• No results found

Reconstructie van het debat over maatschappelijke ondernemingen in de corporatiesector

maatschappelijke onderneming 3.1 Inleiding

4.3 Reconstructie van het debat over maatschappelijke ondernemingen in de corporatiesector

Uit het debat over maatschappelijke ondernemingen in de corporatiesector heb ik de operationele kenmerken van de organisatie-eigenschappen van een maatschappelijke onderneming gedestilleerd. Voordat ik de operationele kenmerken behandel, geef ik eerst een overzicht van dit debat en beschrijf ik het beeld dat aan maatschappelijke ondernemingen wordt gegeven.

Overzicht van het debat

Het debat over maatschappelijke ondernemingen in de corporatiesector vind plaats in een context van toenemende spanningen tussen samenleving, overheid en corpo-raties (VROM-raad, 2005):

- “De bestaande spanning op de woningmarkt geeft corporaties een sterke positie. De verhuurbaarheid van het woningbezit is uitstekend. Waar enkele jaren geleden nog gevreesd werd voor leegstand, is nu over vrijwel de gehele linie van het bezit veel meer vraag dan aanbod.

- De vermogenspositie is – zoals dit heet – robuust. Er is een aanzienlijk vermogen opgebouwd, dat op een hoger niveau ligt dan het minimaal noodzakelijke. Er is dus ruimte om te investeren. De opbouw van de woningvoorraad (leeftijd, kwaliteit) en de ontwikkeling van de vraag op de woningmarkt maken een fors investeringsprogramma ook noodzakelijk.

- De rijksoverheid heeft eind jaren negentig gesteld dat nieuwbouw vooral in de marktsector moet plaatsvinden. De corporaties hebben de laatste vijf jaar dan ook weinig sociale huurwoningen gebouwd. Er is een kloof opgetreden tussen de behoefte hieraan en de feitelijke bouw.

- Het landelijk imago van de sector is ronduit slecht. Veel publiciteit over de sector heeft een negatieve toonzetting: hoge salarissen, zelfgenoegzaamheid, lage woningproductie.

- De Europese Unie vraagt aandacht voor eerlijke concurrentieverhoudingen in relatie tot commerciële verhuurders en projectontwikkelaars en voor de omvang van de doelgroep van de sociale huursector” (p. 8).

Er is geen duidelijk absoluut startpunt van het debat over maatschappelijke onderne-mingen in de corporatiesector te duiden. Binnen de focus van dit boek – de interne organisatie vanaf het jaar 2000 – vormt de publicatiereeks van onderzoeksbureau Rigo (2002) een goed begin. Deze reeks doet verslag van de zoektocht van twaalf corporaties naar wat zij met de maatschappelijke onderneming kunnen. In de jaren daarna zijn het vaak sectorinstituten zoals CFV, VROM-raad en SEV die over actuele onderwerpen in de sector schrijven, waarbij vooral de thema’s financiën en positio-nering worden belicht.

In 2005 verschijnt er een aantal adviezen over de corporatiesector. Deze adviezen behandelen de taakafbakening en sturing, inrichting van het corporatiestelsel, de positie van huurders en het vertrouwen in de corporatiesector. Toenmalig minister Dekker neemt deze adviezen mee in een beleidsvisie die ruimte biedt aan maatschap-pelijk ondernemerschap. “Deze brief heeft nooit tot besluitvorming geleid, maar is voor veel corporaties wel leidraad in hun handelen” (VROM-raad, 2009:4). Daarna publiceert het Kennisplatform Maatschappelijk Ondernemen (Aedes) verkenningen, essays en discussies over maatschappelijke ondernemingen. “Vanuit corporatiekring wordt de idee van maatschappelijk ondernemerschap verder ontwikkeld (…). De brancheorganisatie Aedes draagt deze concepten actief en consequent uit” (Fleurke et al., 2009:45). Dit leidt tot een piek aan publicaties in 2007 en 2008. Veel van deze publicaties geven, voor een bepaald onderdeel zoals bedrijfsvoering of medewer-kers, verder invulling aan het concept van een maatschappelijke onderneming. In 2009 verschijnen twee belangrijke publicaties over maatschappelijke onderne-mingen bij corporaties: het essay van TU Delft (Gruis, 2009) en de toekomstver-kenning van Rigo (Fleurke et al., 2009). Deze laatste werd in opdracht van toen-malig minister Van der Laan geschreven en verwerkt in de nieuwe voorstellen voor

inrichting van het corporatiestelsel. De tijd om deze voorstellen te implemen-teren was beperkt; in februari 2010 viel het kabinet Balkenende IV en daalde het aantal publicaties over maatschappelijke ondernemingen in de corporatiesector. Het volgende kabinet Rutte I gebruikte in haar regeringsverklaring niet meer de benaming maatschappelijke onderneming – zoals Balkenende IV wel deed – maar “woningcorporaties als ondernemingen met een maatschappelijke taak” (Ministerie van AZ, 2010:46). Waarmee er een einde lijkt te zijn gekomen aan het debat over maatschappelijke ondernemingen. Corporaties blijven tot op de dag van vandaag de term (gewoon) toepassen in hun organisaties (zie ook hoofdstuk 5 en 6).

Volgens Hooge en Steen (2007) heeft het debat over maatschappelijke onderne-mingen zich vooral gericht op de maatschappelijke onderneming als structuur, ten koste van de aandacht voor maatschappelijk ondernemen als mentaliteit en activiteit. De TU Delft constateert eveneens: “in discussies en onderzoeken over woning-corporaties ligt de nadruk sterk op de institutionele kant: binnen welk regulerend kader moeten corporaties opereren. Welke wettelijke status moeten of mogen zij hebben? Wat moeten zij, mogen zij en wat mogen ze niet? Er is relatief weinig onderzoek gedaan naar de invulling van het ondernemen zelf: welke missie heeft een maatschappelijke ondernemende woningcorporatie en hoe kan zij haar organisatie zo inrichten dat zij die missie kan vervullen?” (Gruis, 2009:4). Juist daarom ben ik gestart met het onderzoeken van de organisatievorm van een maatschappelijke onderneming bij corporaties.

Het beeld over maatschappelijke ondernemingen in het debat

In deze paragraaf geef ik een beeld van maatschappelijke ondernemingen zoals dat in een aantal van de 62 publicaties wordt gegeven. Om dichtbij de bedoelingen van de auteurs te blijven, maak ik gebruik van citaten.

“Binnen de Nederlandse non-profit sector is zich een nieuw type organisatie gaan manifesteren, de zogenaamde maatschappelijke onderneming. Hierbij valt vooral te denken aan private non-profitorganisaties in de maatschappelijke dienstver-leningssectoren volkshuisvesting (woningcorporaties). Deze organisaties zijn na gaan denken over hun maatschappelijke positionering en dat heeft ertoe geleid dat ze zich onder het nieuwe label van de maatschappelijke onderneming zijn gaan presenteren en zich als zodanig zijn gaan gedragen” (Botter, 2010:11). “De term maatschappelijk ondernemerschap is de laatste 15 jaar een belang-rijke rol gaan spelen in het debat over nieuwe manieren om te voorzien in maat-schappelijke behoeften. Ook in de woningcorporatiesector is het begrip in zwang geraakt sinds hun transformatie van overheidsgestuurde, taakgerichte organisa-ties in zelfstandige ondernemingen met een publieke taakstelling. Het begrip maatschappelijke onderneming duidt daarbij zowel op de bijzondere positie van de corporaties (als speler tussen overheid, markt en maatschappij) als op een

manier van werken (op een ondernemende wijze aan het verwezenlijken van de maatschappelijke doelen). Er bestaan echter nog veel vragen over de invulling van dit maatschappelijk ondernemerschap. Het is relatief nieuw en zeker in de corporatiesector nog slecht gedefinieerd” (Gruis, 2009:4).

“Wie een beetje los met de terminologie omgaat kan zich al snel maatschappe-lijk ondernemer noemen. Elke woningcorporatie kan immers wel verwijzen naar activiteiten die van maatschappelijk nut zijn, net zoals er activiteiten zijn aan te wijzen die getuigen van ondernemersgedrag” (Rigo, 2002:7).

“Over het onderscheid tussen een sociaal verhuurder en maatschappelijke onder-neming wordt gezegd dat de maatschappelijke onderonder-neming meer is dan goed en sociaal verhuren. De maatschappelijke onderneming zoekt naar de ‘beste’ manier om de woon- en leefsituatie van mensen te verbeteren. Deze ambitieuze en idea-listische doelstellingen zijn niet beter, maar anders dan een sociaal verhurende corporatie” (Rigo, 2002:9).

Volgens Helderman (2007b) moet de corporatiesector af van de discussie dat corpo-raties maatschappelijke ondernemingen moeten worden, ze zijn het al. “Het verschil tussen corporaties is dat sommige betere maatschappelijke ondernemers zijn dan anderen, omdat ze binnen de regels meer maatschappelijk rendement weten te reali-seren” (Helderman, 2007b:26).

“Woningcorporaties zijn maatschappelijke ondernemingen. Per definitie, op basis van formele kenmerken, zijn ze dat allemaal en ook allemaal evenveel. Maar in werkelijkheid verschillen corporaties in grote mate van elkaar” (Bortel et al., 2008:3). Een mogelijke verklaring voor die verschillen vindt Helderman (2007b:22) in de geschiedenis van de corporaties: “in de begindagen was de organisatorische constructie en specifieke rechtsvorm van een woningcorporatie ondergeschikt gemaakt – om pragmatische redenen – aan de meer principië-lere kwestie dat woningcorporaties in het belang van de volkshuisvesting zouden moeten werken.”

“Zowel markt als overheid hebben een herkenbaar profiel en kunnen voor hun identificatie terugvallen op wetenschappelijk denken, een eigen woordenschat waarmee hun praktijk kan worden beschreven. Maar organisaties zoals corpo-raties hebben die taal, die logica en dat bedrijfskundige instrumentarium niet en zijn dus aangewezen op leenbegrippen. Ook al roemen mensen die bij corpora-ties werken de breedte en diepte van hun werk, ze hebben er wel grote moeite mee om dat werk een duidelijke naam te geven; om het wezen van het werk over het voetlicht te brengen. Populair daarvoor is overigens de term maatschappe-lijke onderneming” (F. De Jong, 2007:15).

Er bestaan blijkbaar verschillende beelden over maatschappelijke ondernemingen. Zo zou een maatschappelijke onderneming naar de ‘beste’ manier zoeken om de missie te realiseren (cf. Rigo, 2002). Dat de ene corporatie meer in de buurt komt van ‘die beste manier’ en dus een betere maatschappelijk onderneming is dan anderen wijt Helderman onder andere aan de geschiedenis van de corporatie (Helderman, 2007b). Volgens hem zijn alle corporaties per definitie een maatschappelijke onder-neming. Het begrip maatschappelijke onderneming zou helpen om het wezen van het werk van corporaties over het voetlicht te brengen (F. De Jong, 2007). Maar wie los met dit begrip omgaat kan zich al snel een maatschappelijke onderneming noemen (Rigo, 2002). Een maatschappelijke onderneming is een (nieuwe) manier om in maatschappelijke behoeften te voorzien (Gruis, 2009). Of is het een label waarmee corporaties zich presenteren en zich naar gaan gedragen (Botter, 2010)? Samengevat

Ook in de corporatiesector is hevig gedebatteerd over maatschappelijke onderne-mingen. Vooral de branchevereniging stimuleerde het debat en de ontwikkeling van instrumenten. Veel aandacht gaat in het debat naar praktische toepassing en een (normatieve) beschrijving van de maatschappelijke onderneming: wat is dat nu eigenlijk en zijn alle corporaties per definitie een maatschappelijke onderneming of is het een strategische keuze? Er is daarover in het debat geen duidelijkheid ontstaan. Het debat over maatschappelijke ondernemingen is ook een taalgevoelig discours gebleken, met eigen terminologie, eigen logica en misschien ook wel cosmetisch en symbolisch gebruikt.

Deze paragraaf had als doel om een eerste beeld te schetsen van het debat over maatschappelijke ondernemingen in de corporatiesector. In de volgende paragraaf ga ik dieper in op de inhoud van het debat als het gaat om de organisatie-eigen-schappen van een maatschappelijke onderneming.

4.4 Operationele kenmerken van een maatschappelijke