• No results found

RAFELS EN SCHENDINGEN VAN HET BEROEPSGEHEIM IN DE DAGELIJKSE PRAKTIJK Een voorbeeld van hoe het ook kan gaan:

In document Samen zorgen in de wijk (pagina 74-76)

Tweede luik

RAFELS EN SCHENDINGEN VAN HET BEROEPSGEHEIM IN DE DAGELIJKSE PRAKTIJK Een voorbeeld van hoe het ook kan gaan:

Leden van een zorgnetwerk hebben een casusbespreking. Voorafgaand aan de bespre- king worden twee A4tjes uitgedeeld. Eén met een schets van de situatie en de reeds ondernomen stappen. Het andere is een uittreksel van het dossier, inclusief voor - en achternaam, BSN-nummer, medische gegevens, gegevens van de behandelaren met gedetailleerde informatie over een cliënt. Niemand rept over geheimhouding of privacy. De casus wordt besproken. Na afloop, als er al een paar mensen zijn opgestaan zegt

een van de deelnemers, als een plotselinge ingeving (zo lijkt het): “Geef de papieren maar door aan mij. Of, zorg dat je het zelf vernietigt.”

In dit - uit het leven gegrepen - voorbeeld gaat veel niet zoals het hoort. Er wordt tot een persoon herleidbare informatie gedeeld onder een grote groep derden. De meesten van hen hebben zelf geen directe hulpverleningsrelatie met de betreffende cliënt. Of er toe- stemming van de cliënt gevraagd en gekregen is, blijft onduidelijk. Waarom de casus überhaupt niet geanonimiseerd besproken wordt, is evenmin duidelijk. Of alle verstrekte informatie nodig was om de casus te kunnen bespreken blijft ook ongewis.

De wijkverpleegkundige zegt er achteraf over: “Het viel mij ook op. Dit was een haast-

klus. Ik vond dat zeer opvallend. Degene die de casus presenteerde realiseerde zich dat zelf ook en zei er nog wel wat over. Dit verdiende geen schoonheidsprijs. […] Ik denk dat het 5 jaar geleden niet anders ging.” (B2)

Een ambulant hulpverlener zegt: “Ja, ik weet precies wat je bedoelt. Met naam en toe-

naam, alles! Ik heb te laat gedacht: ‘He, dit is niet goed!’. Er werd nog even op het laatst gezegd dat de documenten verzameld moesten worden. Maar dit is helemaal niet goed. We behandelen met het team vaker casuïstiek, maar ik gebruik altijd initialen of alleen ‘een mevrouw’. Dit risico ligt op de loer.”

Gevraagd of dit voorval als een uitzondering beschouwd moet worden, zegt ze:

“Dat durf ik niet te zeggen. Ik ben bang van niet. Ik ben altijd al terughoudend als je merkt dat je dezelfde cliënt kent. Dat er over de cliënt gepraat wordt, waar deze niet bij is. Sowieso altijd zonder gegevens. Ik zou zelf ook niet willen dat er zo over mij gespro- ken wordt.” (B4)

Met een beroep op de klassiek ethische ‘gouden regel’ grijpt de ambulant hulpverlener terug op een belangrijk motief dat professionals zou kunnen motiveren om het beroep s- geheim in ere te houden. Hoe zou je het als professional vinden als jij en jouw situatie zo besproken werd als hier en nu bij dit casusoverleg gebeurt?

Een ander teamlid, maatschappelijk werker voegt toe:

“Het is helaas geen uitzondering. Zoiets sluipt erin. Er is een beroepscode, maar geen idee wat daar precies instaat. Privacy hoort hoog op de agenda, maar het is iets waa r- aan nog niet zo veel veranderd is. Daar is dus geen aandacht voor.” (B6)

Of bovenstaand voorval een uitzondering op de regel is, weten we niet. De reacties van de eigen teamleden doen vermoeden dat een dergelijke omgang met vertrouwelijke gegevens vaker voorkomt. Als dat zo zou zijn, zou dat ernstig zijn. Uit het voorbeeld blijkt ook dat professionals eigenlijk wel aanvoelen dat de vertrouwelijkheid wordt ge- schonden. Kennis over de geheimhoudingsplicht is wel aanwezig. Dat roept de vraag waarom het dan toch gebeurt: nonchalance, gemakzucht, onverschilligheid, onzorgvu l-

digheid onder tijdsdruk? Nader onderzoek kan uitwijzen in hoeverre professionals zich werkelijk wel of niet houden aan de geheimhoudingsplicht in samenwerkingsverbanden en als dat niet het geval is, wat zijn dan oorzaken en redenen?

Verder zijn de ‘randvoorwaarden en spelregels voor effectief en zorgvuldig casusover- leg’ een punt van aandacht (Janssen, 2015) hier. In één van de wijkteams komen we de volgende opvatting tegen. Een teamleider meldt:

“Nou ja, dat [beroepsgeheim] is wel een dingetje als een klant [je iets in vertrouwen ge- zegd heeft]. Je moet dan natuurlijk toch uitkijken tegen wie je wat zegt. Binnen het team, hebben we gezegd, dat we geen beroepsgeheim hebben. Binnen het team zijn we samen verantwoordelijk voor casuïstiek en deel je ook casuïstiek. Alleen binnen het team dus. Maar naar buiten toe heb je natuurlijk beroepsgeheim. Dus je deelt geen informatie met derden tenzij je daar toestemming voor hebt.” (A1)

Kunnen professionals afspreken dat ze binnen hun wijkteam ‘geen beroepsgeheim’ hebben? Misschien bedoelt de teamleider te verwijzen naar overleg waarin alleen over geanonimiseerde casuïstiek gesproken wordt. Of heeft hij de zogenaamde veronder-

stelde toestemming (van de cliënt) op het oog die samenwerkende professionals heb-

ben die rechtstreeks betrokken zijn, als medebehandelaars of hulpverleners, bij de be- handeling of hulpverlening van eenzelfde cliënt. Voor het delen van informatie tussen medebehandelaars mag de instemming van een cliënt of patiënt worden verondersteld zonder hem nog expliciet om toestemming te vragen. Denk hierbij aan de informatie die een team van een afdeling in het ziekenhuis over een patiënt deelt: de arts mag veron- derstellen dat zij informatie over de patiënt mag delen met de verpleegkundige die de- zelfde patiënt onder zijn hoede heeft. Beiden zijn dan rechtstreeks betrokken. Of denk aan de huisarts die in het weekend zijn collega vervangt.

Is van een dergelijke rechtstreekse betrokkenheid (altijd) sprake in de sociale wijk- teams? Zodra één van de aanzittende leden zelf niet rechtstreeks en bij dezelfde be- handeling (of interventie) bij een cliënt betrokken is gaat de vlieger van ‘veronderstelde toestemming’ niet meer op. De uitspraak dat men binnen het team ‘samen verantwoor- delijk’ is ‘voor casuïstiek’ is vaag en lijkt een ruimere betekenis te hebben dan ‘team van rechtstreeks bij dezelfde zorg en betrokken hulpverleners’. Zou een teamlid dat de c a- sus van zijn cliënt met anderen wil bespreken niet gewoon om toestemming moeten vragen aan de cliënt? En zou dat sowieso niet altijd beter zijn?

In document Samen zorgen in de wijk (pagina 74-76)