• No results found

Hoofdstuk 5: De bewerkingen van S.J Andriessen en Titia van der Tuuk: Sprookjes van Andersen & Andersen’s

5.6 Receptie

De bewerking van de sprookjes van Andersen door S.J. Andriessen heeft meerdere drukken beleefd en lijkt een populaire uitgave te zijn geweest, maar er zijn niet veel besprekingen te vinden in kranten en tijdschriften op Delpher, in totaal slechts zes, waarvan vier resultaten geen besprekingen waren, maar slechts vermeldingen betroffen of betrekking hadden op een andere Andriessen.

In een ingezonden stuk in De Tijd, een katholiek dagblad, is een fel commentaar van W.G.A. J. Röring over de uitgave van S.J. Andriessen te lezen:

Na kennismaking meen ik verplicht te zijn, ouders en onderwijzers ten ernstigste te waarschuwen tegen de werkjes van Andersen, door Andriessen vertaald. De lectuur is voor kinderen, voor volwassenen zelfs uit, het oogpunt van zedelijkheid, totaal ongeschikt. Bij de lezing van enkele hoofdstukken vraagt men zich onwillekeurig af: Hoe is het mogelijk dat zoo iets als kinderlectuur kan aanbevolen worden.367

366

De Tijd : godsdienstig-staatkundig dagblad, 26-05-1898.

367 Röring, W.G.A. J., ‘Ingezonden stukken, kinderlectuur’. In: De Tijd : godsdienstig-staatkundig dagblad, 11-08-

67 De schrijver van dit bericht is het duidelijk niet eens met de indeling van de bewerking van

Andriessen in de categorie kinderlectuur. Wat deze persoon er niet geschikt aan vindt, wordt niet precies duidelijk uit het artikel, maar het heeft te maken met zedelijkheid, wat niet vreemd is voor een streng katholiek blad.

In een ‘boekbeoordeeling’ uit 1883 (afb. 24) , die betrekking heeft op de derde druk, staat wederom vermeld dat Andersen’s sproken en vertellingen van Andriessen eigenlijk geen

kinderboeken zijn:

Andersen’s sproken en vertellingen zijn dan ook eigenlijk geen kinderboeken in dien zin, dat wij ze knapen en meisjes op den leeftijd, waarop zij zich nog niet te groot achten, om in sprookjes behagen te scheppen, zelven in handen zouden geven. Het is een boek voor ouders, die gewoon zijn zich zelven veel met hun kroost bezig te houden, om er uit te vertellen of uit voor te lezen.368

Het boek wordt in dit artikel niet aan kinderen zelf aangeraden, maar aan de hand van een soort instructie aan ouders geadviseerd, die het op de juiste manier dienen voor te lezen aan hun kinderen.

Over de bewerking van Titia van der Tuuk heb ik twee positieve artikelen gevonden. Het meeste uitgebreide artikel is afkomstig uit De Nederlandsche Spectator en opent met een beschrijving van de dichter Andersen, die een groot vermogen zou hebben gehad om mensen lief te hebben, ‘de eenvoudigen en kinderlijken misschien wel het meest’. Ook zou Andersen

beschikken over een ‘zeldzaam reine kinderlijke verbeeldingskracht’ en een grote sympathie voor alle menselijke aandoeningen.

Die bizondere gaven maken zijn sprookjes zoo eenig; als kinderen dweepten wij reeds met onzen Andersen; als groote menschen, die al zooveel gelezen hebben, komen wij nog onder de bekoring van zooveel innigheid en poëzie en wenschen wij onze kinderen op hun beurt die wonderwereld binnen te leiden.369

Uit dit citaat blijkt dat zowel kinderen als volwassenen plezier kunnen beleven aan de sprookjes van Andersen. De schrijver van deze bespreking sluit af met de wens dat zowel kinderen als ouders plezier beleven bij het lezen van deze uitgave, waarbij gesuggereerd

wordt dat er een diepere betekenis in de verhalen te vinden is, die kinderen misschien nog niet begrijpen, maar later wel: ‘Moge zij menig kind genot brengen, terwijl de ouders bij het

doorbladeren nog eens doormaken de liefelijke aandoeningen uit eigen kindsheid en met de verrassing verklaren: “ik vond het zoo mooi; nu begrijp ik waarom ik het zoo mooi vond”.’370

368

De Tijd : godsdienstig-staatkundig dagblad, 03-08-1883

369 De Nederlandsche Spectator, 25 mei 1895, p. 166. 370

De Nederlandsche Spectator, 25 mei 1895, p. 166.

Afb. 25 ‘Boekbeoordeling’. In: De Tijd : godsdienstig-

68 In een advertentie uit Het nieuws van den dag is ook een aanbeveling voor zowel kinderen als ouders te vinden:

Gij, die ze kent, geef ze uwen kinderen ; gij, die ze niet kent, lees ze zelf, want niet alleen voor jongen, maar ook voor ouderen is ANDERSEN een bron van rein genot. De bewerking is van ANDRIESSEN. Wie zou er beter zijn om ANDERSEN voor Nederlanders te vertolken? En wat ontbrak, vulde TITIA v. d. TUUK aan. ANDERSEN — ANDRIESSEN -VAN DER TUUK, ziedaar een drietal namen, die geen aanbeveling behoeven. Leerrijk, boeiend, ontwikkelend en onderhoudend zijn de Sprookjes van ANDERSEN voor elken leeftijd.371

Door de schrijver van dit artikel wordt benadrukt dat de sprookjes van Andersen, bewerkt door Andriessen en Van der Tuuk, voor jong en oud zijn aan te bevelen. Titia van der Tuuk zou de bewerking van Andriessen hebben aangevuld waar dit nodig was. De namen Andersen, Andriessen en Van der Tuuk waren, als we de schrijver van dit stukje moeten geloven, bekend bij het publiek. Conclusie

De bewerking van de sprookjes door S.J. Andriessen, Sprookjes van Andersen, in latere drukken verschenen als Andersen’s sproken en vertellingen, werd in advertenties hoofdzakelijk als kinderlectuur aangeprezen. Van de eerste druk zijn nauwelijks advertenties te vinden, dus deze observaties zijn grotendeels gebaseerd op latere drukken. Uit de receptie is gebleken dat niet iedereen voorstander was van het idee om de sprookjes aan kinderen te laten lezen, vooral vanuit zedelijk oogpunt. Hierbij moet worden opgemerkt dat het hier ging om een oordeel vanuit katholieke kringen, dus het is een redelijk gekleurd beeld. Daarnaast werd de bewerking door Andriessen min of meer aanbevolen voor een dubbel publiek. Hierbij hebben de uitgevers, E. & M. Cohen, en de

bewerkster Titia van der Tuuk ook een rol gespeeld door in hun voorwoord aan te geven dat het werk zowel voor jongere als oudere mensen geschikt was. De bewerking van Titia van der Tuuk werd vrij positief beoordeeld. Dit zou te maken kunnen hebben met de inmiddels veranderde waardering van sprookjes of met de aanpassingen die Van der Tuuk heeft gedaan. Vooral de bespreking in De Nederlandsche Spectator geeft een vrij positieve en uitgebreide beoordeling. Het zou voor kinderen en ouders een genot zijn om de verhalen te lezen. Wat ik nog kan opmerken over de uitgave van de bewerking vanaf de tweede druk bij Cohen, is dat deze gericht leek op te zijn op een zeer groot publiek, ook op mensen met een kleinere portemonnee, vanwege de vele aanbiedingen in advertenties. Ten aanzien van de doelgroep lijkt de bewerking van S.J. Andriessen geschikt te zijn voor alle leeftijden en voor alle standen in de maatschappij.

371

69 Conclusie

Na een rondreis door de wereld van Hans Christian Andersen, zijn sprookjes en de bewerkingen van deze sprookjes in Nederland in de negentiende eeuw, kan ik een aantal zaken op een rijtje zetten. Wat duidelijk naar voren komt, is dat men in de negentiende belang hechtte aan kinderliteratuur met een opvoedende rol, waarbij de aandacht uitging naar de moraal. Ook het geloof speelde een grote rol. Sprookjes waren niet bij iedereen geliefd, zo waren verschillende pedagogen tegenstanders van bijvoorbeeld de sprookjes van Grimm, vanwege gruwelijke elementen en seksuele toespelingen. Toch zijn er vrij veel uitgaven van sprookjes verschenen in de negentiende eeuw, soms in een gekuiste uitgave. De sprookjes van Andersen leken wel geschikt voor kinderen in de negentiende eeuw, omdat ze vaak een moraal bevatten en omdat het geloof op de achtergrond aanwezig was, elementen die in de negentiende eeuw op prijs werden gesteld. De sprookjes waren door Andersen aanvankelijk voor kinderen geschreven, maar ze zouden een diepere lading bevatten die meer voor volwassenen bedoeld was. Andersen schreef dan ook voor meelezende ouders, die de

achterliggende boodschap beter zouden begrijpen. Dus ook al leken de sprookjes voor kinderen geschreven, ze bevatten wel degelijk elementen die niet als typisch kinderlijk omschreven zouden worden. Zo zat er veel tragiek en ironie in de sprookjes, kwamen er lange zinnen vol

nevenschikkingen in voor en was het eind lang niet altijd gelukkig. Tegenwoordig kennen wij dankzij Walt Disney de romantische versie van ‘De Kleine Zeemeermin’, waarin de zeemeermin Ariël met de prins trouwt. Andersen had hier echter een ander eind voor ogen: de zeemeermin maakt een eind aan haar leven, omdat ze het niet over haar hart verkrijgt de prins te doden.

Op basis van mijn analyse van enkele bewerkingen van de sprookjes van Andersen in Nederland in de negentiende eeuw, zal ik nu eerst per bewerking mijn bevindingen ten aanzien van de beoogde doelgroep formuleren, om uiteindelijk antwoord te geven op mijn tweeledige

hoofdvraag, die luidde:

In hoeverre kan het aspect ‘aangepast aan de doelgroep’ worden gezien als een kenmerk van schriftelijke folklore?

EN:

Op welke manier wordt het kenmerk ‘aangepast aan de doelgroep’ zichtbaar in de

bewerkingen en vertalingen van de sprookjes van Andersen van C.E. van Koetsveld, J.J.L. ten Kate en S.J. Andriessen/Titia van der Tuuk?

Bewerking 1: C.E. Van Koetsveld, Sprookjes in den trant van Andersen (1858)

De bewerking Sprookjes in den trant van Andersen van Van Koetsveld zou ik omschrijven als een werk dat bedoeld was voor oudere kinderen en volwassenen. Deze aanname heb ik gebaseerd op

gegevens uit het voorwoord, de inhoud, de advertenties en de receptie. In het voorwoord gaf Van Koetsveld aan dat het bij zijn werk, net als bij het werk van Andersen, niet duidelijk was of het voor kinderen of voor volwassenen is geschreven. Hij geeft hierbij geen mening over de doelgroep van zijn werk, maar laat het aan de lezer over om dit te beoordelen. Wat mij opviel bij het bestuderen van de inhoud, waren de lange beschrijvingen en de vergelijkingen, kenmerken die niet echt typisch zijn voor teksten voor jonge kinderen. De aanwezigheid van platen lijkt wel een aanwijzing te zijn voor de opvatting dat het werk voor kinderen bedoeld was. De bewerking werd op verschillende manieren aangeboden in advertenties: als werkje voor kinderen, als aanbeveling voor schoolbibliotheken en als

70 werk voor volwassenen, waaruit de dubbele gerichtheid van het werk dus duidelijk zichtbaar wordt. Hierin heeft de uitgever waarschijnlijk een grote rol gespeeld. Uit de receptie kan ik opmaken dat men veel aandacht schonk aan de gedachte dat het werk zowel voor kinderen als voor volwassenen geschikt was.

Bewerking 2: J.J.L. ten Kate, Sprookjens en verhalen van H.C. Andersen (1868)

De bewerking van Ten Kate wijkt af van de andere bewerkingen, omdat de sprookjes van Andersen in dichtmaat zijn naverteld. De aanwijzingen omtrent de doelgroep van deze bewerking heb ik vooral gehaald uit de inhoud, aangezien andere paratekstuele elementen geen duidelijk beeld gaven over het leespubliek. Het taalgebruik van Ten Kate oogt eenvoudig, waarschijnlijk deels vanwege de rijm, waardoor het werk geschikt lijkt voor kinderen. Verder bevat het werk geen illustraties, wat lijkt aan te duiden dat het werk meer bedoeld was voor een algemeen publiek, maar het zou te maken hebben met de kosten voor de fotografische afbeelding van Andersen. Ook bevat het werk naast de sprookjes nog andere vertellingen, die meer bedoeld lijken te zijn voor volwassenen. Uit de

advertenties en de receptie kan ik weinig specifieke informatie halen over de doelgroep, waardoor ik voorzichtig concludeer dat deze bewerking bedoeld was voor kinderen, maar ook gelezen kan worden door een breed publiek van zowel kinderen als volwassenen.

Bewerking 3: S.J. Andriessen, Sprookjes van Andersen (1871-1873) & bewerking 4: Titia van der Tuuk, Sproken en vertellingen, (1895)

Tot slot komen hier de bewerking van Andriessen en de latere bewerking van Titia van der Tuuk aan bod. Informatie over de doelgroep heb ik gehaald uit de voorwoorden van de Gebr. Cohen bij de derde druk en Titia van der Tuuk bij de vierde druk, de inhoud, de advertenties en de receptie. Daarnaast bevatten de bewerkingen vrij veel illustraties, waardoor ik geneigd ben te denken dat het voor kinderen bedoeld was. Wat in de voorwoorden naar voren komt, is dat het werk zowel aan kinderen als volwassenen wordt aangeraden. Wanneer ik kijk naar de inhoud, kan ik opmerken dat het taalgebruik in zowel de bewerking van Andriessen als de bewerking van Van der Tuuk redelijk eenvoudig is. Naar mijn idee komen er geen of weinig moeilijke woorden in voor. Ook is er vrij veel gebruik gemaakt van de directe rede, een element dat al eerder als typisch kenmerk voor

Amdersen’s sprookjes werd omschreven. De receptie van de bewerking van Andriessen is wisselend, maar vanuit katholieke hoek vond men dat het werk uit zedelijk oogpunt niet geschikt was of vanwege de moeilijkheidsgraad niet geschikt werd geacht voor kinderen alleen; het zou door ouders voorgelezen moeten worden. Toch lijkt het werk in het algemeen voor kinderen –en wellicht ook voor ouders- bedoeld. Uit de receptie van de bewerking van Titia van der Tuuk maak ik op dat deze zowel geschikt werd geacht voor kinderen als volwassenen.

Voordat ik inga op het tweede gedeelte van mijn hoofvraag, zal ik eerst het eerste gedeelte van mijn hoofdvraag beantwoorden: In hoeverre kan het aspect ‘aangepast aan de doelgroep’ worden gezien als een kenmerk van schriftelijke folklore? Het aspect ‘aangepast aan de doelgroep’ zou wat mij betreft toegevoegd kunnen worden aan het rijtje kenmerken van schriftelijke folklore, aangezien het vrij belangrijk is voor welke doelgroep een bepaald werk is geschreven. Dit is van belang voor de uitgever, de schrijver en het leespubliek. Allereerst voor de uitgever omdat deze het werk op een bepaalde manier in de markt moet zetten. Hierbij zou ik kunnen opmerken dat het belang van de

71 uitgever is om zoveel mogelijk boeken te verkopen, waardoor deze geneigd zou zijn te verkondigen dat het voor een zo breed mogelijk publiek bedoeld is. Het belang van de schrijver zou kunnen zijn dat hij of zij een bepaalde boodschap wil overbrengen aan een bepaalde doelgroep. Tot slot is duidelijkheid over de doelgroep voor het leespubliek zelf belangrijk, omdat de lezer zeer

waarschijnlijk iets wil leren uit het boek en de inhoud wil begrijpen. In de negentiende eeuw leek er vrij veel aandacht te bestaan voor de doelgroep, wat te zien was in advertenties en artikelen. Hieruit valt op te maken dat het een belangrijke kwestie was.

Nu zijn we aangekomen bij het tweede gedeelte van mijn hoofdvraag: Op welke manier wordt het kenmerk ‘aangepast aan de doelgroep’ zichtbaar in de bewerkingen en vertalingen van de sprookjes van Andersen van C.E. van Koetsveld, J.J.L. ten Kate en S.J. Andriessen/Titia van der Tuuk? De bewerkingen waren voor zover ik kan beoordelen geen van allen voor een eenduidige doelgroep bedoeld, omdat ze zowel voor kinderen als volwassenen werden aangeprezen. Allereerst lijkt de bewerking van Van Koetsveld het minst gericht aan kinderen, maar deze lijkt door de inhoud, door aanwijzingen uit het voorwoord en brieven, meer geschreven te zijn voor een publiek dat bestaat uit oudere kinderen en volwassenen. Hierin speelde de uitgever ook een rol, door het werk op een bepaalde manier in de markt te zitten.

Vervolgens zou de bewerking van Ten Kate op het eerste gezicht voor kinderen bedoeld kunnen zijn, vanwege het eenvoudige taalgebruik, maar door het ontbreken van illustraties zet ik hier vraagtekens bij. Daarnaast bevat het werk ook andere vertellingen en gedichten van Andersen, die waarschijnlijk niet voor kinderen waren bedoeld.

De bewerkingen van Andriessen en Van der Tuuk lijken nog het meest gericht te zijn op kinderen, vanwege het eenvoudige taalgebruik en de aanwezigheid van vele illustraties. Toch lijkt het werk ook geschreven te zijn voor kinderen en volwassenen, zo blijkt uit de advertenties en

besprekingen. Ook hebben de gebroeders Cohen en Titia van der Tuuk in hun voorwoorden laten doorschemeren dat het werk voor een dubbel publiek bedoeld was.

De bevindingen wat betreft het leespubliek van de door mij onderzochte bewerkingen sluiten goed aan bij de informatie die ik heb gevonden over Hans Christian Andersen en zijn sprookjes. Andersen had namelijk een soort dubbele positie binnen de literatuur; hij was zowel een schrijver voor kinderen als voor volwassenen. Zijn sprookjes hebben Andersen de meeste roem opgeleverd, waardoor hij nu wereldwijd bekend staat als kinderboekenschrijver. Al kan er, zoals we eerder hebben gezien, getwijfeld worden aan de gedachte dat hij zijn sprookjes alleen voor kinderen heeft geschreven. Andersen schreef zijn sprookjes naar alle waarschijnlijkheid voor een dubbel publiek, namelijk voor kinderen en volwassenen.

Wat nog interessant zou kunnen zijn voor vervolgonderzoek, is om uit te zoeken voor welk leespubliek de bewerkingen van de sprookjes van Andersen in de twintigste eeuw bedoeld waren en een vergelijking maken met de negentiende eeuw. Ook is het wellicht nuttig om een soort checklist te ontwerpen voor typische kenmerken voor kinderboeken en boeken voor volwassenen. Wat ik heb gedaan, is vooral gekeken naar de paratekst van de bewerkingen, zoals omslag, titelpagina,

illustraties. Hierbij ik ook wel enigszins gelet op taalgebruik, maar er zou nog meer naar de inhoud van de sprookjes gekeken kunnen worden, om te ontdekken of er specifieke elementen voor kinderen of volwassenen te vinden zijn.

72 Bibliografie

Bewerkingen sprookjes van Andersen

Kate, J.J.L. ten, Sprookjens en verhalen van H.C. Andersen, Leiden: A.W. Sijthoff, 1868.

Koetsveld, C.E. van, Sprookjes in den trant van Andersen, Schoonhoven: S.E. van Nooten, 1858 (en tweede druk, 1882)

Sprookjes van Andersen, naverteld door S.J. Andriessen, verschenen in een band en in vijf losse delen, Arnhem, J. van Egmond jr. [later Van Egmond & Heuvelink], 1871-1873, deel 2, signatuur KW XKR 0318, KB Den Haag, deel 3 en deel 5.

Andersen’s Sproken en vertellingen, derde, geheel herziene en veel veranderde druk, naverteld door S.J. Andriessen, met gekleurde platen, Nijmegen-Arnhem: Gebrs. E. & M. Cohen, 1883-1884 (Geraadpleegd via DBNL)

Andersen’s Sproken en vertellingen, vierde geheel herziene en vermeerderde druk, naverteld door S.J. Andriessen, bewerkt door Titia van der Tuuk, verschenen in een band met drie delen: I Morgenrood, II Lenteleven, III Zonneschijn, Nijmegen: Cohen, 1895, signatuur: KW BJ 26575, Koninklijke Bibliotheek, Den Haag.

Geraadpleegde literatuur

Andersen, H.C., Nooit rijk, nooit tevreden, nooit verliefd: een keuze uit zijn dagboeken en brieven (vert. uit het Deens door E. Koenders), Amsterdam: De Arbeiderspers, 1998.

Andriessen, S.J., ‘De groote bundel als gezangboek voor onze gemeenten’ In: Doopsgezinde Bijdragen, 36ste Jaargang, Verzameld en uitgegeven door Dr. S. Crame, p. 108-134. Naar: Post, P., Geschiedenis van het doopsgezinde kerklied (1793-1973): van particularisme naar oecumeniciteit, Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2010, p. 288-289.

 Assmann, A., ‘Schriftliche Folklore. Zur Entstehung und Funktion eines Überlieferungstyps’. In: Assmann, A. en J. en C. Hardmeier, Schrift und Gedächtnis. Beitrage zur Archäologie der literarischen Kommunikation. München: Wilhelm Fink Verlag, 1983, p. 175-193.

Bekkering, H. (red.), De hele Bibelontse berg: de geschiedenis van het kinderboek in Nederland & Vlaanderen van de middeleeuwen tot heden, Amsterdam: Querido, 1989.

Benezit Dictionary of British Graphic Artists and Illustrators, Volume 1, Oxford University Press, 2012.

Bie, J.P. de, J. Lindeboom en G.P. van Itterzon, Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 5. Martinus Nijhoff, 's-Gravenhage , 1943.

Blok, J. Ch., J.J.L. Ten Kate, een levensschets, Amsterdam: Mari J. Ternooij Apèl, 1889.

Blom, M. H. en T. E. Blom (red.), Canada Home: Juliana Horatia Ewing's Fredericton Letters, 1867-1869, University of British Colombia, 1983.

Bodt, S. de en J. Kapelle, Prentenboeken. Ideologie en illustratie 1890-1950, Amsterdam: Ludion, 2003.

Bodt, S. de, Getekend, Hans Christian Andersen: zijn geïllustreerde sprookjes in de Lage Landen, Warnsveld: Terra, Den Haag: Koninklijke Bibliotheek, 2005.