• No results found

Rechtsgevolgen onjuiste

5.3. Rechtsgronden tot vordering schending bovenwettelijke informatieplicht

Zoals besproken in Hoofdstuk 3 wordt de driehoeksverhouding inzake pensioen niet alleen beheerst door de bepalingen uit het BW en de PW maar ook door bovenwettelijke normen en beginselen uit het

183 Kantonrechter Amsterdam 27 februari 2008, PJ 2008/58, r.o. 5.14. 184 Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 22 januari 2008, PJ 2008/25, r.o. 4.16.2. 185 Gerechtshof Amsterdam 6 december 2011, PJ 2012/18, r.o. 3.6.

186 Kantonrechter Amsterdam 2 oktober 2007, PJ 2008/86, Beoordeling paragraaf 3.

187 Burgerlijk Wetboek Boek 6 Titel 3. Onrechtmatige daad, Afdeling 1. Algemene bepalingen, art. 162 lid 2: ‘Als

onrechtmatige daad worden aangemerkt een inbreuk op een recht en een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, een en ander behoudens de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond.’

188 R. Thien, ‘De financiële risico’s van onzorgvuldige pensioencommunicatie’, Pensioen Magazine 2012/24, p. 6.

189 Burgerlijk Wetboek Boek 6 Titel 3. Onrechtmatige daad, Afdeling 1. Algemene bepalingen, art. 6:163: ‘Geen verplichting

tot schadevergoeding bestaat, wanneer de geschonden norm niet strekt tot bescherming tegen de schade zoals de benadeelde die heeft geleden.’

190 Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 22 januari 2008, PJ 2008/25, r.o. 4.9 & 4.10.2; Gerechtshof Amsterdam 3 februari 2009,

41 vermogensrecht, verbintenissenrecht en het arbeidsrecht. Zijn deze bovenwettelijke normen een rechtsgrond voor een aansprakelijkheidsstelling?

5.3.1. Bovenwettelijke werkgeversaansprakelijkheid

Naast de informatieplicht in de precontractuele fase, waarvan de schending een wettelijk rechtsgevolg heeft, bestaat er de informatieplicht bij de aanvang van de verwerving van pensioenrechten ex art. 21 PW (‘Pensioen 1-2-3’). Voldoet de werkgever niet aan art. 21 PW, dan handelt hij in strijd met de op hem rustende zorgplicht voortkomende uit het beginsel van goed werkgeverschap. De norm legt op de werkgever immers een zorgvuldigheidsverplichting met betrekking tot de verstrekking van pensioeninformatie. Schending van deze verplichting leidt tot de mogelijkheid de werkgever aansprakelijk te stellen op grond van de schending van het goed werkgeverschap ex art. 7:611 BW. Het is aan belanghebbenden om een voldoende aannemelijk te maken dat een dergelijke zorgplicht is geschonden. Een bovenwettelijke informatieplicht, en de schending van een dergelijke plicht, en derhalve aansprakelijkheid, wordt in de rechtspraak niet automatisch aangenomen. Het is aan de eisende partij om een informatieplicht zonder wettelijke grondslag aannemelijk te maken. Is er wegens het uitblijven van informatie schade ontstaan, die niet zou zijn ontstaan indien er informatie zou zijn verstrekt, dan is het aan de eisende partij om één van de besproken bovenwettelijke informatieplichten aan de werkgever of pensioenuitvoerder toe te schrijven.191 Naargelang de omstandigheden zal de

belanghebbende moeten bewijzen dat de werkgever de op hem rustende zorgplicht niet is nagekomen. Hieronder volgen op basis van de eerder aangehaalde rechtspraak enkele voorbeelden waar de belanghebbende dit heeft getracht met wisselende resultaten:

Ten eerste kan de werknemer aannemelijk proberen te maken dat de werkgever zijn zorgvuldigheidsverplichting heeft nagelaten door gewoonweg tegenstrijdigheden te verkondigen ten aanzien van pensioen. De uitlating na aanleiding van een verzoek van de werknemer dat “alles is perfect geregeld”, terwijl dit niet het geval bleek te zijn. Door het niet verstrekken van alle mogelijke opties die werknemer kon nemen ten aanzien van zijn pensioen was aanleiding voor het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch om strijdigheid met het goed werkgeverschap aan te nemen.192 Echter, algemeen

aanvaard is dat van de werkgever, wegens het feit dat deze in het algemeen geen pensioendeskundige is, minder worden verwacht dan een pensioenuitvoerder.193

Ten tweede kan de belanghebbende aannemelijk proberen te maken dat de werkgever een passieve houding heeft aangenomen inzake de informatieverstrekking. De werkgever mag immers geen

191 Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 10 november 2015, PJ 2016/3, r.o. 3.9.4. 192 Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 10 november 2015, PJ 2016/3, r.o. 3.2-3.

42 passieve houding aannemen met betrekking tot informatieverstrekking inzake de arbeidsvoorwaarde pensioen. Binnen redelijke grenzen zal de werkgever er voor moeten zorgen dat er misverstanden ontstaan over de betekenis van de pensioenregeling. 194 Tot op welke hoogte de werkgever passief mag

blijven, of beter gezegd niet mag blijven, hangt af van de omstandigheden van het geval. Naar mate het risico van het uitblijven van een waarschuwing groter wordt zal de informatieverstrekker eerder en uitgebreider de informatie moeten verstrekken.

Ten derde kan de werknemer aannemelijk proberen te maken dat de werkgever zijn uit de zorgplicht voortkomende waarschuwingsplicht niet is nagekomen. Zoals gezien in voorgaande hoofstukken bestaat de waarschuwingsplicht er om de werknemer te waarschuwen over te nemen pensioenbesluiten. Waarschuwt de werkgever zijn werknemer onvoldoende, dan is de werkgever tekortgeschoten in de nakoming van de zorgplicht omtrent de pensioenovereenkomst.195 Hoever deze

waarschuwingsplicht reikt, hangt af van de omstandigheden van het geval.196 De rechtspraak

hieromtrent toont aan dat naar mate het risico van het uitblijven van een waarschuwing groter wordt de informatieverstrekker eerder en uitgebreider zal moeten waarschuwen.197 Daarnaast is relevant bij de

toetsing van de reikwijdte van de waarschuwingsplicht de kennis en ervaring van beide partijen.198

Ten vierde kan de werknemer trachten te bewijzen dat de informatieverstrekking voor meerdere interpretaties vatbaar is geweest. Is dit het geval, dan dient de opgelopen schade voor rekening van werkgever of pensioenuitvoerder te komen.199 Of de verstrekte informatie voor meerdere interpretaties

vatbaar is hangt af van de omstandigheden van het geval. Relevant bij de toetsing van de interpretatiemogelijkheden zijn de kennis en ervaring bij de ontvanger.

Slaagt de actie van de werknemer dan is de schending van de bovenwettelijke zorgplicht grond voor een veroordeling tot schadevergoeding.200

5.3.2. Bovenwettelijke pensioenuitvoerderaansprakelijkheid

Ook de pensioenuitvoerder kan aansprakelijk gesteld worden wegens de schending van een bovenwettelijke norm. Dit betreft het geval indien de pensioenuitvoerder zijn zorgplicht jegens belanghebbende niet na komt; oftewel een schending van de redelijkheid en billijkheid ex art. 6:2 in combinatie met art. 6:248 lid 2 BW. Belanghebbende zal moeten stellen dat de werkwijze van de

194 Gerechtshof ’s-Gravenhage 31 maart 2009, PJ 2009/109, r.o. 8.4. 195 Gerechtshof ‘s-Gravenhage 16 februari 2016, PJ 2016/43, r.o. 20. 196 Gerechtshof ’s-Gravenhage 16 februari 2016, PJ 2016/43, r.o. 4. 197 Gerechtshof ‘s-Gravenhage 16 februari 2016, PJ 2016/43, r.o. 20. 198 Gerechtshof ’s-Gravenhage 16 februari 2016, PJ 2016/43, r.o. 10.

199 Rechtbank Amsterdam 10 augustus 2015, CV EXPL 14-26962, r.o. 15, 16-17. 200 Assers 2016, p. 401.

43 pensioenuitvoerder onrechtmatig is wegens het niet handelen in overeenstemming met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Een schending van de zorgplicht kan onrechtmatig zijn in de zin van art. 6:162 BW, en kan vervolgens leiden tot schadevergoeding. Allereerst moet de fout aan de pensioenuitvoerder worden toegerekend. Schending van een bovenwettelijke informatieplicht maakt dat dit een onrechtmatige daad ex art. 6:162 lid 2 BW kan opleveren, mits de eerder benoemde voorwaarden zijn voldaan.201

Richtinggevend in deze beoordeling is de uitspraak van de HR van 6 november 2015202. De vraag

kwam voor de HR na uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 18 februari 2014, waarin het Gerechtshof overwoog dat een pensioenuitvoerder kortweg zijn zorgplicht had geschonden door na te laten meer te doen dan het louter doen toekomen van eenmalige pensioeninformatie; ‘Van [pensioenuitvoerder] had op dit punt redelijkerwijs meer mogen worden verwacht’203. Wegens de aanwezig kennis over de persoonlijke en financiële belangen die de informatie zou kunnen hebben op een te nemen pensioenbesluit door de ontvanger werd de zorgplicht groter. De schending van de zorgplicht in het onderhavige geval achtte het Gerechtshof Amsterdam onrechtmatig. De HR bevestigde dit oordeel.204 Deze jurisprudentie toont aan dat de (gewezen) deelnemer aan de hand van

een tweetrapsraket aannemelijk zal moeten maken dat ten eerste de kennis bij beide partijen uit verhouding is: de aanwezige kennis bij de (gewezen) deelnemer is niet voldoende om uit louter één document een gewichtig besluit te nemen waar de aanwezig kennis bij de pensioenuitvoerder dusdanig zou moeten zijn dat de pensioeninformatie geen losse eindjes bevat. En ten tweede dat het te nemen financiële besluit zodanig is dat de zorgplicht op de pensioenuitvoerder omvangrijk is, en dus verder reikt dan het louter verstrekken van één informatiedocument. Waarbij de wijze van informatieverstrekking een voorbeeld is waar de zorgplicht niet toereikend is nageleefd zo bleek uit de uitspraak van het Gerechtshof.205 De (gewezen) deelnemer zal aan de hand van dit tweetrapsraket

aannemelijk moeten maken dat de op de pensioenuitvoerder liggende zorgplicht is geschonden en tot aansprakelijkheid zal moeten leiden.

Slaagt de actie van de werknemer dan is de schending van de bovenwettelijke zorgplicht grond voor een veroordeling tot schadevergoeding.206

201 R. Thien, ‘De financiele risico’s van onzorgvuldige pensioencommunicatie’, Pensioen Magazine 2012/24, p. 6: ‘Er zal

sprake zijn van een causaal verband wanneer de schade voort is gekomen uit de schending van de wettelijke informatieplicht.’

202 HR 6 november 2015, PJ 2016/1 (St. Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid/Bakel); zie ook: HR 8 februari

2013, NJ 2013/106.

203 Gerechtshof Amsterdam 18 februari 2014, PJ 2014/134, r.o. 3.3.5.

204 HR 6 november 2015, PJ 2016/1, r.o. 3.3.2 & 3.3.4 (St. Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid/Bakel). 205 Gerechtshof Amsterdam 18 februari 2014, PJ 2014/134, r.o. 3.3.5; zie ook: Van Marwijk Kooy 2014, p. 1-2. 206 Assers 2016, p. 401.

44