• No results found

LOKALE OVERHEID: GEMEENTE EN AMBTENAREN

In document Samen zorgen in de wijk (pagina 38-40)

Eerste luik

LOKALE OVERHEID: GEMEENTE EN AMBTENAREN

Eén partij die tot nu toe onvermeld is gebleven bij deze analyse wie met wie samen- werkt in de gedecentraliseerde en gelokaliseerde zorg- en welzijnspraktijk, is de lokale

overheid. De gemeente heeft een hoofdrol in de grote transitie naar gedecentraliseerde

zorg- en welzijnsbeleid. De centrale overheid trekt zich terug, aan gemeenten de ver- antwoordelijkheid om met minder geld op lokaal niveau toch meerwaarde te creëren op verschillende manieren; Door maatwerk en ontkokering - de keerzijde van samenwer- king, het versterken van integrale zorg en het stimuleren van de participatiesamenleving waarin eigen kracht, zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid en onderlinge sol i- dariteit van burgers voorop staan.

“De vrijheid is nu heel groot, maar de gemeente gaat ook van ons management een rapportage vragen en die gaat natuurlijk ook zeggen van: ‘We investeren zoveel geld dus we willen minimaal dat en dat er voor terug zien. En jullie zetten zoveel zorg in en dit is het effect en het resultaat.’” (A5)

Gemeenten hebben de vrijheid en de macht om het zorg- en welzijnsbeleid een eigen kleur te geven.26 Dat biedt de plicht om maatwerk te leveren dat burgers en cliënten ten goede komt. Daarmee hangt samen dat gemeenten zelf kunnen kiezen hoe ze hun re- gierol oppakken en hoe ze daarin een plaats geven aan sociale wijkteams. Dat verklaart de grote variëteit in samenstelling, taakstelling en organisatorische inbedding van de teams in verschillende gemeenten (Oude Vrielink, Kolk en Klok 2014, Van Arum en Schoorl 2015). Zo kan het zijn dat in sommige gemeenten ambtenaren directe samen- werkingspartner zijn van professionals, omdat ze deel uitmaken van hetzelfde sociale wijkteam (bijvoorbeeld voor werk en inkomen) terwijl dat in andere gemeenten niet het geval is. In de ene gemeente maken vrijwilligers deel uit van het sociale wijkteam, in het andere is dat niet zo geregeld.

De beleidsvrijheid die gemeenten hebben, geeft hen meer macht al is deze gebonden aan de waarborgen die wetgeving voorschrijft (zoals de zorgplicht en de plicht om maatwerk aan cliënten te leveren) en aan de morele randvoorwaarden die we als sa- menleving stellen. Om die macht ethisch verantwoord in te kunnen zetten, hebben g e- meenten een eigen morele agenda nodig (vgl. Putters 2013; van der Vet, 2015 p. 40).27 Meer dan voorheen noodzakelijk was, zullen ze een eigen visie moeten hebben op de kwaliteit van leven, de gezondheid en het welbevinden die ze voor hun burgers in de wijken willen waarborgen. Het vergt ook dat ze rechtvaardige keuzes maken over de verdeling van schaarse middelen voor de bekostiging van sociale wijkteams. Hoe groot is het beroep dat een gemeente wil doen op de samenwerking en solidariteit van bur-

gers onderling (hoeveel kunnen die aan?) en hoeveel professionele ondersteuning via sociale wijkteams is ze bereid daarbij te faciliteren? Hoeveel doorzettingsmacht zijn gemeenten bereid aan generalistische professionals uit de sociale wijkteams te geven om zelf problemen aan te pakken zonder door te hoeven verwijzen naar meer specialis- tische professionals (Hilhorst, Van der Lans 2015, p. 26)?

Gemeenten bepalen vergaand hoe samenwerking in en rond sociale wijkteams gestalte krijgt. Burgers vertrouwen niet automatisch op de juistheid van de keuzes die gemeen- ten hierbij maken. Daarom is een sterke lokale democratie van belang (Putters 2013). Van den Brink constateert een morele leegte bij de huidige politiek die de betrokkenheid en het vertrouwen van burgers, het draagvlak voor beleid ondermijnt (Van den Brink, 2015; Van den Brink 2015). Te weinig is men in de politiek geneigd om keuzes in ter- men van waarden te verantwoorden, terwijl dat juist door burgers goed ‘verstaan’ zou worden. Dit zou een reden te meer kunnen zijn om in de lokale democratie een expliciet morele agenda te hanteren bij het lokaal zorg- en welzijnsbeleid (vgl. Tonkens 2014, misvatting 3).

Aan de beleidsvrijheid die lokale overheden hebben, kleeft het risico van rechtsongelijk-

heid voor burgers van verschillende gemeenten. Bestaat de kans dat een kwetsbare

burger in de ene gemeente op meer steun kan rekenen dan in de andere omdat de kwa- liteit en mogelijkheden van sociale wijkteams in de ene gemeente beter zijn geregeld dan in de andere? Voorheen kon de burger nog zijn formele recht op zorg claimen bij de overheid die een verzorgingsstaat overeind hield. In de verzorgingsstad die, mede op basis van de herziene WMO, na de grote 3D tot stand komt, is hij meer dan voorheen afhankelijk van de informele sociale draagkracht van de lokale samenleving, de mate waarin burgers, vrijwilligers, mantelzorgers en professionals uit sociale wijkteams bereid en in staat zijn de handen in een te slaan. En hij is meer afhankelijk van de lokale poli- tieke keuzes die gemaakt worden. De gemeenteraad stelt de kaders en bepaalt uitei n- delijk de visie en bepaalt op de hoofdlijnen hoeveel van de eigen kracht van burgers verwacht mag worden en hoe ver de outreachende taak van een wijkteam gaat. De WMO stelt echter dat professionals altijd maatwerk moeten leveren en afwegingen per individuele casus moeten maken. En de cliënt kan altijd naar de rechter als hij vindt dat die individuele afweging niet goed is.

“We moeten met z’n allen een beetje uit de comfortzone. Je vraagt aan burgers ‘Ga zelf dingen oplossen, kijk eens in eerste instantie in je omgeving’. Je vraagt aan professio- nals ‘Kijk eens verder dan alleen je eigen organisatie breed is’. Je vraagt aan gemeen- ten ‘Kijk nou eens verder dan je eigen afdeling van ‘Dit is beleid’. Want mensen, bu r- gers, redeneren ook zo niet van ‘Oh, nu is het dit stukje.’ Nee, die hebben gewoon hun leven. Daar sluit je op aan”. (A10)

In tijden van transformatie en transitie is veel onzeker. De sociale wijkteams zijn vaak nog in experimenteel stadium. Gemeentes kunnen in onzekere tijden terugvallen in top-

down bureaucratische regelzucht en controle en daarmee wijkteams en burgers beknot-

ten (vgl. Van Steenbergen, Wittmayer 2014). Geven ze anderzijds bottom-up initiatieven de kans, in vertrouwen dat burgers en professionals hun vrijheid in verantwoordelijkheid aankunnen, dan is er meer kans dat professionals hun professionele autonomie ten

goede van burgers en cliënten aan kunnen wenden.

In het overheidsbeleid gericht op samenwerking zit een paradox. Enerzijds trekt de overheid zich terug uit zorg en welzijn - ze neemt afstand opdat burgers in de samenle- ving actiever gaan participeren. Anderzijds komt de overheid juist dichter bij burgers: bij de voordeur en zelfs tot aan de keukentafel. Het gaat hier om een schijnbare tegenstel- ling omdat het de landelijke overheid is die afstand neemt (om daarmee de verzorgings- staat af te bouwen of minstens ‘kleiner’ te maken), terwijl de lokale overheid juist, via daartoe ingerichte sociale wijkteams, dichterbij komt. Toch is dat niet de enige verand e- ring. Er wordt ook een kanteling beoogd van specialistische naar generalistische zorg; Van hulp die ‘achteraf’, als er complexe problemen zijn ontstaan, wordt geboden naar hulp die ‘vooraf’ preventief wordt geboden zodat kleine problemen kleine problemen blijven. Vanuit ethisch perspectief roept dat de vraag op of extra kwetsbare burgers die specialistische hulp nodig hebben daartoe toegang blijven houden.28 De scheidslijn tus- sen ontmoediging van een beroep op zorg en hulp en een onterechte ontzegging daar- van is dun en dat levert een ethisch risico op.

In document Samen zorgen in de wijk (pagina 38-40)