• No results found

IN de naam van de goedertiere en barmhartige God. O gy, die in God gelooft, voldoet

het geen, dat gy belooft. 't Is u geoorloft van de beesten, die zuiver zijn, t'eten, uitgezondert van 't geen, dat hier na aan u verklaart zal worden. De jacht is u verboden terwijl gy de pelgrimagie van Mecha doet; God beveelt het geen, dat hy wil. O gy, die gelooft, zegt niet dat het geoorloft is het geen te doen, dat God verboden heeft. Doet het geen, dat u bevolen is in de maant van de pelgrimagie. Verhindert niet de

+

D'oude Arabiers deden uit yver en godvruchtigheit takken van bomen om hun hals, als halsbanden, gelijk de lantlieden St. Ians kruit in veel plaatsen van Frankrijk. Bezie Kitabel tenoir. Bezie Gelaldyn.

genen,+

die geschenken naar Mecha brengen, noch de genen, die halsbanden nemen, en belet niet de pelgrims derwaarts te gaan, om Gods genade en barmhartigheit te verzoeken. 't Is u geoorloft te jagen, als gy uw pelgrimagie volëindigt hebt. Ziet wel toe dat enige lieden u niet doen zondigen, en beletten naar Mecha te gaan, om u te verplichten tot hen te mishandelen. Stelt uw vertrouwen in Gods gerechtigheit en vrees, en niet in de zonde, en haat van uw naaste. Vreest God; hy is streng in zijn straffingen. U is verboden van enig kreng, bloet, varkensvleesch, en van al 't geen t'eten, dat niet in 't uitspreeken van Gods naam gedoot is. U is verboden

t'eten van verstikte, verworgde, dootgeslage, en neêrgestorte beesten, die tegen malkander stotende gestorven, en de genen, die van andere beesten gedoot zijn, zo gy hen noch niet levendig vind, om, Gods naam uitspreekende, hen te doen bloeden. Gy zult geen beesten eten, die aan d'afgoden geoffert zijn. Beraad u niet met de waarzeggers, noch met het lot; 't is grote zonde. De dag zal komen, in de welken de genen, die uw wet verlaten hebben, wanhopig zullen wezen. Zijt niet bevreest voor hen, maar vreest my. De dag zal komen, in de welk ik uw wet zal vervullen, en mijn genade overvloediglijk op u zal wezen. De wet der zaligheit is de wet, die ik aan u geven wil. Indien iemant in noot is, en van 't geen eet, dat aan u verboden is, zonder de wil van te zondigen, zo zal God goedertieren en barmhartig aan hem wezen. Zy zullen u vragen wat aan hen geoorloft is t'eten; Zeg tot hen: 't Is geoorloft van alderhande beesten t'eten, die niet onrein zijn, en van al 't geen, 't welk u van Gods wegen onderwezen is, aangaande de beesten, die van de leeuwen en honden gequetst zijn. Eet van de beesten, die zy gevangen hebben, en gedenkt aan God, terwijl gy

+

De Joden en Christenen.

hen bloeden doet. Vreest God;+

hy is naaukeurig in 't rekenen. U is heden geoorloft van 't geen t'eten, dat niet onzuiver is, en van de gerechten der gener,

die de geschreve Wet weten: hun spijs is aan u, en d'uwe aan hen geoorloft. U is veroorloft de dochters en vrouwen van vrije staat, die van uw godsdienst zijn, te trouwen, en ook de dochters en vrouwen der gener van vrije staat, die de geschreve Wet weten, met hun bruitschat heusschelijk aan hen te geven. Bedrijft geen boelschap noch overspel met hen, noch in 't heimelijk, noch in 't openbaar. De goede werken van de geen, die uw wet verzaakt, zullen onnut zijn; hy zal in de dag des Oordeels in 't getal der verlore menschen wezen. O gy, die in God gelooft, als gy uw gebeden wilt doen, zo wascht uw aangezicht, uw beide handen tot aan d'elleboog, en strijkt de hant over uw hooft en voeten tot aan de hielen. Indien gy besmet zijt, zo reinigt u. Indien gy ziek, of op de reis zijt, of dat gy even uw gevoeg gedaan, of uw vrouwen bekent hebt, en geen water vind om u te wasschen, zo leg de hant op het zant, strijkt hem over uw aangezicht, en wrijft 'er de beide handen meê. God gebied niets kommerlijk aan u, maar hy wil dat gy rein zijt: hy wil zijn genade over u vervullen; misschien zult gy hem daar af bedanken. O gy, die in God gelooft, gedenkt aan zijn genade en belofte, die hy aan u gedaan heeft, toen gy zeide: Wy hebben gehoort, en gehoorzaam geweest. Vreest hem, hy weet al 't geen, dat in

uw harten is. O gy, die in God gelooft, gehoorzaamt zijn geboden, en zijt waarachtig in uw getuigenissen. Ziet toe dat niemant u doet God vertoornen, met u van 't geen, dat gerechtig is, af te trekken. Bewijst gerechtigheit aan alle de werrelt: zijn vrees nodigt u daar toe; heb haar voor ogen. Hy weet al 't geen, dat gy doet. Hy heeft zijn genade, en grote vergeldingen aan de ware gelovigen, die goede werken in deze

+

Dit is Koreis, Mahomets vijant.

werrelt doen, belooft, en de hel bereid, om d'ongelovigen te straffen. O gy,+

die in God gelooft, gedenkt aan de genade, die hy aan u gedaan heeft, toen enige lieden de handen over u wilden uitstrekken, en hoe hy u van hun boosheit verlost heeft; vreest hem. Alle ware gelovigen moeten zich aan zijn wil overgeven. God heeft de belofte der kinderen van Israël, zo veel 't onderhouden van zijn bevelen betreft, ontfangen. Hy heeft twaalf hoofden onder hen gestelt, en tot hen gezegt: Ik zal met u zijn, als gy uw gebeden doet, de Tienden betaalt, de Profeten gelooft, hen beschermt, en enige aalmoessen aan my leent; ik zal uw zonden dekken, en u in 't Paradijs, daar veel vloeden vloejen, doen ingaan: en de geen onder u, die ongelovig is, zal geheel van de rechte weg afgedwaalt zijn. Toen zy tegen 't geen deden, 't welk zy belooft hadden, hebben wy hen onze vloek gegeven, en hun hart

hard. Zy hebben de woorden van de Schrift verandert, en 't geen, 't welk zy

aangenomen hadden, verworpen. Gy zult de genen, die verraders zijn, niet kennen, uitgezondert zeer weinigen onder hen; vergeef hen, en wijk van hen. God bemint de genen, die goet doen. Wy hebben ook de belofte der gener, die zich Christenen noemen, ontfangen; maar zy hebben 't geen, dat zy belooft hadden, vergeten, maar zy hebben 't geen, dat aan hen geleert was, verandert: Wy hebben vijantschap en haat, tot aan de dag des Oordeels, onder hen geworpen. God zal in die dag hen al 't

+

Dit is Mahomet.

geen, dat zy gedaan hebben, doen bekennen, om hen te straffen. O gy,+

die de geschreve Wet weet, onze Profeet is gekomen, om veel dingen van de Schrift, die gy verborgen houd, t'openbaren. Hy verzwijgt noch veel dingen, tot welks openbaring het noch geen tijt is. God heeft een boek vol licht aan u gezonden, om de genen, die hem beminnen, op de weg der zaligheit te geleiden, om hen uit de duisternissen te trekken, en hen door zijn bezondere genade op de weg der zaligheit te geleiden. Zeker, de geen, die zegt dat de Messias, Marias zoon, God is, is een goddeloze; zeg tot hem: Wie kan God beletten, de Messias, en zijn moeder, en al 't geen, dat op aarde is, te verdelgen, als 't hem goet dunkt? God is

Koning des hemels, en der aarde; hy schept tusschen hen 't geen, dat hem goetdunkt; hy is almachtig. De Joden en Christenen hebben gezegt: wy zijn Gods kinderen, en zijn welbeminden: zeg tot hen; Zal God u niet om uw zonden straffen? Zeker, gy zijt menschen. De geen, die u geschapen heeft, vergeeft en straft de geen, die 't hem goetdunkt. Hy is Koning van al 't geen, dat in de hemel en op d'aarde, en van al 't geen, dat tusschen hen is; hy is de toevlucht der vromen. O gy, die kennis van de geschreve Wet hebt, de Profeet, Gods Apostel, is gekomen om u t'onderwijzen, en dit in een tijt, in de welk geen andere Profeet op aarde, dan hy, is. Zult gy zeggen dat niemant u de pijnen van zijn Zoon gepreekt heeft? Zeker, men preekt u heden Gods woort, de helsche pijnen, en d'almachtigheit van zijn goddelijke Majesteit. Gedenkt aan 't geen, dat Moises tot zijn volk zeide: O volk, denkt aan de genade, die God aan u gedaan heeft: hy heeft de Profeten en Koningen onder u verkozen; hy heeft aan u het geen gegeven, 't welk hy aan niemant ter werrelt gegeven heeft. Treed in 't heilige Lant, gelijk God geboden heeft. Keert de rug niet naar uw vijanden; andersins zult gy in 't getal der verlore lieden gestelt worden. Zy antwoordden: ô Moises! daar zijn Reuzen en tyrannen in 't heilige Lant; wy zullen 'er

niet intreden voor dat zy 'er uitgegaan zijn, en indien zy 'er niet uitgaan, zo zullen wy 'er niet inkomen. Twee mannen, die in Gods jonst waren, zeiden tot hen: Treed in de deur, en strijd tegen hen; gy zult verwinners zijn. Vertrout op God, zo gy in zijn Wet gelooft. Zy zeiden: O Moises, wy zullen niet intreeden, zo lang als deze tyrannen daar wonen. Ga hen, met uw Heer, bestrijden: wy zullen hier verwachten. Moises zeide toen: Heer, ik heb alleenlijk de schikking over my, en over mijn broeder, scheid ons van dit boze volk. De Heer zeide toen tot hem: D'ingang in 't heilige Lant is aan dit volk verboden; zy zullen met verbaastheit veertig jaren lang in verwarring op d'aarde wandelen: bedroeft u niet om de handel der bozen; onderwijs hen de geschiedenis van Adams kinderen, hoe zy hun offeringen deden, hoe d'offering van d'een aangenaam, en die van d'ander niet aangenaam was, en hoe d'een uit nijt zijn broeder gedreigt heeft te doden. Zijn broeder zeide tot hem: God ontfangt d'offeringen der gener, die zijn vrees voor ogen hebben. Zeker, zo gy uw hant uitstrekt om my te doden, ik zal de mijne niet uitstrekken, om u quaat aan te doen: Ik ben voor de Heer van 't Heelal bevreest; indien gy u met mijn vermoording, beneffens u voorgaande zonden, belast, zo zult gy naar

de hel gaan, daar d'onrechtvaerdigen gestraft worden. Zijns broeders vermoording scheen hem gemakkelijk en vorderlijk; hy doodde hem, en slaat in 't getal der gener, die verloren zijn. God zond een raven, die een kuil in d'aarde maakte, en aan hem de wijze van zijns broeders lighaam te begraven toonde. Hy zeide toen: Och dat ik zwak en onmachtig had geweest. Och dat ik deze raven gelijk was. Mijns broeders lighaam moet begraven wezen. Hy had in dezer voegen berou van zijn misdrijf; en om deze oorzaak hebben wy aan de kinderen van Israel bevolen, dat de geen, die een

onschuldig mensch dood, gestraft zal worden als of hy de gehele werrelt gedoot had; en dat de geen, die hem 't leven bergt, vergolden zal worden als of hy aan de gehele werrelt het leven gegeven had. Mijn Profeten zijn tot Israels kinderen gekomen, en hebben mijn geboden aan hen geleert, en wonderdaden vertoont; veel van hen zijn echter ongehoorzaam geweest? De straf der gener, die de wil van God, en van zijn Profeet tegenstreven, en die hun poging doen om d'aarde t'ontreinigen, is gedoot, gehangen, van de rechte voet en slinke hant, of van de rechte hant en slinke voet berooft, en van d'aarde verdelgt te worden. Zy zullen in deze werrelt de schaamte op hun voorhooft dragen, en in d'andere werrelt zware pijnen

len, uitgezondert de genen, die zich voor hun doot hebben bekeert, en bekent dat God goedertieren en barmhartig is. O gy, die gelooft, vreest God, strijd voor zijn Wet, en gy zult misschien zalig wezen. Alle de schatten des werrelts zullen in de dag des Oordeels d'ongelovigen niet konnen loskopen; zy zullen zeer grote pijnen gevoelen. Zy zullen wenschen uit het helsche vuur te geraken, maar zy zullen 'er eeuwiglijk blijven. Snijd den mannen en vrouwen, die stelen, de handen af: zy zullen de gramschap des werrelts, en de straf, die God voor de bozen bereid heeft, op hun hals halen. De geen, die zich bekeert, en goede werken doet, zal vergiffenis verkrijgen: God is goedertieren en barmhartig tegen de genen, die zich bekeren. Weet gy niet dat het koninkrijk der hemelen, en der aarde God toebehoort? dat hy de geen straft, die 't hem goetdunkt? en dat hy almachtig is? O Profeet, bedroef u niet van dat gy de genen tot goddeloosheit ziet lopen, die met de mont zeggen, Wy geloven, en geen geloof in 't hart hebben; noch over de genen, die 't Jodendom volgen, en naar de leugenen van hun leeraars luisteren, om hen aan anderen te vertellen; zy veranderen de woorden van 't oude Testament, en zeggen:

dien men deze geboden aan u geleert heeft, zo moet gy hen onderhouden, en indien men hen niet aan u geleert heeft, zo ziet voor u. De genen, die Gods naam gebruiken, om 't volk tot oproer te bewegen, zijn zonder geloof; God wil hun hart niet zuiveren: zy zullen in deze werrelt de schande op hun voorhooft dragen, en in d'andere werrelt grote pijnen gevoelen. Zy horen de lasteringen, en eten 't geen, 't welk hen verboden is. Indien zy tot u komen, en zich uw oordeel onderwerpen, zo oordeel hun verschil in billijkheit. Verkeer niet met hen. Zy konnen u geen quaat aandoen, zo gy van hun gezelschap afwijkt. Indien gy enig oordeel onder hen geeft, zo oordeel met

gerechtigheit; God bemint de genen, die gerechtig zijn. Hoe zullen zy zich onder uw oordeel stellen, dewijl zy 't oude Testament hebben, dat Gods geboden in zich begrijpt? Zy zullen uw vonnis niet uitvoeren, en niet in 't oude Testament geloven, in 't welk de geleide van de rechte weg, en een licht voor de Profeten is, om de verschillen t'oordelen, die tusschen de ware gelovigen, tusschen de Joden, hun Leeraars en Priesters zijn, die zich in de Schrift oeffenen, en getuigen zijn van dat zy de waarheit in zich begrijpt. Vreest niet voor de werrelt, maar voor my. Verkoopt noch verandert niet mijn

boden om enige waarde. De genen, die niet even naar Gods Wet oordelen, zijn ongelovig. Wy hebben de Wet van gelijke vergelding gestelt; mensch voor mensch, oog voor oog, neus voor neus, oor voor oor, tant voor tant, wonde voor wonde; de geen, die haar onderhoud, doet wel. De genen, die niet even naar Gods Wet oordelen, zijn onrechtvaerdig. Wy hebben, na veel Profeten, Jesus, Marias zoon, gezonden; hy heeft d'oude Schriften bevestigt: wy hebben 't Euangelium vol licht aan hem gegeven, om 't volk op de rechte weg te leiden, met de bevestiging van 't oude Testament, een geleide en onderwijs voor de vromen. De genen, die 't Euangelium volgen, moeten oordelen gelijk in 't Euangelium bevolen is. De genen, die niet even naar 't geen oordelen, dat God aan hen geleert heeft, zijn ongehoorzaam tegen zijn goddelijke Majesteit. Wy hebben 't boek,'t welk de waarheit begrijpt, en d'oude Schriften bevestigt, aan u gezonden; oordeel de verschillen, die tusschen 't volk rijzen, op zodanig een wijze, als ik u ingegeven heb, en volg niet de lust der gener, die de waarheit, de welke ik aan u geleert heb, zullen verwerpen. Wy hebben aan u alle een zekere wet en weg geleert, om u op de weg der zaligheit te geleiden. Gy zoud alle van een godsdienst wezen, zo

't God had belieft. Hy heeft het dus gedaan, om u te beproeven. Doet goet, en weet dat gy alle voor hem zult vergaderen, en dat hy de twijffelingen, die onder u zijn, zal oplossen. Indien gy de verschillen, die onder hen zijn, oordeelt, zo vonnis even naar 't geen, dat u ingegeven is, en volg niet hun begeerlijkheden. Zie wel toe dat zy u niet verleiden, en van veel dingen doen twijffelen, die God aan u geleert heeft. Indien zy aan zijn geboden ongehoorzaam zijn, zo weet dat hy hen ruwelijk, om de snootheit van hun misdaden, straffen zal. Het grootste deel des werrelts is boos. Beminnen zy 't oordeel der onkundigen? Is 'er beter rechter voor de goeden, als God? O gy, die gelooft, gehoorzaamt niet den Joden, noch den Christenen; zy gehoorzamen malkander in hun boosheit. De geen, die hen gehoorzaamt, zal hen gelijk wezen. God geleid niet d'onrechtvaerdigen. Gy ziet hoe de genen, die zwak in hun geloof zijn, tot hen lopen, en zeggen dat zy vrezen dat de tijt veranderen zal. God zal voordeel en verwinning aan zijn Profeet geven; en zy zullen berou krijgen van dat zy de wonderen van zijn goddelijke Majesteit in hun zielen verborgen hebben. Wat zullen de genen tot ontschuldiging bybrengen, die by Gods naam gezworen hadden dat zy hun godsdienst

naaukeuriglijk zouden onderhouden, en met u wezen? De goede werken, die zy doen, zullen voor hen onnut zijn; zy zullen in 't getal der verlorenen wezen. O gy, die

+

Bezie Gelaldyn.

gelooft,+

indien gy uw geloof verlaat, zo zal God anderen in uw plaats, stellen, die hem zullen beminnen; en hy zal hen beminnen, en dit tot uw grote schande, en voordeel der bekeerde ongelovigen, die zonder vrees voor zijn Wet zullen strijden. Dus geeft God zijn genade aan de geen, die 't hem goetdunkt; hy is milt, en weet alles. Zeker, gy behoort God, en zijn Propheet, die zijn Apostel is, te gehoorzamen. De genen, die in God geloven, die hun gebeden ter gezette tijt doen, de Tienden betalen, en in de bescherming van God en zijn Profeet zijn, zullen van zijn Majesteit bemint, en verwinners wezen. O gy, die ware gelovigen zijt, gehoorzaamt niet de genen, die met uw godsdienst spotten, en die kennis van de geschreve Wet hebben; gehoorzaamt niet d'ongelovigen, maar vreest God, zo gy vroom zijt; gehoorzaamt niet de genen, die met uw gebeden spotten; dit is 't werk der gener, die niet wijs zijn. O gy, die kennis van de geschreve Wet hebt, zult gy geen afschrik van my hebben, zo ik niet in God, in 't geen, dat hy my ingegeven, en in 't geen geloof, 't welk hy den genen ingegeven heeft, die voor my geweest

ben? De bozen zijn 't grootste deel onder u. Zeg tot hen; Heb ik u geleert quaat te doen, toen ik de werken van Gods barmhartigheit aan u verkondigt heb? De genen,