• No results found

+

Bezie Kitabel tenoir. D'oude Arabiers zwoeren by de naam van God, en by de buik van hun vrouwen, om dat zy voor der Zelver onvruchtbaarheit vreesden.

IN de naam van de goedertiere en barmhartige God.+

O volk, vreest uw Heer, die u van een enig mensch geschapen, en zijn bruit van zijn ribbe gemaakt heeft, daar uit veel mannen en vrouwen voortgekomen zijn. Vreest God, by de welk gy zweert, en by de buik uwer vrouwen. God merkt naaukeuriglijk op 't geen, dat gy doet. Geeft den wezen 't geen, dat hen toebehoort, en doet geen quaat voor goet; verslind niet hun goederen; want dat is een grote zonde. Indien gy vreest den wezen ongelijk aan te doen, zo vreest ook de vrouwen te verongelijken. Trout de genen, die u zullen behagen, 't zy twee, drie, of vier. Indien gy vreest dat gy hen niet evenwel kont onderhouden, zo trout niet meer dan een, of de slavinnen, die gy verkregen hebt; want zulks is bequamer, om God niet te vergrammen. Geeft den vrouwen gewilliglijk hun bruitschat: indien zy iets, 't welk aangenaam aan u is, geven, zo ontfangt het met heusheit en genegentheit. Geeft het goet, 't welk God aan u gegeven heeft, om te bestaan, niet aan de zotten, maar helpt 'er de wezen meê. Geeft aan hen klederen, die zy behoeven, en onderhoud hen eerlijk.

Onderwijst hen, tot dat zy een bescheide ouderdom bereikt hebben, en tot huwen bequaam zijn. Indien gy gelooft dat zy zich wijsselijk beleiden, zo geeft hen hun middelen in handen, en verslind hen niet ongerechtiglijk, eer zy tot hun jaren komen. De geen, die rijk is, zal zich van hun goet onthouden, en de geen, die arm is, zal in eerbaarheit daar af nemen, naar de moeite, die hy voor hen gedaan zal hebben. Als gy hen hun middelen weêr in handen stelt, zo neemt getuigen van uw bedrijf; God bemint de goede rekeningen. De kinderen zullen een goet deel in 't geen hebben, dat hen van hun vader, en moeder, en magen, na hun overlijden, nagelaten word; van 't weinig of veel koomt hen een wettig en gestelt deel toe. Als men hun goederen deelt, zo zullen de magen voor d'armen en wezen zorg dragen: doet goet aan hen, en onderhoud hen eerlijk. De genen, die vrezen dat zy een zwak geslacht van kleine kinderen zullen nalaten, moeten bevreest zijn voor den wezen quaat aan te doen; zy moeten God vrezen, en hen eerlijk onderhouden. De genen, die hun goet

ongerechtelijk verslinden, zwelgen vuur in hun buik in, en zullen aan een grote haert gebrant worden. God beveelt uw kinderen aan u; de zoon zal zo veel, als twee dochters hebben: indien 'er meer dan twee

+

Bezie de Bedaoi.

dochters zijn,+

zo zullen zy de twee darde delen van d'erffenis des overledens hebben; indien 'er niet meer dan een is, zo zal zy de helft hebben, en haar magen het zeste deel van 't geen, 't welk d'overleden nagelaten heeft. Indien 'er geen kinderen zijn, en de magen erfgenamen worden, zo zal de moeder van d'overleden het darde deel hebben; maar indien 'er broeders zijn, zo zal de moeder met het zeste deel te vreden wezen, na dat de giften, in 't testament begrepen, en de schulden voldaan zijn. Gy weet niet aan wie het dienstiger is goet te doen, aan uw kinderen, of aan uw ouders; geeft aan hen het deel, dat van God gestelt is. De helft van 't geen, 't welk uw wijven nalaten zullen, zal u toebehoren, zo zy geen kinderen hebben, en indien zy kinderen hebben, zo zal 't vierde deel van 't geen, dat zy nalaten, 't uwe wezen, na dat de giften en schulden betaalt zijn. Zy zullen 't vierde deel van uw erffenis hebben, indien gy geen kinderen hebt; maar indien gy kinderen hebt, zo zal 't achtste deel voor hen wezen. Indien de man en de vrou van malkander erven, en geen ouders noch kinderen, maar een broeder en zuster hebben, zo zal yder van hen het zeste deel van d'erffenis hebben: maar indien zy meer in getal zijn, zo zullen zy voor een darde deel inkomen, na dat

de geschenken en schulden zonder bedroch zijn betaalt, en volgens 't geen, dat van God gestelt is. Hy weet al 't geen, dat gy doet; en is voorzichtig in 't geen, dat hy beveelt; 't is dus door zijn goddelijke Majesteit belast. De geen, die hem, en zijn Profeet gehoorzaamt, zal in 't Paradijs, daar veel vloeden vloejen, intreeden, en in een eeuwige zaligheit blijven. De geen, die God, en zijn Profeet ongehoorzaam is, zal in 't helsche vuur gestoten worden, daar hy schandelijke pijnen lijden zal. Indien uw wijven overspel bedrijven, zo neemt vier getuigen van hun misdrijf, die van uw godsdienst zijn: indien zy getuigenis daar af geven, zo houd hen gevangen in uw huizen, tot aan hun doot, of tot dat God een andere schikking daar in brengt. Straft de hoereerders, boelinnen en overspeelders; indien zy berou van hun zonde hebben, zo doet hen geen quaat: God is goedertieren en barmhartig tegen de genen, die zich bekeren. De bekering hangt van God af; hy is barmhartig tegen de genen, die uit onkunde quaat doen, en zich vaerdiglijk bekeren: hy weet alles, en is zeer wijs. De vergiffenis is niet voor de genen, die tot aan d'uur des doots quaat doen. Wy hebben grote pijnen voor de genen bereid, die boos sterven. O gy, die in God gelooft, 't is niet geoorloft door gewelt erfgenaam van uw

wijven te worden; verkracht hen niet, om hen van 't geen te beroven, dat gy aan hen gegeven hebt, uitgezondert zo zy in openbaar overspel zijn betrapt. Ziet hen

heusschelijk aan, zo gy walging van hen hebt; 't kan wezen dat gy iets haat, daar God veel goederen ingedaan heeft. Indien gy uw vrouwen wilt verstoten, om anderen te nemen, en indien gy iets aan hen hebt gegeven, zo neemt niets van 't geen, 't welk hen toebehoort. Zult gy hun goet met leugen, en klaarblijkelijke zonde nemen? Hoe zult gy 't nemen, dewijl gy malkander hebt genaakt, en gy belooft hebt hen

heusschelijk te handelen. Trout niet de vrouwen van uw vaders; 't geen, 't welk gebeurt is, was bloetschande, gruwel, en een quade weg. Uwe moeders zijn aan u verboden, gelijk ook uw dochters, zusters, moejen, nichten, voedsters, zuigzusters, de moeders uwer vrouwen, en de dochters, die uw vrouwen by andere mannen hebben gehad; voor 't welk gy zonderlinge zorg zult dragen. De dochters der vrouwen, die gy bekent hebt, zijn ook aan u verboden; indien gy hen niet bekent hebt, zo zal 'er geen zonde wezen. De vrouwen uwer zonen zijn meê aan u verboden, en ook de twee zusters. Wat het verleden aangaat, God is goedertieren en barmhartig. De gehuwde vrouwen zijn desgelijks aan u verboden,

dert de slaafsche vrouwen, die gy verkregen hebt; God heeft het dus bevolen. Behalven 't geen, dat hier voor aan u verboden word, is 't u geoorloft naar uw zin te trouwen. Indien gy vrouwen om gelt begeert, en geen boelschap noch overspel wilt bedrijven, zo geeft aan hen de bruitschat, daar af gy met hen verdragen zijt: dus zult gy God niet vertoornen. Hy weet alles, en is zeer wijs. De geen, die geen vrouwen van vrije staat kan trouwen, zal de genen van zijn slaafsche wijven of dochters trouwen, die hem behagen zullen: God kent de trou van alle beide. Trout uw vrouwen met verlof van hun ouders, en geeft hen hun bruitschat in eerbaarheit: indien de vrouwen van vrije staat, die geen boelschap noch overspel in 't heimelijk noch in 't openbaar bedreven hebben, tot een tweede huwelijk toelopen, en overspel komen te bedrijven, zo zullen zy tweemaal meer, dan de minnedochters, gestraft worden. 't Huwelijk der

+

Bezie Gelaldyn.

slavinnen is voor de genen,+

die hoerery vrezen: indien gy u onthoud van hen te trouwen, gy zult niet qualijk doen. God is goedertieren en barmhartig; hy wil zijn Wet aan u leren, en u op de weg der gener geleiden, die voor u geweest hebben: hy is goedertieren en barmhartig tegen zijn volk. De genen, die de lust der bozen volgen, wijken verre van de

heit af. God wil dat zijn Wet licht aan u zal zijn, om dat de mensch zwak geschapen is. O gy, die in God gelooft, eet niet uw goet onder u met woeker. Indien gy

koophandel doet, verdraagt met malkander in uw zaken, en dood d'een d'ander niet. God is barmhartig tegen de genen, die hem gehoorzamen; de geen, die uit haat en ongerechtigheit hem ongehoorzaam is, zal in 't helsche vuur branden; God kan hem lichtelijk straffen. Indien gy van de dodelijke zonden afwijkt, zo zal ik uw gebreken bedekken, en u in 't Paradijs doen treden. Begeert niet door nijt het geen, dat God aan uw naasten gegeven heeft. De mannen en vrouwen zullen 't goet, dat gy verkregen hebt, genieten. Verzoekt God om zijn genade: hy weet alles. Geeft aan uw maagschap 't geen, dat haar toebehoort. Wy hebben een vaste ordening voor d'een en d'ander in d'erffenis uwer ouders en magen gestelt. God ziet alles. De mannen zullen achtbaarheit over de vrouwen hebben, hen bewaren, en 't goet, 't welk God aan hen gegeven heeft, in hun macht houden, zy zullen voor de kosten zorgen, die men voor hen doen moet. De wijze en gehoorzame vrouwen zullen in 't afweezen van hun mannen Gods geboden onderhouden. Doet vertoningen aan de genen, die ongehoorzaam zijn, drijft hen van

uw bed af, slaat hen. Indien zy u gehoorzamen, zo zoekt geen gelegentheit van hen t'onrecht te mishandelen. God is zeer hoog en groot. Indien gy vreest dat enig verschil tusschen de man en vrou zal komen, zo zend iemant van hun magen aan hen, om een einde van hun geschil te maken, en hen te bevredigen; God zal zijn vrede tusschen hen brengen, hy weet alles. Aanbid God, en zegt niet dat hy een makker heeft, die hem gelijk is. Doet goet aan uw ouders, magen, wezen, armen, aan uw naasten, geburen, pelgrims, vrienden, en aan uw slaven. God bemint niet de genen, die verwaant zijn. Wy hebben strenge straffen voor de genen bereid, die gierig zijn, die de gierigheit by 't volk prijzen, die de genade, de welke God aan hen bewezen heeft, verbergen, en die boos zijn. De genen, die hun goet door geveinstheit besteden, geloven niet in God, noch in de dag des Oordeels; en de genen, die de duivel voor hun medemakker hebben, zijn in een zeer quaad gezelschap. Hy zal niet by hen komen, zo zy in God, en in de dag des Oordeels geloven; en zo zy enig deel van 't goet, 't welk God aan hen gegeven heeft, in aalmoessen besteden. God kent hen; en doet niet zo veel onrecht aan iemant, als een mier weegt. Indien de goeden zo veel goet doen, als een mier groot is, God zal

't vermenigvuldigen, en een grote vergelding aan hen geven. In welk een staat zullen d'ongelovigen in de dag des Oordeels zijn, dewijl wy getuigen van alle volken tegen hun boosheit hebben, en dewijl wy u nodigen, om tegen hen getuig van hun handel te zijn? D'ongelovigen, die de Profeet ongehoorzaam zijn geweest, zullen in deze dagen wenschen verplet te worden gelijk d'aarde, en dat zy door hun redenen Gods geboden niet verzwegen, noch verandert hadden. O gy, die gelovig zijt, doet niet uw gebeden terwijl gy dronken zijt, maar wacht tot dat gy weet wat gy zegt, noch ook terwijl gy vuil zijt, 't en zy overweg gaande, tot dat gy u gewasschen hebt. Indien gy ziek, of op de reis zijt, of zo even uw gevoeg gedaan, of uw vrouwen bekent hebt, en dat gy geen water vind om u te wasschen, zo zult gy uw hant in 't zant steken, en 't aangezicht, en de beide handen daar meê afwisschen: God is goedertieren en barmhartig tegen zijn schepselen. Ziet gy niet hoe de genen, die de geschreve Wet weten, de doling kopen? hoe zy u door hun rijkdommen willen verleiden, en van de rechte weg aftrekken? God kent uw vijanden: 't is genoech dat hy uw beschermer en voorstaander is. De genen, die 't Jodendom volgen, veranderen Gods Woort, en zeggen tot de Profeet:

Wy hebben u gehoort, en zijn u ongehoorzaam geweest; zy hebben gehoort, zonder te horen, zy zeggen bewaar ons, draag zorg voor ons, en nochtans verkeren zy in 't lezen Gods Woort, en veranderen zijn geboden. Zy zouden beter doen, zo zy zeiden: Heer, wy hebben gehoort, en gehoorzaamt. Hoor ons alleenlijk, en aanschou ons: maar God heeft hen vervloekt, en weinig van hen zullen in zijn goddelijke Majesteit

+

Hy spreekt tot de Joden en Christenen.

geloven. O gy, die kennis van de Schriften hebt,+

gelooft in d'Alkoran, die 't oude en nieuwe Testament bevestigt, eer ik uw aangezichten uitwisch, en hen achter de rug doe keren. Ik zal d'ongelovigen vervloeken, gelijk ik de genen van de Sabbat vervloekt heb. Gods bevel word terstont uitgevoert. Hy vergeeft niet de genen, die hem in 't gezelschap van anderen, die hem gelijk zijn, stellen: maar behalven dat vergeeft hy de zonden den geen, die hem goetdunkt. De geen, die zegt dat God medegenoten heeft, lastert en zondigt dodelijk. Aanmerkt gy niet de genen, die zeggen dat zy vroom zijn? In tegendeel, God maakt de genen vroom, die hem aangenaam zijn. Hen zal in de dag des Oordeels geen quaat aangedaan worden: Aanmerk hoe zy lasteren. 't Is genoech dat God hun zonde opentlijk ziet. Ziet gy niet de genen, die kennis van de

schreve Wet hebben, die in d'afgoden Habot en Tagot geloven, tot d'ongelovigen zeggen, Zie daar de weg der gener, die in God geloven? Zeker, God heeft hen vervloekt. De geen, die van hem vervloekt is, zal niemant vinden, die hem beschermt. Zullen zy alleen deel aan 't Koninkrijk der hemelen hebben, zonder aalmoessen te doen? Zullen zy aan hun naaste de jonsten, die God aan hem gegeven heeft, benijden? Zeker, wy hebben aan Abrahams geslacht de kennis der Schriften, en der

voorzeggingen, en een grote overvloet van goet gegeven. Onder hen zijn lieden, die in de Schrift gelooft hebben, en d'anderen hebben hem veracht. Maar zy zullen in 't helsche vuur gestraft worden: ik zal hen doen branden, en hun verbrande huit in een nieuwe huit doen veranderen, om hen meer te doen lijden. God is almachtig en voorzichtig in 't geen, dat hy beveelt. Ik zal de genen, die in God gelooft, en goede werken gedaan hebben, in de tuinen doen ingaan, daar veel vloeden vloejen, en daar zy eeuwiglijk met zeer zuivere vrouwen zullen wonen. Ik zal hen in de schaduw van 't Paradijs doen ingaan. God beveelt u de getrouheit onder malkander, en 't geen, 't welk aan u vertrout is, gewilliglijk weêr te geven, en dat gy, als gy de geschillen oordeelt, die onder

't volk voorkomen, met billijkheit oordelen zult. 't Is een goed werk, dat hy aan u gebied; hy ziet en weet alles. O gy, die gelooft, gehoorzaamt God, en de Profeten, en de genen, die gebied op u hebben. Indien gy van enig punt in verschil zijt, geeft alles over aan God, en aan zijn Profeet, om de verklaring daar af te weten: zo gy in God, en in de dag des Oordeels gelooft, gy zult wel doen; dit zal de beste uitlegging zijn, die gy kont weten: Ziet gy niet dat de genen, die achten te geloven in 't geen, dat u ingegeven heeft geweest, en in 't geen, 't welk den genen ingegeven was, die voor u geweest hebben, voor Tagot willen twistreedenen? Zy hebben nochtans geboden niet in deze afgod te geloven: de duivel wil hen verleiden, en van de waarheit aftrekken. Toen men tot hen zeide: Gehoorzaamt Gods gebod, en zijn Profeet, zijn zy van u afgeweken. Wat zullen zy doen, als hen enige straf van hun voorgaande zonden overkomen zal? Zy zullen weêr tot u komen, en by Gods naam zweren dat zy niets hebben begeert, dan vrede, en enige goede werken te doen. Maar God weet wat in hun harten is, en heeft hen overgegeven. Laat niet af van hen te prediken, en hen Gods woort aan te zeggen. De Profeten en Apostelen waren niet gezonden, dan om, door de

toelating van zijn goddelijke Goetheit, te preken, en om gehoort te worden. Indien zy, hun zielen gewond hebbende, tot u komen, en vergiffenis van God begeren, zo zult gy voor hen vergiffenis verzoeken. Zy zullen God goedertieren en barmhartig vinden. Zy zullen niet in zijn goddelijke Majesteit geloven, tot dat zy met u om 't verschil, dat tusschen hen is, getwistreedent hebben; en als zy niet langer van 't geen twijffelen, dat gy gedaan hebt, zo zullen zy u zonder tegenspreken gehoorzamen. Wy hebben aan hen bevolen malkander te doden, en uit hun huizen te gaan, uitgezondert zeer weinig van hen; en schoon zy 't deden, zo was 't niet om te gehoorzamen; 't welk voor hen een zeer groot goet, en zeer grote verdienste geweest zou hebben: wy zouden aan hen een zeer grote vergelding gegeven, en hen op de rechte weg geleid hebben. De geen, die God, en zijn Profeet gehoorzaamt, zal by de genen wezen, die van zijn goddelijke Majesteit met zijn genade begaaft zijn; te weten met de Profeten en Apostelen, met de rechtvaerdigen en martelaars, en met de vrome menschen; zy zullen medegezellen zijn. Zodanig is Gods genade; de geen, die haar bekent, geeft zich aan zijn goddelijke Majesteit over. O gy, die ware gelovigen zijt, weest op uw hoede. Vergadert u, om

lijk voor Gods Wet te strijden. Men vind onder u, die lui en traag zijn: als u enig neêrlaag overgekomen is, zeiden zy: God heeft my bejonstigt van dat ik niet by hen heb geweest; en als God aan u enige verwinning op uw vijanden gaf, zeiden zy, als of'er geen kennis tusschen u en hen geweest had: Och dat ik by hen geweest had, ik