• No results found

+

Gelaldyn noemt dit het Hooftdeel der Dieren. Bezie Gelaldyn.

IN de naam van de goedertiere en barmhartige God.+

Lof zy aan God, Schepper des hemels, en der aarde, der duisternissen, en van 't licht. De genen, die niet in hun Heer geloven, zijn afgedwaalt. Hy is 't, die u van 't slijk der aarde heeft geschapen, en een gezette tijt tot uw doot en verrijzenis gestelt. Gy twijffelt echter daar aan. Hy is God in de hemel, en op d'aarde. Hy weet de geheimenis uwer harten, en al 't geen, dat gy openbaart. Hy weet het goet en quaat, dat gy doet. Hy weet dat zijn geboden (aan de stedelingen van Mecha) geleert zijn, en dat zy hen verworpen hebben. Zy hebben de bekende waarheit tegengestreeft; maar zy zullen om deze verachting gestraft worden. Aanmerken zy niet hoe veel volken wy in de voorgaande eeuwen verdelgt hebben? Wy gaven aan hen tot hun

+

Bezie Gelaldyn.

woning sterker en ruimer plaatsen, dan de genen, die gy bewoont,+

zonden aan hen regen in overvloet, en deden springbronnen in hun woonplaatsen vloejen; doch wy hebben hen daar na verdelgt, uit oorzaak van hun zonde, en in hun plaats een nieu volk opgerecht. Wy hebben de Schrift aan u gezonden: d'ongelovigen hebben hem met hun handen gehandelt, en echter gezegt dat het klaarblijkelijke tovery en bedroch is, en dat zy 't niet zullen geloven, zo zy geen Engel zien afkomen, die zulks bevestigt. Indien wy een Engel hadden gezonden, zijn tegenwoordigheit zou hen verdelgt hebben; of wy zouden hem onder de gestalte van een mensch, hen gelijk, en als zy gekleed, hebben gezonden. Zy hebben met de Profeten en Apostelen, die voor u zijn geweest, gespot: de spot is op de genen gevallen, die hen veracht hebben. Zeg tot hen: Deurwandelt de werrelt, en aanmerkt welk het einde der gener is, die Gods Wet verwerpen. Zeg tot hen: Wien behoort al 't geen toe, dat in de hemel, en op d'aarde is? 't Is God; hy wil zijn barmhartigheit besteden, om u te bewaren. Hy zal zonder twijffel u alle in de dag des Oordeels vergaderen. D'ongelovigen geloven echter niet in zijn eenheit. Zy aanmerken niet dat het geen, 't welk zich by nacht en dag beweegt, en alles, dat in de werrelt is, zijn

lijke Majesteit toebehoort. Hy verstaat en weet alles. Zeg tot hen: Vraagt gy naar andere bescherming als de gene van d'almachtige God, Schepper des hemels, en der aarde? Hy voed alles, en niets voed hem. Zeg tot hen: Ik heb een gebod ontfangen, om d'eerste de wet der zaligheit t'omhelzen. Weest niet in 't getal der ongelovigen. Ik vrees mijn Heer ongehoorzaam te wezen, en schrik voor de pijnen, in de dag des Oordeels voor de bozen bereid: de geen, die zich daar af verlost, zal Gods genade, d'opperste gelukzaligheit, genieten. Zo God u straffen wil, niemant zal u van zijn straf verlossen; zo hy goet aan u doen wil, hy is almachtig, altijt verwinner, en heeft alle macht over zijn schepselen; hy is zeer wijs, en weet alles. Zeg tot hen: Is 'er beter getuigenis in de werrelt, als Gods getuigenis? Zeg tot hen: Hy zal getuig tusschen u en my zijn, dat hy my d'Alkoran ingegeven heeft, om u t'onderwyzen. Zal de geen onder u, die hem verstaat, konnen zeggen dat 'er een ander God, als God, is? Ik zal zulks niet zeggen. Daar is niet meer, dan een enig God. Ik ben onschuldig van de zonde, die gy doet, met hem by een medegenoot, die hem gelijk is, te stellen. Veel der gener, die kennis van de geschreve wet hebben, kennen de waarheit van d'Alkoran, gelijk ook hun kinderen: maar

de genen, die hun zielen verlaten hebben, zullen niet in God geloven. Wie is onrechtvaerdiger als de geen, die lasteringen tegen God, en tegen zijn geboden uitstort? Zeker, de bozen zijn rampzalig; ik zal hen alle vergaderen, en tot hen zeggen: Waar zijn deze goden, die gy tot medegenoten met God gemaakt hebt? Zy zullen geen andere verschoning hebben, dan te zeggen: Zeker, Heer, wy zijn niet in 't getal der afgodendienaars geweest. Aanmerk hoe zy zullen liegen, en hun lasteringen ontkennen. Onder hen zijn lieden, die u horen; wy hebben hun hart verhard; zy zullen (d'Alkoran) niet verstaan, om dat hun oren gestopt zijn. Schoon zy alle de

wonderdaden des werrelts hoorden vertellen, en hen met hun ogen zagen, zo zullen zy niet geloven dat zy tegen u getwistreedent hebben. De bozen zeggen dat d'Alkoran niets anders dan leugen, en een verdichtsel van d'aaloutheit is; zy verbieden 't volk daar aan te geloven, en verachten hem. Zeker, zy verdelgen hun zielen, en kennen hem niet. Gy zult zien dat zy, in 't helsche vuur zijnde, zeggen zullen: Och dat ik weêr in de werrelt kon keren, ik zou de geboden van zijn goddelijke Majesteit gehoorzamen, en in 't getal der ware gelovigen wezen. Zy wisten de waarheit wel, maar verbergden haar. Zo zy weêr in de werrelt keerden, zy

den ook tot hun boosheit weêrkeeren; zy zijn leugenaars. Zy zeggen dat 'er geen ander leven, dan 't leven des werrelts, en dat 'er geen verrijzenis is. Als zy voor God staan, zullen zy hun dolingen bekennen; hy zal hen de straffingen, die zy door hun lasteringen verdient hebben, doen gevoelen. De genen, die niet in de verrijzenis geloven, zijn verlore menschen. Zy zullen, als d'uur des doots hen overvalt, berou van hun zonden hebben. Zy zullen 't pak van hun misdaden op hun rug dragen, en belijden dat het leven van deze werrelt niets, dan bedroch en ydelheit, en dat het leven van d'andere werrelt vol van gelukzaligheit voor de vromen is. De bozen zullen

+

O Mahomet.

echter zich niet bekeren.+

Ik weet dat gy zeer versteurt tegen de genen zult wezen, die zeggen dat zy u willen gehoorzamen, en uw lering verwerpen. De genen, die Gods geboden verachten, zijn boos. Zy hebben de Profeten, die voor u gekomen zijn, verloghent: de Profeten hebben hun leugenen verdragen, en geduldig geweest, tot dat wy hen verdelgt hebben. God doet niet tegen 't geen, dat hy belooft. Gy weet wat de Profeten voorzegt hebben; indien de menschen u verlaten, kont gy wenschen op aarde te blijven, (om hen t'onderwijzen) en ter zelfde tijt in de hemel te zijn, om

nen (getuigenissen van uw zending) aan hen te vertonen? Zo God gewilt had, hy zou hen alle op de rechte weg vergadert hebben; en zy zouden niet in 't getal der

onwetenden zijn. Zeker, hy verhoort de gebeden der vromen, die zijn woort horen. Hy zal de doden weêr doen verrijzen, en hen alle vergaderen, om hen naar hun verdiensten te vergelden. Zy zeiden: Wy zullen de Profeet niet geloven, zo gy niet van wegen zijn Heer enige wonderdaat doet verschijnen. Zeg tot hen: God heeft veel wonderdaden aan u vertoont, maar 't grootste deel van u kennen hen niet. De dieren, die op d'aarde gaan, en de vogelen, die in de lucht vliegen, zijn van 't getal zijner schepselen. Wy hebben niets vergeten van 't geen te schrijven, dat in 't boek

geschreven is, 't welk in de hemel bewaart word. De menschen zullen alle eens voor God vergadert worden. De genen, die niet in zijn wet gelooft hebben, zullen doof en stom zijn, en in de duisternissen wonen. God verleid de geen, die 't hem goetdunkt, en geleid de geen, die 't hem goetdunkt, op de rechte weg. Zeg tot hen: Hebt gy Gods straf gevoelt? Hebt gy kennis van de dag des Oordeels gehad? Zult gy een ander, als God, aanroepen, zo gy vroom zijt? Indien gy hem aanroept, zo zal hy u van de quaden, daar voor gy vreest, verlossen; en indien

hy wil, zo zult gy d'afgoden, die gy met d'ongelovigen aanbid, verlaten. Wy hebben onze Profeten aan de genen gezonden, die voor u zijn geweest. Toen zy hen

verachtten, zonden wy aan hen quelIingen, om hen te bekeren; 't welk zy niet gedaan zouden hebben zonder d'elenden, die wy aan hen gezonden hebben: hun hart is echter verhard; de duivel heeft hen d'ongehoorzaamheit vorderlijk doen vinden; en zy hebben 't geen, dat men aan hen geleert had, vergeten. Toen wy de deur des geluks voor hen openden, verblijdden zy zich boven gemeen, en zijn ondankbaar daar over geweest. Maar zy wierden ook gestraft toen zy 'er minst op dachten. Zy wierden wanhopig,

+

O Mahomet.

en zijn verdelgt, tot groter eer van God, en die Heer van 't Heelal is. Zeg tot hen:+

Zo God u blint, doof en onwetend maakt, wat God anders, als God, zal aan u 't gezicht, gehoor, en de wetenschap weêrgeeven? Aanmerk hoe ik mijn Eenheit openbaar: zy wilden haar echter niet geloven. Zeg tot hen: Hebt gy Gods geessel heimelijk en opentlijk beproeft? Heeft God anderen, als de bozen, daar toe verwezen? Hy heeft de Profeten en Apostelen niet gezonden, dan om de gelukzaligheit van 't Paradijs te boodschappen, en de helsche pijnen te verkondigen. De geen, die gelooft, en goede werken doet, zal in de dag des

Oordeels vry van vrees zijn; en d'ongelovigen zullen om hun ongehoorzaamheit gestraft worden. Zeg tot hen: Ik zeg niet aan u dat ik alle Gods schatten in mijn vermogen heb, noch dat ik het toekomende en verleden weet: ik zeg niet tot u dat ik een Engel ben; ik doe niets anders, dan my ingegeven is. Is de blinde gelijk met de geen, die klarelijk ziet? Denkt op 't geen, dat ik tot u zeg. Ik verkondig het alleenlijk aan de genen, die de dag des Oordeels vrezen. Zy zullen niemant anders, als God, vinden, om hen te beschermen. Zy zullen misschien zijn goddelijke Majesteit vrezen.

+

Dit zijn d'armen. Bezie Gelaldyn.

+

Quel niet de genen, die God 's avonts en 's uchtens bidden, en die zijn aangezicht begeren te zien. Gy zult geen rekening van hun werken geven: zy zullen ook geen rekening van 't geen geven, dat gy doet; indien gy hen quelt, zo zult gy in 't getal der onrechtvaerdigen zijn. Wy hebben de menschen, d'een met d'ander, beproeft: zy hebben al lachende onder malkander gezegt; Zie daar de genen onder ons, aan de welken God zijn genade geeft. Kent God niet de genen, die zijn weldaden erkennen? Groet de ware gelovigen vriendelijk, als zy u komen bezoeken; God bemint de vriendelijkheit, goedertierenheit en beleeftheit. Hy zal onder u aan de geen vergiffenis geven, die hem uit onkunde

versteurt zal hebben, die berou van zijn misdrijf heeft, en goede werken doet; hy is goedertieren en barmhartig. Ik verhaal dus Gods weldaden, en maak de weg der zondaren bekent. Zeg tot hen: My is verboden 't geen aan te bidden, dat gy aanbid; andersins zou ik van de rechte weg afgedwaalt zijn. Ik heb van God een licht ontfangen, 't welk gy veracht hebt. God is Rechter van alle dingen; hy oordeelt met waarheit, en is zeer gerechtig in zijn oordelen. Ik kan niet vaerdiglijk de helsche pijnen, en Gods straffingen, daar gy zo heftiglijk opdringt, aan u vertonen; zulks hangt af van zijn goddelijke Majesteit: indien ik deze macht had, zo zou onz verschil haast beslecht zijn. God kent de genen, die ongerechtig zijn; hy heeft de sleutels van 't aanstaande in zijn macht: niemant weet 'et, als hy; hy weet al 't geen, dat op d'aarde, en in de zee is: hy weet het getal der bladen, die van de bomen vallen, en 't getal der vezeltjes, die in de duisternissen der aarde zijn. Op d'aarde is niets groen of dor, 't welk niet in 't Boek des lichts geschreven is. Hy is 't, die u des nachts doet sterven, en die 't goet en quaat weet, dat gy des dags gedaan hebt. Hy zal u ter gestelde dag weêr doen verrijzen. Gy zult alle voor hem vergadert worden. Hy zal u uwe zonden doen bekennen, en u naar uw

diensten straffen: hy is altijt verwinner, en almachtig. Hy zal uw werken doen waarneemen; en als gy aan d'uur des doots gekomen zult zijn, zal hy zijn boden zenden, die niet zullen nalaten 't geen te doen, dat hy gebied. Het volk zal zich tot hem, als tot zijn Heer, voegen: hy is naaukeurig in rekening te houden. Zeg tot hen: Hy zal u uit de duisternissen van de zee en aarde verlossen, als gy hem heimelijk, of in 't openbaar aanroept. Zo hy my daar af verlost, zal ik hem van zijn genade bedanken. Zeg tot hen: God kan u van de duisternissen, en van alderhande quellingen verlossen: gy zegt nochtans dat hy een medegenoot by hem heeft. Zeg tot hen: Hy kan straffingen van boven en beneden zenden, u van malkander scheuren, en u ontellijke qualen, die gy malkander veroorzaken zult, doen smaken. Aanmerk hoe ik d'uitwerkingen van mijn Almachtigheit aan hen leer; zy zullen misschien mijn woorden verstaan. De genen van uw landäart hebben hen verworpen, schoon zy zeer waarachtig zijn. Zeg tot hen: Ik ben niet uw beschermer. Yder ding heeft zijn tijt. Gy zult in d'aanstaande tijt de waarheit bekennen. Wijk af van de genen, die

verachtelijk van onze wet spreken, tot dat zy iets anders zeggen. De duivel wil u mijn geboden doen vergeten, en u by d'ongerechtigen

sen. De ware gelovigen zullen zich niet met hun redenen bekreunen, en niet aflaten van hen te vermanen; zy zullen zich misschien bekeren. Wijk van de genen, die met hun godsdienst boerten en spotten; de goederen van deze werrelt maken hen

hoogmoedig. Boodschap hen dat zy strengelijk gestraft zullen worden: niemant kan hen beschermen noch verhoren, dan God. Daar is geen waarde, die hen verlossen kan. Zy zullen 't goet en quaat, dat zy gedaan hebben, vinden. Zy zullen een drank, die boven maten heet is, drinken, en om hun boosheit droeve pijnen gevoelen. Zeg tot hen: Zullen wy, in plaats van God, het geen aanbidden, 't welk ons geen goet noch quaat aandoen kan? Zullen wy weêr op onz oude pad naar onze zonden keren, na dat wy door zijn goddelijke Majesteit geleid zijn geweest, even gelijk de geen, die van de duivel verleid is? Hy heeft hem verbaast en bedeest in 't midden van zijn reis verlaten, na dat hy van zijn reisbroeders, die de rechte weg aan hem toonden, gescheiden was. God geleid het volk op de weg der zaligheit. Ik wil my geheel aan de wil van zijn goddelijke Majesteit overgeven. Doet uw gebeden ter gestelde tijt, en betaalt de Tienden. Gy zult alle, in de dag des Oordeels, voor God vergadert worden, om rekening van alle uw werken te geven; hy is 't,

die hemel en aarde geschapen heeft. Gedenk aan de dag, in de welk hy zeide: Zy, en alles was. Hy zal heerschen, en in de dag gebieden, in de welk d'Engel de trompet zal blazen, om de levenden en de doden tot het algemeen Oordeel te roepen. Hy weet het toekomende, tegenwoordige en voorleden: hy is zeer wijs; en niets is voor hem

+

De Mahometanen zeggen dat Azer Abrahams bynaam is, en dat zijn vader Tarek Azer genoemt was.

verborgen. Gedenk hoe Abraham tot zijn vader Azer zeide:+

Waarom aanbid gy d'afgoden, in plaats van God? Ik zie uw gezin in een klaarblijkelijke doling. God vertoonde aan Abraham het Koninkrijk der hemelen, en der aarde; en hy heeft in 't getal der gelukzaligen geweest. Abraham, des nachts een zeer klare star ziende, vraagde in zich zelf; Of dit zijn God was. Neen, antwoordde hy aan zich zelf, mijn God staat niet op, en legt zich niet neder. Hy, de maan rijzen ziende, vraagde of 't zijn God was. Neen, antwoordde hy aan zich zelf; zeker, God zal my niet geleiden, om in 't getal der verdoolden te wezen. Toen hy de zon zag rijzen, vraagde hy of 't zijn God was, en toen hy haar zag ondergaan, zeide hy tot zijn volk: Ik ben onschuldig van de zonde, die gy doet, met veel goden t'aanbidden: ik heb my geheellijk aan de wil van de geen overgegeven, die de hemel en d'aarde geschapen heeft; en ik belijd zijn Eenheit. De zijnen wilden tegen hem

twistreedenen; maar hy zeide tot hen: Zult gy tegen my van d'Eenheit van God twistreedenen, die de rechte weg aan my geleert heeft? Ik ben niet bevreest voor uw afgoden. Hy doet al 't geen, dat hy wil, en weet alles. Zult gy niet op hem denken? Hoe zal ik voor uw afgoden vrezen, dewijl gy niet vreest te zeggen dat God medegenoten heeft, die hem gelijk zijn, daar toe gy geen reden hebt om hen t'aanbidden? Wie is waarachtiger, gy, of ik, zo gy de waarheit weet? De genen, die in God geloven, en de waarheit niet met de leugen bekleden, zullen van de helsche pijnen verlost, en op de weg der zaligheit gebracht worden. Wy hebben aan Abraham de redenen om tegen zijn volk te twistreedenen geleert: ik leer de wetenschap aan de geen, die 't my goetdunkt. Uw Heer, ô Abraham, ziet en weet alles. Wy hebben aan Abraham, Isaak en Jakob hun kinderen gegeven: wy hebben te voren de rechte weg aan Noah en aan zijn geslacht, aan David, Salomon, Job, Josef, Moises, Aaron, Zacharias, aan de heilige Joannes, aan Jesus Marias zoon, Elias, Ismaêl, Josua, Jonas, en aan Loth geleert. Wy hebben hen boven alle 't overige van de werrelt belieft, en hun vaders, hun broeders en geslacht verkozen, en hen op de rechte weg gebracht. Dus geleid God de geen, die 't hem goetdunkt.

De menschen hebben voor dezen d'afgoden aangebeden, en gelooft dat 'er veel goden waren: hy heeft echter hun voorgaande zonden uitgewischt, toen zy zich bekeert hebben. Indien zy de genen loghenen, die de kennis der Schriften, en de wetenschap der voorzeggingen hebben, zo zullen wy macht over hen aan lieden geven, die hen met d'ongelovigen zullen verleiden. De genen, die van God geleid worden, geloven in d'Eenheit van zijn goddelijke Majesteit. Zeg tot hen: Ik verzoek niet van u vergelding van dat ik d'Alkoran aan u verkondigt heb; hy leert Gods geboden aan