon met uw vrou in 't Paradijs, en eet daar van al 't geen, dat u aangenaam is: maar neder deze boom niet; anders zult gy en uw vrou in 't getal der onrechtvaerdigen wezen. De duivel bekoorde hen, en beroofde hun lighamen van hun klederen der genade. Hy zeide tot hen: God heeft u verboden van de vrucht van deze boom t'eten, op dat gy geen Engelen, en niet eeuwig zoud zijn. Hy zwoer dat hy hen de waarheit zeide, en vervulde hen met schande, uit oorzaak van hun verwaantheit. Zy bekenden hun naaktheit na dat zy van deze vrucht geëten hadden, en namen bladeren van 't Paradijs, om zich te dekken. Hun Heer riep hen, en zeide tot hen: Heb ik u niet verboden dezen boom te naderen? Ik zeide tot u beide, dat de duivel uw openbare vijant is. Zy antwoordden: Heer, wy hebben u vertoornt, en onze zielen ongelijk aangedaan: indien gy geen deernis met ons hebt, zo zullen wy in 't getal der verdoemden wezen. Hy zeide: Vertrekt, vijanden van malkander zijnde, uit het Paradijs. Gy zult tot aan de gestelde tijt op aarde wonen, en daar leven en sterven, en in de dag des Oordeels van

d'aarde vertrekken. O Adams kinderen, wy hebben klederen der genade, tekenen van onze almachtigheit, aan u gegeven; gy zult 'er misschien aan gedenken. O Adams kinderen, ziet toe dat de duivel u niet verleid, gelijk hy uw vader en moeder verleidde, toen hy hen uit het Paradijs deê vertrekken. Hy heeft hen van hun klederen berooft, en hen hun lelijkheit doen bekennen. Hy zal met de genen, die hen volgen, aan u verschijnen; en gy zult hem zien als gy 'er minst op denken zult. Hy beschermt d'ongelovigen. Als zy enige zonde bedrijven, zeggen zy: Wy volgen de wet onzer vaderen; God heeft het dus aan ons bevolen. Zeg tot hen: Gebied God u hem te vertoornen? Zult gy van God het geen zeggen, dat gy niet weet? Hy heeft de gerechtigheit aan u geboden, en daar by hem t'aanbidden, en zijn wet t'omhelzen. Veel zullen opgewekt worden gelijk gy hem gezien hebt. Een deel zal op de rechte weg zijn, en t'ander deel verdoemt wezen, om dat zy de duivel gehoorzaamden, en geloofden dat zy op de rechte weg waren. O Adams kinderen, kleed u eerlijk, als gy naar de kerken gaat: eet en drinkt van 't geen, dat u behaagt. Weest niet quistig. God bemint niet de genen, die hun goederen onnuttelijk verquisten. Zeg tot hen: Wie heeft verboden zich bequamelijk te

kleden, als men naar de kerk gaat, om God t'aanbidden? Wie heeft verboden van de goederen t'eten, die God aan u gegeven heeft? Dit is den ware gelovigen veroorloft. God zal dus in de dag des Oordeels zijn geboden verklaren. Zeg tot hen: God verbied u de verborge en openbare hoerery, d'ongehoorzaamheit, d'ongerechtigheit, de lust van een ander God, als hem, t'aanbidden, en 't geen, 't welk gy niet weet, van zijn goddelijke Majesteit te zeggen. Yder heeft zijn voorschikking, en niemant kan haar vorderen, of vertragen. O Adams kinderen, hebben de Profeten mijn geboden niet aan u geleert? De genen, die my vrezen, en goede werken doen, zullen in de dag des Oordeels van quelling verlost wezen; en de genen, die mijn geboden ongehoorzaam zijn, en die zich tegen 't geloof verheffen, zullen eeuwiglijk in 't helsche vuur blijven. Wie is onrechtvaerdiger als de geen, die lasteringen tegen God, en tegen zijn geboden spreekt? Zodanige lieden zullen naar d'inhout van de Schrift gestraft worden. Als d'Engelen des doots hen doden, zullen zy tot hen zeggen: Waar zijn d'afgoden, die gy in plaats van God aanbid? Zy zullen antwoorden dat deze valsche goden hen verlaten hebben; en zy zullen hun afgodery bekennen. Maar God zal tot hen zeggen: Gaat in de hel, met de

menschen en duivelen, die verdoemt zijn. Zy zullen de gedeeltheden, die voor hen geweest hebben, vervloeken, en als zy vergadert zijn, zullen zy zeggen: Heer, hou dezen, zy hebben ons verleid; vermeerder hun elenden in de hel. God zal zeggen: Wy zullen hun en uw pijnen vermeerderen, maar gy kent hen niet. Zy zullen onder malkander zeggen, Wy zijn geen oorzaak van dat gy ongelovig zijt geweest; gy waart ook niet zodanig om ons te behagen; lijd met ons de pijnen, die gy verdient hebt. Ik zal de deur des hemels niet voor de genen openen, die mijn geboden niet gehoorzamen, tot dat een kemel door 't oog van een naalt gaat. Dus zal ik de zondaren straffen. De hel zal hun bed, en 't vuur hun deksel wezen. Maar de genen, die naar hun vermogen goede werken gedaan hebben, zullen eeuwiglijk in 't Paradijs blijven. Ik zal 't bedroch van hun hart afwenden, de beeken zullen met vermaak in hun velden ruisschen; en zy zullen zeggen: Gelooft zy God, die ons tot hier toe geleid heeft; anders zouden wy in 't getal der afgedwaalden zijn. Zeker, de Profeten, Gods Boden, hebben de waarheit aan ons geleert, en gezegt dat d'onderhouding der geboden van zijn goddelijke Majesteit ons erfgenamen van 't Paradijs zou maken. De genen, die zalig zijn, zullen tot de

doemden zeggen, dat zy de genade, die God aan hen voorzegt had, gevonden hebben, en hen vragen of zy de straf, die zijn goddelijke Majesteit aan hen beloofde, hebben verkregen. Zy zullen overluide ja zeggen, en daar by dat Gods vloek over

d'onrechtvaerdigen is, die de menschen van zijn wet afgeleid hebben; en zy zullen

+

De Mahometaansche leeraars geloven dat de genen, die zo veel goet als quaat gedaan hebben, en welkers evenaar niet naar de zijde der goede, noch der quade werken overslaat, in deze plaats, Aaraf genoemt, zullen blijven, met de genen, die noch goet noch quaat gedaan hebben; en verdichten dat deze plaats tusschen 't Paradijs en de hel is.

eeuwiglijk in 't getal der rampzaligen wezen.+

Tusschen de zaligen en verdoemden is een afscheiding en plaats, Aaraf, of Voorburg genoemt, daar veel menschen zijn, die de zaligen en verdoemden aan hun aangezichten kennen. Zy roepen de zaligen, en groeten hen: zy komen echter niet in 't Paradijs, schoon zy grote begeerte hebben om daar in te gaan. Als zy d'ogen naar de zijde der verdoemden keren, zeggen zy: Heer, stel ons niet in 't getal der onrechtvaerdigen. De genen, die in deze plaats zijn, roepen de verdoemden, die zy aan hun aangezichten kennen, en zeggen tot hen: Waar toe hebben u nu uw rijkdommen gedient? en dat gy tegen 't geloof, en tegen Gods geboden opgestaan zijt? Zie daar de gelovigen, (die van u veracht waren.) Gy zwoert dat zy van barmhartigheit berooft zouden wezen. God sprak tot hen, en zeide: Treed in 't Paradijs, en vreest niet; gy zult voor eeuwig vry van quelling zijn. De verdoemden zullen den zaligen toeroepen:

Geeft ons van 't water, dat gy drinkt, en van de spijs, die gy eet. Zy zullen antwoorden: De drank en spijs zijn den ongelovigen verboden, die met hun geloof gespeelt, die zich op de goederen der aarde verhovaerdigt, en met Gods geboden gespot hebben. God heeft hen vergeten, om dat zy de koomst van de dag des Oordeels vergeten, en zijn geboden gelastert hebben. Wy zijn tot de stedelingen van Mecha gekomen, om d'Alkoran aan hen te leren. Wy leren hen aan de menschen, om hen de rechte weg te doen bekomen, en Gods barmhartigheit te doen verkrijgen, zo zy in dit Boek geloven. Zullen zy wachten met geloven, tot dat zy des zelfs verklaring weten? Deze verklaring zal in de dag des Oordeels blijken, in de welk de genen, die zonder geloof geleeft hebben, zeggen zullen: Zeker, de Profeten hebben waarheit gezegt; zullen wy deel in hun gebeden hebben? zullen zy voor ons spreken dat wy weêr in de werrelt keren, om beter te doen, dan wy gedaan hebben, en om Gods geboden te

gehoorzamen? Maar zy zullen om hun lasteringen gestraft worden. God is uw Heer; hy heeft de hemelen en d'aarde in zes dagen geschapen, en zit in zijn zetel. Hy doet dat de nacht vaerdiglijk de dag volgt. De zon, de maan, en de starren bewegen zich door zijn gebied; en

alle de werrelt gehoorzaamt hem. Gelooft zy God, de Heer van 't Heeläl. Bid God heimelijk, en in 't openbaar; hy bemint niet d'onrechtvaerdigen. Ontreinigt niet d'aarde, na dat 'et onrein daar af wechgenomen is. Bid God om zijn straffingen t'ontgaan, en om zijn barmhartigheit, die voor de vromen is, te verwerven. 't Is God, die de winden zend, om de regen te scheiden. Als zy de wolken dragen, drijven wy hen, met water beladen, naar dorre, dode en verdelgde plaatsen, en doen daar de regen vallen, om hen kruiden en vruchten te doen voortbrengen; Dus zullen wy de doden doen verrijzen; misschien zal 't volk daar aan gedenken. Goed lant brengt, door toelating van zijn Heer, goede vruchten voort, en quaad land brengt niet dan onkruit voort. Ik leer mijn geboden aan de genen, die niet ondankbaar zijn. Zeker, wy hebben Noah gezonden, om de menschen t'onderwijzen; en hy heeft gezegd: O volk, aanbid een enig God: indien gy een ander, als hem, aanbid, zo zult gy in de dag des Oordeels gestraft worden. Hun Hoofden antwoordden: O Noah, gy zijt in een grote doling. Hy zeide weêr tot hen: Ik dool niet, ik ben een Bode, van God gezonden, om zijn wil aan u te verkondigen. Ik geef aan u zeer heilzame raden. God heeft aan my 't geen geleert, dat gy niet weet. Vind

gy vreemt dat hy zijn geboden door de tong van een mensch aan u zend, als om u de helsche pijnen aan te zeggen? Vreest God, zo zal hy u uwe zonden vergeven. Maar zy hebben Noah verworpen. Wy hebben hem, met de zijnen, in d'Ark bewaart, en de genen, die onze wet verachtten, verdronken; zy waren geheel verblind. Wy zonden Hod aan zijn broeder Aad, en aan de genen van zijn gevolg, tot de welken hy zeide: O volk, aanbid een enig God. Zult gy een ander als God aanbidden, en vrezen? Hun leeraars antwoordden; gy zijt in een zeer grote onweetentheit; wy geloven dat gy in't getal der leugenaars zijt. Hy antwoordde weêr; Ik ben geen leugenaar, maar een Bode, van God gezonden, om zijn geboden te verkondigen. Ik geef aan u goede en heilsame raden. Verwonder u niet van dat God aan u zijn geboden leert door de tong van een mensch, gelijk gy, die zijn wil aan u boodschapt. Gedenkt dat hy na Noah u op aarde gelaten, en u in getal, kracht en vermogen vermeerdert heeft. Gedenkt aan zijn genade, zo zult gy zalig zijn. Zy antwoordden: Zijn wy tot hier toe gekomen, om een enig God aan te bidden, en om 't geen te verlaten, dat onze vaders aangebeden hebben? Doe ons de waarheit van 't geen blijken, dat gy aan ons verkondigt, zo gy waarachtig zijt.

Hy zeide weêr: Gods toorn en gramschap zullen op u vallen. Zult gy met ons om de namen twisten, die gy en uw vaders aan uw afgoden gegeven hebben? God heeft u niet bevolen hen aan te bidden: gy hebt geen redenen om dit te doen; verwacht uw straf, ik zal haar met volstandigheit verwachten. Wy verlosten hem toen van hun boosheit, en ook alle de ware gelovigen, die by hem waren. Wy verdelgden deze

+

De Turken geloven dat Salhé, door Gods toelating, een rots in een kameel veranderde.

ongelovigen om hun boosheit. Wy hebben Salhé aan Temod,+

en aan de zijnen gezonden; en hy heeft tot hen gezegt: O volk, aanbid niet meer, dan een enig God. Hy vertoont aan u een wonderdaat, in een kameel. Laat hem op aarde weiden, en doet hem geen quaat aan; andersins zult gy gestraft worden. Gedenk hoe God u, na Aad op aarde gelaten heeft. Hy heeft u in de dalen, in de vlakten, en in 't

gebergte doen wonen. Gedenkt aan God, en verontreinigt d'aarde niet. Hun Oversten, die verwaant waren, vraagden aan d'armen, of zy geloofden dat Salhé warelijk een bode, van God gezonden, was. Zy antwoordden: Wy geloven in zijn woorden en lering. Deze verwaanden zeiden toen: Wy verwerpen 't geen, dat gy gelooft. Wy veroordelen hem, en hebben uit spot Salhés kameel gedoot. Zy hebben Gods geboden ongehoorzaam geweest, en gezegt: O Salhé

toon nu aan ons de straf, die gy aan ons verkondigt, zo gy een der Profeten zijt. D'aardbeeving en donder overvielen hen ter zelve tijt, en zy zijn, als krengen, in hun huizen dootgebleven. Salhé had hen verlaten, en tot hen gezegt: O volk, ik heb Gods geboden getrouwelijk aan u verkondigt; maar gy bemint niet de genen, die tot u genegen zijn, en die goede raden aan u geven. Gedenk hoe Loth tot het volk sprak, en daar tegen zeide: Zult gy u altijt met hoerery, en met een smet besmetten, die noch van niemant der gener, de welken voor u geweest hebben, gezien is? Zult gy de mannen meer dan de vrouwen, de zonde meer, dan de godvruchtigheit, beminnen? Zy zeiden: Laat ons Loth en zijn gezin uit onze stat verdrijven, dewijl zy zich niet met ons willen bezoedelen. Maar God verloste hem, en de genen van zijn gezin uit hun handen, uitgezondert zijn vrou, die by de genen bleef, de welken gestraft wierden. Wy deden een regen op hen vallen, die hen geheel verdelgt heeft. Aanmerk hoedanig het einde der bozen is. Wy zonden Chaib in 't lant van Madian. Hy zeide: O volk, aanbid alleenlijk een enig God. Weegt met goede gewichten, meet met goede maten, en onthoud niets van uw naasten. Volgt niet de grote wegen, om 't volk bevreest te maken; trekt de ware gelovigen niet

af van Gods Wet. Gedenk dat gy niet meer dan een hant vol volks waart, en dat hy u vermenigvuldigt heeft. Aanmerkt het einde der bozen. Indien iemant onder u 't geloof omhelst, en dat d'anderen het verachten, heb gedult tot dat God uw verschillen oordeelt; daar is geen beter Rechter als hy. Hun Leeraars zeiden: O Chaib, wy zullen u, en de genen, die gelijk gy, geloven, uit Madian verdrijven, zo gy niet van onze godsdienst zijt. Hy antwoordde: Indien ik geen afschrik van uw godsdienst had, zo zou ik God, die my daar af verlost heeft, lasteren. Ik wil haar niet volgen, zo 't God belieft. Hy weet alles. Ik heb my geheellijk aan de wil van zijn goddelijke Majesteit overgegeven. Heer, oordeel onz verschil; gy zijt de beste Rechter des werrelts. Hun Leeraars hebben toen tot het volk gezegt: Indien gy Chaib volgt, zo zult gy verdoemt zijn. D'aardbeeving en donder hebben hen korte tijt daar na overvallen, en zy zijn des uchtens in hun huizen dootgevonden. De genen, die Chaib verloghenden, vonden geen zekerheit in hun woningen: zy waren verloren; en hy had hen verlaten, en tot hen gezegt: O volk, ik heb Gods wil getrouwelijk aan u verkondigt; ik zal my om de boosheit der bozen niet quellen. Wy hebben de genen niet met ziekte en armoede geplaagt, die de Profeten, de

welken wy aan de stedelingen van Median gezonden hebben, niet gehoorzaamden: zy zullen zich misschien bekeren. Wy hebben hen met ziekten en gezontheit beproeft,