• No results found

Project 9B: Leegstandstudie: spreiding en dynamiek van MRSA-dragerschap bij vleeskalverhouders

andere vragen gesteld over de duur van specifieke werkzaamheden op het bedrijf, hygiëne en mogelijke eerdere MRSA-besmettingen. Tevens werden algemene vragen gesteld over onder andere leeftijd, geslacht en rookgewoonten.

Van een selectie van de MRSA-positieve swabs (n=481) en van de MSSA- positieve swabs (n=105) werd het spa- type bepaald.

Resultaten en conclusie

De prevalentie van MRSA-dragerschap blijkt sterk te variëren over de tijd. Vergeleken met de perioden van hoge blootstelling, daalt de prevalentie in de perioden van lage blootstelling bij vleeskalverhouders met 16% en bij gezinsleden met 32%. Dit effect is sterker bij mensen die een vakantie genoten (afwezigheid van het bedrijf) dan bij de mensen die tijdens de leegstandperiode op het bedrijf aanwezig bleven. De afname in MRSA-prevalentie lijkt voornamelijk verklaard te worden door de afname in blootstelling; de afname van intensiteit van het diercontact in de laagblootgestelde periode.

Ook de variatie in spa-typen was groot. Er werden 26 verschillende spa-typen geïdentificeerd.

De resultaten van dit onderzoek bieden

aanknopingspunten voor wijziging van de huidige protocollen van het ‘search and destroy’-beleid.

Projectleider

R.G.M. Olde Riekerink, GD.

Projectteam

A. Rothkamp, O. Sampimon, W. Swart en T.J.G.M. Lam: GD.

Samenwerking

Er is samengewerkt met 24 melkveehouders.

Samenvatting

Doel: Vaststellen welke monstermethode het meest

oplevert en derhalve de meest sensitieve matrix is voor de detectie van MRSA bij rundvee (uitgevoerd op MRSA- positieve bedrijven).

Materiaal en methode: In totaal werden 24 koeien met

een MRSA-historie in de melk en 24 koeien zonder een MRSA-historie in dezelfde bedrijven onderzocht. De onderzochte lichaamslocaties in iedere koe waren: melk, feces, neusswab en huidoppervlakte. Alle op basis van fenotypische eigenschappen als Staphylococcus

aureus geïdentificeerde isolaten werden met behulp van

de duplex PCR op het voorkomen van het mecA-gen (meticillineresistentie) en het Sa442 DNA-fragment (S.

aureus-identificatie) getest. Een Bayesiaanse analyse werd

gebruikt voor de statistische analyse.

Resultaten: In totaal werd uit de 48 geteste koeien (24

koeien mét en 24 koeien zonder MRSA-historie) 34 keer MRSA geïsoleerd, waarvan 10 keer (29%) van koeien zonder MRSA-historie. Met behulp van Bayesiaanse analyse leek bij enkelvoudige monstername de huid de meest sensitieve monsterlocatie om MRSA aan te tonen, gevolgd door melk. Met behulp van mest werd MRSA het minst aangetoond.

Conclusies: De meeste MRSA-positieve koeien worden

opgespoord door middel van een huidveegmonster, genomen met behulp van een steriel vochtig doekje tussen uier en schenkel. Huidveegmonsters lijken daarmee de meest geschikte matrix te vormen voor prevalentieonderzoek van MRSA bij rundvee. Gebruik van melkmonsters is een alternatieve methode en geeft in combinatie met celgetalgegevens (subklinische) mastitis, veroorzaakt door MRSA, aan. Uierinfecties lijken onafhankelijk te zijn van infecties in andere orgaansystemen. Het tegelijkertijd monsteren van huid en melk leverde een hogere Se op dan enkelvoudige monsters.

Nota bene: Opgemerkt dient te worden dat dit een

pilotonderzoek betreft en dat de resultaten, vanwege het

kleine aantal koeien en het lage percentage positieve monsters niet significant van elkaar verschillen en nadere bevestiging behoeven.

Summary

Aim: Determine which sampling method brings most

positive results, and thus is the most sensitive matrix for detection of MRSA in cattle.

Materials and methods: A total of 24 cows of which in

the past MRSA was cultured from milk and 24 cows from the same herds without that background, were studied. Matrices studied were: milk, faeces, nasal swab and skin surface. All isolates that were identified as Staphylococcus

aureus based on their fenotypical characteristics, were

tested on the presence of the mecA gene (methicillin resistence) and the Sa442 DNA fragment (S. aureus- identification) with a duplex PCR. A Bayesian analysis was used for statistical analysis.

Results: MRSA was cultured 34 times from 48 tested

cows (24 with and 24 without previous positive MRSA samples). Ten (29%) of those came from cows without previously positive MRSA milk samples. Based on the Bayesian analysis, sweeping samples from the skin seemed to be the most sensitive method to find MRSA based on single samples, followed by milk. The lowest number of positive samples was found in faeces.

Conclusions: Most MRSA positive cows were found

with ‘skin sweeping samples’, collected using a sterile wet cloth between the udder and the leg. Skin sweeping samples seem to be the most appropriate matrix for studying prevalence of MRSA in cattle. Using milksamples is an alternative approach and gives, when combined with somatic cell count data, information on (sub)clinical mastitis caused by MRSA. Intramammary infections seem to be independent from infections in other organ systems. Sampling skin and milk at the same time increases sensitivity, when compared to single samples.

Note: It has to be realized that this is a pilot study and that,

due to the small number of cows and the small number of MRSA positive samples, results were not significantly different and need to be confirmed in further studies.

Inleiding

Infecties met meticillineresistente Staphylococcus

aureus (MRSA) in uiers van melkkoeien worden al een

groot aantal jaren vastgesteld. Zo werden in 1975 in België 68 isolaten uit mastitismelk afkomstig van 20 melkveebedrijven beschreven (Devriese en Hommez, 1975). Daarnaast is MRSA-dragerschap beschreven bij

APPEnDIx 9

Project 10: pilot - meest sensitieve lichaamslocatie voor MRSA-detectie bij

melkvee

paarden, varkens, pluimvee, honden en katten (Tomlin et al., 1999; Van Duijkeren et al., 2004). Wereldwijd wordt de zorg geuit dat huisdieren een belangrijke bron van MRSA-besmettingen voor mensen kunnen vormen (Wulf en Voss, 2008).

Op een melkveebedrijf in Hongarije zijn zowel bij de medewerkers als bij de koeien dezelfde MRSA genotypes gevonden wat duidt op mogelijke transmissie tussen koeien en mensen (Juhász-Kaszanyitzky et al., 2007). Transmissie van MRSA tussen dieren en mensen is voor andere diersoorten ook enkele malen beschreven (Van Loo et al., 2007).

In deel 10 van het projectplan MRSA van het MRSA- consortium is een prevalentieonderzoek naar MRSA bij rundvee voorgesteld, dat uitgevoerd zou worden bij dieren aangeboden voor de slacht. Onduidelijk is echter welk monstermateriaal daarvoor verzameld moet worden. Tot nu toe zijn bij de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD) bij melkvee voornamelijk melkmonsters onderzocht om na te gaan of MRSA in melk voorkomt en in welke mate. Langs deze weg is de prevalentie van MRSA in melk vastgesteld, maar is geen uitspraak te doen over de prevalentie van MRSA bij melkvee in algemene zin. Om na te gaan wat de prevalentie van MRSA bij melkvee is, dient nagegaan te worden welke monsters (locaties in/op de koe) het best gebruikt kunnen worden voor het aantonen van MRSA. Het doel van deze studie is het vaststellen welke monstermethode de meeste positieve monsters oplevert en derhalve de meest sensitieve lichaamslocatie is voor de detectie van MRSA bij melkvee.

Materiaal en methoden