• No results found

Onjuiste verstrekking van pensioeninformatie

4.3. Het gerechtvaardigd vertrouwen op onjuiste pensioeninformatie

4.3.1. Gerechtvaardigd vertrouwen in de precontractuele fase

Indien de werknemer er in de gegeven omstandigheden op mocht vertrouwen dat de verstrekte informatie een aanbod bevatte, dan geldt de hoofdregel van art. 3:35 BW: de wil bij de werkgever tot het sluiten van een pensioenovereenkomst wordt dan aanwezig geacht.

Relevant voor de beantwoording van de vraag of de ontvanger gerechtvaardigd op de informatie mag vertrouwen is of dat de verstrekte informatie ‘slechts’ een voorlichting en/of inlichting over een pensioenovereenkomst betreft of een daadwerkelijk aanbod tot het sluiten van een pensioenovereenkomst. Een voorbeeld uit de rechtspraak waar deze vraag (deels) wordt beantwoord, is de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam uit 2011. Het Gerechtshof zette uiteen dat bij de beoordeling of en wat partijen zijn overeengekomen niet alleen moet worden gekeken naar de bewoordingen van een kennelijk overeengekomen pensioenovereenkomst. Er moet tevens naar de zin die partijen over en weer aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen. Op basis hiervan moet worden getoetst of een der partijen hier redelijkerwijs op mocht vertrouwen.116 In een

ander geval ging het volgens het Gerechtshof Amsterdam bij het geven van een presentatie door de werkgever over de mogelijkheid tot het deelnemen aan een nieuwe pensioenregeling niet om een rechtshandeling waar de ontvanger een daadwerkelijk aanbod tot de nieuwe pensioenregeling in kon zien.117

Anderzijds betrof de uitspraak van de kantonrechter Amsterdam van 2 oktober 2007 een voorbeeld waar een informatieverstrekkend document wel als aanbod kon worden gezien. De rechter achtte in het onderhavige geval de omstandigheden omtrent een brief, met daarin onjuiste informatie, zodanig dat de werknemer hier rechtvaardig een aanbod tot het sluiten van een pensioenovereenkomst in kon zien. De kantonrechter kwam tot dit verdict door te beginnen met de uiteenzetting van de ter beschikking staande middelen bij beiden partijen. De rechter achtte de bij de werkgever aanwezige middelen niet in

115 Gerechtshof Amsterdam 25 oktober 2011, PJ 2011/161, r.o. 4.9-4.10. 116 Gerechtshof Amsterdam 25 oktober 2011, PJ 2011/161, r.o. 4.3. 117 Gerechtshof Amsterdam 25 oktober 2011, PJ 2011/161, r.o. 4.6.

26 verhouding met die van de werknemer. Hierdoor had de belanghebbende niet kunnen inzien dat de offerte onjuiste informatie bevatte; bij de belanghebbende ontbraken immers de hulpmiddelen om de offerte goed te kunnen beoordelen. Er was daarnaast geen sprake van objectieve feiten op basis waarvan de belanghebbende had moeten zien dat de offerte niet deugde.118

4.3.1.1. Het maken van een voorbehoud in de precontractuele fase

Een werkgever doet er in de precontractuele fase goed aan om een voorbehoud te maken in de verstrekte informatie, zo bleek onder andere uit de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 22 januari 2008. Een voorbeeld van een dergelijk voorbehoud zijn de woorden dat de inlichtingen in een verstrekte brief “in geen enkel opzicht” aanleiding geven om een besluit te moeten nemen over het aanvaarden van een aanbod tot het sluiten van een pensioenovereenkomst.119 De ontvanger had in

het onderhavige geval uit deze woorden op moeten vatten dat de pensioenuitvoerder niet beoogde een pensioenovereenkomst te sluiten.

4.3.2. Gerechtvaardigd vertrouwen op een pensioenoverzicht/UPO

Er is aanleiding om een beroep op gewekte verwachtingen, welke voortkomen uit een pensioenoverzicht, te erkennen indien de aard120 en de inhoud121 van de ‘rechtshandeling’ bewezen

kunnen worden. Daarnaast moet ook worden bewezen dat de werknemer hier in de gegeven omstandigheden op had mogen vertrouwen in de zin van art. 3:35 BW.122 Deze vaststelling leidt tot

een contradictoir beeld ten aanzien van de lijn uit de jurisprudentie die eerder aan bod is gekomen; de onjuist weergegeven pensioenrechten uit een pensioenoverzicht/UPO heeft immers onder deze conclusie voorrang boven de afgesproken pensioenrechten uit het pensioenreglement en de pensioenovereenkomst.

4.3.2.1. Deskundigheid

Bij de beoordeling van de deskundigheid bij verzender van het pensioenoverzicht staat voorop dat het pensioenfonds in beginsel als professionele partij en specialist moet worden beschouwd. De pensioenuitvoerder wordt geacht over een noodzakelijke hoge mate van kennis en informatie te beschikken zodat dergelijke instanties in staat moeten worden geacht om tot juiste berekeningen ten aanzien van de hoogte van het pensioen te komen. Zo beschikken pensioenuitvoerders over apparatuur

118 Kantonrechter Amsterdam 2 oktober 2007, PJ 2008/86, onder ‘Beoordeling’. 119 Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 22 januari 2008, r.o. 4.10.2.

120 ‘Bijvoorbeeld een aanbod of een aanvaarding’.

121 ‘Bijvoorbeeld de hoogte of duur van de in het overzicht genoemde pensioen’.

27 die wordt ingezet om tot juiste pensioenbedragen te komen. Bij deze deskundigheid hoort een extra zorgvuldigheidsnorm voor de pensioenuitvoerder. Het verschil in deskundigheid tussen enerzijds de pensioenuitvoerder en anderzijds de werknemer, zoals hieronder aan bod zal komen, maakt dat de pensioenuitvoerder een zo groot mogelijke zorgvuldigheid moet betrachten. Dit bestaat er in beginsel uit dat uitlatingen uitgebreid moeten worden gecontroleerd. Er mag niet snel van worden uitgegaan dat een pensioengerechtigde moet begrijpen dat een hem toegezegde uitkering te hoog en dus onjuist is.123

Zo kan het zijn dat bij bepaalde categorieën deelnemers extra zorgvuldigheid geboden kan zijn.124

Naargelang de relevantie van de verstrekte informatie wordt daarnaast ook een hogere zorgvuldigheidsnorm aangehouden. Het inpassen van verschillende controle momenten leidt ertoe dat de werknemer sneller ervan uit mag gaan dat de pensioenuitvoerder voldoende zorgvuldig te werk is gegaan en op basis van die omstandigheden sneller mag vertrouwen op gedane mededelingen of verstrekte documenten.125

Hiertegenover staat dat in beginsel dat de ontvanger over minder informatie beschikt. De pensioenleek is een in de rechtspraak en literatuur een vaak genoemde term. Eisende partijen zullen in de rechtsverhouding die tot de pensioencommunicatie heeft geleid, trachten te bewijzen dat de ontvanger een pensioenleek is. De pensioenleek beschikt immers niet over de kennis en rekenhulpmiddelen om de gedane toezeggingen te verifiëren. Is er sprake van een pensioenleek dan leidt dit ertoe dat deze persoon objectief mag vertrouwen op gewekte verwachtingen door de pensioenuitvoerder op basis van een pensioenoverzicht.126 Dit is slechts anders indien er sprake is van een onbetwistbare – voor iedere

leek begrijpelijke – fout. Anderzijds is dit anders indien ‘er door het pensioenfonds eerder informatie is verstrekt op basis waarvan de pensioengerechtigde had moeten begrijpen dat de pensioentoezegging niet juist kán zijn’.127 Bij de beoordeling van de aanwezige kennis bij de ontvanger

is dat deze alle hem toekomende informatie moet beoordelen. Het staat de ontvanger derhalve niet vrij om bepaalde informatie niet in ogenschouw te nemen, en alleen maar uit te gaan van de informatie die voor hem profijtelijk is.128

4.3.2.2. De onderzoeksplicht

Op basis van bovenstaand uitgangspunt geldt derhalve dat alle verstrekte documenten aanleiding zijn voor de ontvanger om een onderzoek te doen naar zijn pensioensituatie. Op de ontvanger ligt derhalve

123 Rechtbank Maastricht 27 juli 2011, PJ 2011/130, r.o. 3.3.1. 124 Kantonrechter Amsterdam 27 februari 2008, PJ 2008/58, r.o. 4. 125 Rechtbank Maastricht 27 juli 2011, PJ 2011/130, r.o. 3.3.3.

126Kantonrechter Amsterdam 2 oktober 2007, PJ 2008/86 en Kantonrechter Rotterdam 3 september 2010, PJ 2011/5. 127 Rechtbank Maastricht 27 juli 2011, PJ 2011/130, r.o. 3.3.1.

28 een onderzoeksplicht om het pensioenbewustzijn te vergroten. Schendt de ontvanger de op hem liggende onderzoeksplicht, dan kan hij eventueel geen beroep doen op de gewekte verwachtingen.129

De omvang van de onderzoeksplicht wordt beoordeeld naar de omstandigheden van het geval. Zo wordt onder andere de omvang van de onderzoeksplicht groter naarmate de kennis over het pensioen groter zou moeten zijn; wegens bijvoorbeeld de functie van de ontvanger.130 Daarnaast moet een

werknemer tot onderzoek over gaan naar zijn daadwerkelijke pensioen als blijkt dat het ouderdomspensioen uit een pensioenoverzicht; ‘dermate hoog was dat hij, (…) had kunnen vermoeden dat het te hoog was vastgesteld’131. Een voorbeeld van een dergelijk geval is een verdrievoudiging van

een voorgaand ontvangen ouderdomspensioen. In dergelijke gevallen kan derhalve niet worden gezegd dat bij de ontvanger gerechtvaardigd vertrouwen in de zin van art. 3:35 BW is gewekt zodat daadwerkelijk het opgetekende bedrag uitgekeerd zou worden. Een rechter zal een dergelijke situatie bestempelen als een gegeven van algemene bekendheid.132 Verder achtte de kantonrechter het nalaten

van een eenvoudige vergelijking van twee verschillende verstrekte documenten geen aanleiding om de gewekte verwachtingen als gerechtvaardigd te betitelen. Een dergelijke vergelijking zou volgens de kantonrechter immers direct de onjuistheden in de verstrekte pensioenoverzichten aantonen.133

4.3.2.3. Tijdspanne onjuiste informatieverstrekking

Een andere maatstaf die de rechter gebruikt om te oordelen of de gewekte verwachtingen toegekend mogen worden is dat de rechter nagaat hoelang de onjuiste pensioenoverzichten zijn verstrekt. Een voorbeeld is de behandeling van een zaak door de rechtbank Rotterdam in 2010. De rechtbank achtte het niet onbegrijpelijk dat bij een werknemer verwachtingen waren gewekt nadat hem 8 jaar lang eenzelfde pensioenoverzicht was verstrekt.134 De inhoud van de pensioenoverzichten werden in een

gesprek tussen pensioenuitvoerder en werknemer niet aangepast. Tevens werd de werknemer geen bijzondere kennis over pensioen toegedicht.135 Een andere zaak betrof de situatie dat de werknemer

niet 8 jaar maar 29 maanden foutieve pensioenoverzichten met toezeggingen voorgeschoteld kreeg door zijn pensioenuitvoerder. Interessant aan deze zaak was dat de rechter naast de tijdspanne van de verstrekking gewekte verwachtingen toekende aan de werknemer nu de informatieverstrekking inhoudelijk een nadeel voor de pensioenuitvoerder bevatte. Dit bij de pensioenuitvoerder bekende nadeel bracht volgens de rechter een grotere zorgvuldigheidsplicht mee. Ook het belang van de verstrekte informatie voor de ontvanger leidde in deze tot de toekenning van de gewekte

129 Hoogwerff Kroon 2015: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 31 januari 2017, 200.161.213/01, r.o. 5.5. 130 HR 4 juni 1991, NJ 1991/254 (r.o. 3.3)

131 Kantonrechter Amsterdam 27 februari 2008, PJ 2008/58, r.o. 3. 132 Kantonrechter Amsterdam 27 februari 2008, PJ 2008/58, r.o. 3. 133 Kantonrechter Dordrecht 5 augustus 2010, PJ 2011/4, r.o. 5. 134 Kantonrechter Rotterdam 3 september 2010, PJ 2011/5, r.o. 2.1. 135 Kantonrechter Rotterdam 3 september 2010, PJ 2011/5, r.o. 2.3.

29 verwachtingen.136 De gewekte verwachtingen uit de verstrekte pensioenoverzichten werden derhalve

in beide gevallen toegewezen met beroep op de wilsvertrouwen-leer. Deze norm werd in het eerder aangehaalde arrest van het Gerechtshof Amsterdam bevestigd. Ook in deze zaak werden pensioenoverzichten verstrekt waarbij werd uitgegaan van een onjuiste inhoud van de pensioenregeling. Dit ging twee jaar zo door. Het Gerechtshof stelde dat twee jaar niet een zodanig lange periode was dat daardoor rechtvaardig op de gewekte verwachtingen mocht worden vertrouwd.137

4.3.2.4. Onomkeerbare beslissingen

Bij de beoordeling of de gewekte verwachtingen moeten worden toegekend kan eveneens de omstandigheid relevant zijn of de ontvanger op basis van de onjuiste informatie onomkeerbare financiële verplichtingen is aangegaan. Dergelijke beslissingen worden immers niet genomen, voordat er van enig vertrouwen op de informatie waar het besluit op genomen zal worden sprake is. Zo oordeelde het Gerechtshof Amsterdam in 2011 dat in het onderhavige geval gedane mededelingen in pensioenoverzichten op zichzelf in beginsel geen grond op zouden leveren om op basis van een onjuiste mededeling het pensioen te verhogen.138 Vervolgens overwoog het Gerechtshof dat dit anders

kan zijn indien de ontvanger onomkeerbare financiële verplichtingen zou zijn aangegaan. Wil een dergelijk beroep slagen, dan moet hiervoor wel worden aangetoond dat de financiële verplichtingen op basis van de onjuiste mededelingen zijn gedaan.139

4.3.2.5. Adressering

Daarnaast moet het document waar de verwachtingen uit voort zijn gekomen tot degene zijn gericht wie een beroep op de (onjuiste) informatie doet. Zo kan een persoon geen rechten ontlenen aan een brief van een pensioenuitvoerder die aan een ander is gericht.140

4.3.3. Het voorbehoud als de beteugeling van gewekte verwachtingen

Wordt er door de ontvanger van de pensioeninformatie uitgegaan van onjuiste gegevens ten aanzien van zijn pensioensituatie dan kan een gemaakt voorbehoud, oftewel een disclaimer, deze gewekte verwachtingen temperen. Het opnemen van een disclaimer in informatievoorschriften, waar een derde in beginsel pensioenaanspraken aan kan ontlenen, beperkt een dergelijk beroep of sluit deze volledig

136 Rechtbank Maastricht 27 juli 2011, PJ 2011/130, r.o. 3.3.2.

137 Gerechtshof Amsterdam 25 oktober 2011, PJ 2011/161, r.o. 4.10: ‘Gelet op de looptijd van pensioenovereenkomsten is

twee jaar niet een zodanig lange periode, dat daardoor een gerechtvaardigd vertrouwen op de juistheid van pensioenoverzichten wordt gewekt’.

138 Gerechtshof Amsterdam 6 december 2011, PJ 2012/18, r.o. 3.5. 139 Gerechtshof Amsterdam 6 december 2011, PJ 2012/18, r.o. 3.6. 140 Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 22 januari 2008, PJ 2008/25, r.o. 4.10.1.

30 uit. De pensioenuitvoerder beperkt door middel van een disclaimer zijn aansprakelijkheid voor onjuiste of onvolledige pensioeninformatie.141

4.3.3.1. Opvatting AFM

Zoals het eerder aangehaalde onderzoek van de AFM aangeeft maakt 26% van de (onderzochte) pensioenuitvoerders gebruik van een disclaimer om een voorbehoud te maken op de pensioeninformatie van een deelnemer. Een dergelijke beperking is niet altijd toegestaan volgens de AFM. De reden voor de zogenaamde onrechtmatigheid van een disclaimer is dat volgens de AFM in beginsel vertrouwd moet kunnen worden op de juistheid van de verstrekte pensioeninformatie.142 De

AFM neemt dit standpunt in op basis van de eis van juistheid die blijkt uit de wetsgeschiedenis en de wetgeving zoals besproken in Hoofdstuk 2: verstrekte pensioeninformatie dient juist te zijn.143

4.3.3.2. Opvatting in de literatuur

De opvatting van de AFM over de rechtmatigheid van een vrijwaring voor onjuiste pensioeninformatie door middel van een disclaimer loopt niet parallel met de geschetste opvatting in de literatuur. Jansen en Pasztor stellen tegenover de opvatting van de AFM dat: een opgenomen ‘disclaimer in een pensioenoverzicht zoals het UPO niet tegenstrijdig is met de eis van juistheid’144. Zij stellen dat het

opnemen van een disclaimer geen aanleiding geeft tot het daadwerkelijk verstrekken van onjuiste pensioeninformatie: ‘Ook dan blijft juiste informatieverstrekking het uitgangspunt’145. Ook wijzen

auteurs naar vergelijkbare instanties die eveneens aanzienlijke mogelijkheden tot hun beschikking hebben om aansprakelijkheid te beperken en om fouten te herstellen. Daarnaast beroepen de auteurs zich op het algemene contractenrecht, waar het maken van voorbehouden in de vorm van disclaimers gebruikelijk is.146

141 ‘Opmerking verdient dat een toegestaan voorbehoud een pensioenuitvoerder niet ontslaat van zijn informatieverplichting

uit de Pensioenwet. De pensioenuitvoerder wordt ‘slechts’ ontslagen van zijn verplichting dat de verstrekte informatie juist is.’

142 Autoriteit Financiële Markten oktober 2010, ‘Rapport Juistheid UPO – Onderzoek naar de juistheid van de

informatieverstrekking op het UPO 2008’, p. 6. ‘Het AFM geeft als aanbeveling en leidraad het volgende voorbeeld van een niet te accepteren disclaimer: “Deze opgave is gebaseerd op de ons bekende gegevens en de thans geldende pensioenregeling. Wijzigingen hierin kunnen tot andere pensioenuitkomsten leiden. Aan deze opgave kunnen geen rechten worden ontleend en alle vorige opgaven komen hiermede te vervallen.”, p. 22.

143 Kamerstukken II 2014/2015, 34 008, Nr. 3, p. 4. (MvT Wet pensioencommunicatie). 144 Jansen & Pásztor 2011, p. 6.

145 Jansen & Pásztor 2011, p. 6. 146 Jansen & Pásztor 2011, p. 5-6.

31 4.3.3.3. Accreditatie in de rechtspraak

De lijn in de rechtspraak ten aanzien van disclaimers in pensioencommunicatie duidt op een geringe mate van rechtsbescherming voor de deelnemer bij de verstrekking van onjuiste pensioeninformatie. In beginsel staat het de pensioenuitvoerder vrij om zich te vrij waren van de verplichting dat informatie uit verstrekte pensioenoverzichten juist moet zijn. Een voorbeeld van een in de rechtspraak toegestaan voorbehoud is het volgende:

“Dit pensioenoverzicht is op zorgvuldige wijze tot stand gekomen. Wij zijn uitgegaan van de ons bekende gegevens en uw pensioenreglement. Het pensioenreglement is uiteindelijk bepalend”.147

Ten aanzien van dit voorbeeld werd een beroep op gewekte verwachtingen wegens, zoals achteraf bleek, onjuiste informatie niet toegekend. De Rechtbank Rotterdam achtte met name de woorden “Het pensioenreglement is uiteindelijk bepalend” doorslaggevend. Deze woorden konden volgens de rechtbank niet anders worden uitgelegd dan dat de pensioenuitvoerder niet in heeft willen staan voor de juistheid van het pensioenoverzicht. Een tekortkoming ten aanzien van de verplichting tot juistheid van de informatie is na de erkenning van een gemaakt voorbehoud niet meer mogelijk.148

“Het kan echter voorkomen dat de gepubliceerde informatie onvolledig of onjuist is. [Pensioenuitvoerder] aanvaardt hiervoor geen aansprakelijkheid.”

Ten aanzien van het tweede voorbehoud hierboven gaf de rechtbank Noord-Holland een verstrekt UPO de status van ‘een administratieve handeling om [eiser] informatie te verstrekken’149. Dit omdat

het UPO bovenstaande disclaimer bevatte. De verstrekte informatie door het UPO kon daarom niet worden gezien als een rechtshandeling in de zin van art. 3:33 BW nu het geen rechtsgevolgen in het leven wilde roepen. Consequentie hiervan is weer dat de ontvanger geen beroep op gerechtvaardigd vertrouwen in de zin van art. 3:35 BW kon doen.

"Deze inlichtingen worden onder alle voorbehoud verstrekt. Hierbij wordt in geen enkel opzicht vooruit gelopen op een te zijner tijd te nemen beslissing. Die beslissing zal worden genomen aan de hand van alle van belang zijnde stukken en naar de dan geldende bepalingen en toepassing daarvan".150

147 Rechtbank Rotterdam 22 mei 2015, PJ 2015/138, r.o. 2.4 & 5.2. 148 Rechtbank Rotterdam 22 mei 2015, PJ 2015/138, r.o. 5.1-2. 149 Rechtbank Noord-Holland 5 juni 20143, PJ 2013/152, r.o. 3

32 Ten aanzien van het derde voorbehoud hierboven moet ervan worden uitgegaan dat een ontvanger van pensioeninformatie de woorden “in geen enkel opzicht” niet anders kan opvatten dan dat met de inlichtingen geen enkele pensioentoezegging of aanbod tot het sluiten van een pensioenovereenkomst wordt gedaan. Een dergelijk voorbehoud moet volgens het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch zo worden uitgelegd dat voorgestelde bedragen of ‘toezeggingen’ niet definitief zijn, maar slechts inlichtingen over een eventueel pensioen.151 Het Hof stelt met deze vaststelling een duidelijk kader: duidelijk

omschreven informatie kan meer verwachtingen opwekken dan vrijblijvend gestelde informatie. De vrijblijvendheid komt dan in beginsel voort door de opname van een disclaimer. Maar het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch acht het met deze stellingname dus ook aannemelijk dat een voorbehoud achterwege kan blijven indien de gebruikte bewoordingen een vrijblijvend karakter hebben. Het is aan de ontvanger van de informatie om dit zelf op te merken. Hiermee wordt de onderzoeksplicht van de ontvanger van pensioeninformatie, waar een voorbehoud op is gemaakt, dus uitgebreid.

De jurisprudentie ten aanzien van gerechtvaardigd vertrouwen in het geval van een gemaakt voorbehoud lijkt eenduidig. Deze vaststelling is deels juist. Uitgangspunt was, zoals in paragraaf 4.3.2. besproken, en is, na de introductie van het voorbehoud, dat de rechter rekening dient te houden met alle omstandigheden bij de beoordeling van gewekte verwachtingen. Een disclaimer is slechts één van deze facetten. Dat een rechter ook rekening houdt met andere facetten blijkt uit de eerder besproken uitspraak van de kantonrechter Rotterdam van 3 september 2010. In het onderhavige geval ontving een deelnemer acht jaar lang een UPO met daarin een voorbehoud. De rechter oordeelde dat wegens de duur van de informatieverstrekking én het feit dat de deelnemer zelf wél altijd tijdig de juiste informatie doorgaf, dat de deelnemer af mocht gaan op de juistheid van de informatie, ondanks het voorbehoud.152

4.4. Conclusie

Resumerend leidt dit tot de conclusie dat het toetsingskader voor een beroep op gerechtvaardigd vertrouwen in de precontractuele fase van de pensioenovereenkomst beperkter is dan het toetsingskader in de fase van pensioenopbouw of pensionering. Tussen de stadia bestaan overeenkomsten, maar ook verschillen. Zo wordt de verstrekte informatie in de fase van pensioenopbouw en pensionering eerder als rechtshandeling aangemerkt dan de informatie die wordt verstrekt in de pre contractuele fase. Met name is van belang dat tussen de waardering van een gemaakt voorbehoud op informatie verstrekt in de precontractuele fase enerzijds en de fase van de verwerving van pensioen anderzijds het verschil aanzienlijk is.

151 Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 22 januari 2008, PJ 2008/25, r.o. 4.10.2-4. 152 Kantonrechter Rotterdam 3 september 2010, PJ 2011/5 en 2011/2, r.o. 2.1 & 2.3.

33

Hoofdstuk 5: