• No results found

Project beperkingen & timing

1

4

Dit hoofdstuk analyseert de technische beperkingen per modaliteit en ook worden de onderlinge afhankelijkheden in kaart gebracht. De aan- of afwezigheid van infrastructuur beïnvloedt investeringen van bedrijven en de realisatie van decarbonisatie projecten.

Waterstof

In alle clusters staan projecten gepland omtrent de productie en afname van H2. Tot 2025 zullen projecten overwegend lokaal van aard zijn. Voor deze projecten wordt binnen de clusters lokale H2infrastructuur aangelegd. Richting 2030 is in vier van de zes clusters het opschalen van de lokale elektrolysers naar GW-schaal gepland. Door de toename van elektrolyse capaciteit ontstaat een verschil tussen vraag en aanbod, dat niet lokaal opgelost kan worden. Hieruit volgt de behoefte om H2 tussen clusters uit te wisselen, waarbij grootschalige infrastructuur in de vorm van een H2 backbone en opslag noodzakelijk wordt. Wederzijds faciliteert de H2 backbone de opschaling door het verminderen van het investeringsrisico en het verbeteren van de business case. CO2

Om de gestelde klimaatdoelstellingen te halen, zetten vijf clusters in op de afvang van CO2 als decarbonisatiemaatregel. Dit staat gepland bij industriële locaties als raffinaderijen, maar ook bij AVIs en voor het verduurzamen van de H2productie. Om deze afvang van CO2 mogelijk te maken, is het noodzakelijk dat transport en opslag middels de projecten Porthos en Athos op korte termijn gerealiseerd wordt. Voor clusters zonder directe toegang tot alternatieven zoals Chemelot, Zeeland en Cluster 6 is het nodig om hierop aangesloten te worden om CO2 afvang te realiseren. Het aansluiten op Porthos en Athos kan plaatsvinden middels leidingen of schepen.

Elektriciteit

Elektrificatie van warmtevraag en de uitrol van elektrolyse zijn de voornaamste ontwikkelingen op elektriciteitsgebied. Tot 2030 voorzien netbeheerders op basis van de geplande projecten geen beperkingen in het 380/220 kV netwerk, maar wel op 150 kV en lagere spanningsniveaus. Dit speelt met name bij de clusters Zeeland, NZKG en Cluster 6. Na 2030 kan lokale congestie op het 380 kV netwerk ontstaan. Deze lokale congestie zorgt voor onzekerheid bij investeringsbeslissingen van de industrie. Om deze beperkingen te voorkomen is het zaak om nu al fundamentele keuzes te maken om toekomstige problemen te mitigeren.

Warmte/stoom

Op het gebied van warmte staan diverse projecten gepland voor het uitkoppelen van industriële restwarmte naar de gebouwde omgeving en de uitwisseling van stoom tussen individuele bedrijven middels stoomnetten. Voor de uitrol van deze projecten zijn geen technische beperkingen geïdentificeerd. Wel lopen deze projecten tegen non-technische knelpunten aan, die in het volgende hoofdstuk worden geadresseerd.

Afhankelijkheden

Afhankelijkheden bepalen in sterke mate de realisatie en timing van infrastructuur. Dit is met name van toepassing op H2 en CO2. Voor het gebruik en de aanleg van elektriciteitsnetwerken dient een prioritering gemaakt te worden in verband met de beperkte capaciteit en lange doorlooptijd voor netverzwaring. Door het lokale karakter van warmteprojecten zijn de bijbehorende afhankelijkheden beperkt.

Met het oog op verschillen in maatschappelijke kosten en impact op de omgeving lijkt het correct om de aanbeveling ‘moleculen, tenzij’ te hanteren. Zo dient er per situatie een systeemperspectief gehanteerd te worden waarbij een afweging gemaakt wordt tussen moleculen en elektronen op basis van de gehele keten.

Op basis van de geïdentificeerde afhankelijkheden en de verwachte opleverdata van industriële projecten is ingeschat wanneer een behoefte ontstaat aan nationale infrastructuur voor H2 en CO2. Bij het modulair opbouwen van de H2 backbone is het logische startpunt Noord Nederland, waar rond 2027 de eerste GW-schaal elektrolyser opgeleverd wordt en waar H2 opslag mogelijk is. Vervolgens kan de oostelijke kant van de backbone gerealiseerd worden richting Chemelot, waar beperkt groene H2 productie mogelijk is. Ten slotte kan de westelijke zijde gerealiseerd worden. Op het gebied van CCS dienen Chemelot en Zeeland zo snel mogelijk CO2 aan Athos of Porthos te kunnen leveren. Bij transport middels pijpleidingen kan dit circa 2026 mogelijk worden, met schepen kan levering eventueel eerder starten.

Cluster 6 wordt gekenmerkt door gebrek aan geografische concentratie. Dit maakt aansluiting op nationale infrastructuur voor H2 en CO2 ingewikkeld, waardoor het risico bestaat dat bedrijven in deze clusters achterblijven qua transitiemogelijkheden.

4. Project beperkingen & timing

CONCLUSIES& AANBEVELINGEN BUITENLAND ANALYSE OPLOSSINGS-RICHTINGEN TOETSING Scenario’s en beleidsplannen KNELPUNTEN NATIONAAL PERSPECTIEF, CLUSTERPLANNEN EN INTERVIEWS PROJECT BEPERKINGEN & TIMING

Clusterplannen Nationale perspectief Interviews

Vanuit de observaties op nationaal- en clusterniveau (zie Appendix), worden in dit hoofdstuk de technische beperkingen samengevat en geanalyseerd op urgentie. Op de komende pagina’s worden de beperkingen samengevat voor H2, CO2,warmte/stoom en elektriciteit, waarbij de urgentie wordt aangegeven en een tijdspad wordt geschetst. Vervolgens worden alle behandelde projecten in een enkel overzicht weergegeven naar de verschillende modaliteiten, waarbij de mogelijke CO2 besparing en het projectrisico relatief ten opzichte van andere projecten tegen elkaar uitgezet worden.

Voor de verschillende projecten worden de onderlinge afhankelijkheden in kaart gebracht middels een systeemperspectief, waarbij aangegeven wordt wat de mogelijke directe en indirecte (downstream) CO2emissiereducties zijn.

Gezien de afhankelijkheden met name van toepassing zijn op projecten op het gebied van H2 (productie) en CO2, zijn de afhankelijkheden voor deze modaliteiten uitgebreider beschreven.

Ten slotte wordt weergeven wanneer een behoefte aan hoofdinfrastructuur voor transport van H2 en CO2 lijkt te ontstaan. De vermelde jaartallen zijn gebaseerd op de clusterplannen en de voorziene timing en realisatie van projecten. Hierbij is rekening gehouden met onderlinge afhankelijkheden.

Een volledig overzicht van de tijdslijnen en afhankelijkheden van alle geïdentificeerde projecten is te vinden in de Appendix.

4. Project beperkingen & timing – Aanpak

Verdere beoordeling projecten a.d.h.v. attributen Essentiële projecten identificeren

Technische beperkingen per modaliteit

In kaart brengen afhankelijkheid en timing projecten BEPERKINGEN & PROJECT

TIMING Analyse

1. Tot 2030 staat in teken van het modulair realiseren van de H2 backbone, dit kan op nationale schaal worden gerealiseerd middels het vrijspelen van aardgasleidingen. Lokaal zijn er hierbij beperkingen die nieuwe investeringen vergen.

2. In Noord-NL en Noordzeekanaalgebied wordt lokale H2 productie ruim voor 2030 verwacht. Aansluiting op een landelijke backbone is mogelijk per 2026 en wordt als wenselijk beschouwd voor opschaling, buffering en leveringszekerheid.

3. In cluster Rotterdam-Moerdijk is lokale infrastructuur voorzien (het H-vision project is hier leidend); aansluiting op een landelijk backbone wordt als wenselijk beschouwd voor opschaling, buffering en zekerheid van levering.

4. In Zeeland is er de behoefte om H2 te vergroenen. Hiervoor is infrastructuur vereist: een H2 leiding van elektrolyse elders, of verzwaring van het elektriciteitsnet voor lokale elektrolyse. Het Steel2Chemicals project vereist een additionele bron van H2, de staalfabriek van dit project staat in Gent (BE), de benodigde infrastructuur kan dus ook grensoverschrijdend vanuit Nederland zijn.

5. In cluster Chemelot is de aansluiting op een landelijke backbone één van de opties, naast mogelijkheden om lokale productie van H2 te verduurzamen. Aansluiting op de backbone biedt mogelijkheden voor internationale connecties.

6. In Cluster 6 laat de capaciteit van E-aansluitingen lokale elektrolyse veelal niet toe: ofwel E-aansluitingen dienen verzwaard te worden, ofwel H2 levering via de backbone, wat door grote geografische spreiding van de industrie niet haalbaar is voor 2030.

Urgentie:

1. Tot 2030 zullen projecten overwegend lokaal van aard zijn, met centrale ontwikkeling van de H2 backbone. Daarbij is primair de doelstelling om de kosten van blauwe en groene H2 te verlagen. Vervolgens heeft aansluiting op een backbone voordelen vanwege de mogelijkheid tot opschalen, het niet hoeven dimensioneren op piekvraag en de mogelijk tot centrale opslag i.p.v. lokale buffering. Dit alles valt te realiseren binnen een tijdsbestek van een aantal jaren en daarmee lijkt aanleg van H2 infrastructuur beduidend wendbaarder dan andere energie infrastructuren.

2. Vanuit de industrie een expliciete wens om clusters te verbinden om verder te kunnen opschalen, hiervoor is aansluiting op de H2 backbone essentieel.

3. Centrale productie van H2 en transport met een landelijke backbone werpt minder knelpunten op vergeleken met lokale H2productie i.v.m. lokale beperkingen op het elektriciteitsnet. Daarnaast biedt een dergelijke schaal infrastructuur de mogelijkheid om naar de im- en export potentie van H2 te kijken.

Waterstof: de komende jaren zijn projecten lokaal van aard, op termijn heeft grootschalige infrastructuur de potentie om opschaling