• No results found

Programma post-propedeutische fase

4. Opbouw van de studie

4.3 Programma post-propedeutische fase

4.3.1 Algemene informatie profielen

Vanaf jaar 2 volgt elke bachelorstudent Social Work één van de drie profielen:

- Sociaal werk – jeugd - Sociaal werk – WenS - Sociaal werk – zorg Sociaal werk – jeugd

Sociaal werk – jeugd richt zich op jeugdigen tot 23 jaar. Professionals Sociaal werk – jeugd dragen bij aan het bevorderen en benutten van de ontwikkelingskansen van jeugdigen om uit te groeien tot autonoom functionerende en participerende volwassenen. Ze houden de veiligheid van kinderen en jongeren in het oog en ze voorkomen bedreigingen van de lichamelijke en psychosociale ontwikkeling, nemen die weg of gaan ze tegen. Ze versterken bovendien de opvoedcompetentie van ouders

(Landelijk opleidingsdocument sociaal werk, 2017, p.47, HSS).

In de opbouw van het curriculum is een lijn zichtbaar van preventieve naar intensieve zorg, waarbij de thema’s steeds complexer van aard worden. Het thema veerkracht van het primaire leefsysteem en de factoren die de veerkracht beïnvloeden, zowel in positieve als in negatieve zin, staat centraal. De nieuwe Jeugdwet en de Meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling worden uitgewerkt in dit profiel.

Het is mogelijk om één profiel te koppelen aan het afstudeerprogramma.

Verdere informatie over de profielen is te vinden in Osiris en in de curriculumtabel.

Sociaal werk – welzijn en samenleving

Het domein van het profiel Sociaal werk – welzijn en samenleving is gelegen op het snijvlak van sociale en sociaal-culturele aspecten.Professionals Sociaal werk – welzijn en samenleving ondersteunen, helpen, activeren, ontwikkelen en verbinden. Zij richten zich op versterking van het sociaal functioneren en het vormgeven van

het bestaan, liefst tegelijkertijd. Zij werken soms vanuit een individuele invalshoek met oog voor de collectieve aspecten, soms vanuit een collectieve invalshoek met oog voor individuele vragen en ontwikkeling

(Landelijk opleidingsdocument sociaal werk, 2017, p.47, HSS).

In het programma zijn de perspectieven ‘individu’, ‘sociaal’ en ‘community’ als ordeningsprincipe gebruikt binnen de opbouw van het curriculum. Naast een focus op het individu zal ook het werken in de community centraal staan. De handelswijze van de sociaal werker is gebaseerd op het landelijk stimuleringsprogramma Welzijn Nieuwe Stijl. De sociaal werker is met nadruk preventiewerker en werkt outreachend. Er wordt aandacht besteed aan multiproblematiek, vraagsturing en emanciperend hulpverlenen, netwerkgericht werken, preventie en belangenbehartiging, outreachend werken evenals aan individuele en collectieve sensitiviteit.

Sociaal werk – zorg

Sociaal werk – zorg richt zich voornamelijk op de ondersteuning van mensen met een lichamelijke aandoening of handicap, een verstandelijke beperking of psychische kwetsbaarheid en hun naaste omgeving. Professionals Sociaal werk – zorg houden zich bezig met de vraag hoe mensen optimaal sociaal kunnen functioneren ondanks hun aandoeningen en beperkingen

(Landelijk opleidingsdocument sociaal werk, 2017, p.47, HSS).

In het programma staat daarom niet de ziekte of beperking centraal maar richt de sociaal werker zich op de capaciteiten van iemand, op de ontwikkelingsmogelijkheden, de vragen, én heeft daarbij aandacht voor veiligheid, beperkingen en kwetsbaarheid.

De focus ligt op het leren versterken van veerkracht, empowerment en het versterken en ondersteunen van sociale inclusie van cliënten uit de verschillende doelgroepen die in dit profiel centraal staan: mensen met psychiatrische- en/of verslavingsproblematiek, kwetsbare ouderen, mensen met een (licht) verstandelijke beperking ((L)VB) en vluchtelingen. Netwerkondersteuning, ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers krijgen ook aandacht.

Daarbij leert de sociaal werker zicht te krijgen op de diversiteit binnen deze doelgroepen, zowel met betrekking tot het land van herkomst, demografische kenmerken, leeftijd en gender.

4.3.2 Tweede studiejaar

Het onderwijs in jaar 2 is in de bachelor Social Work voor een deel gemeenschappelijk voor alle profielen. Daarnaast worden er cursussen voor de specifieke profielen aangeboden.

In het tweede studiejaar staan beroepsgerelateerde methoden, technieken en bijbehorende vaardigheden centraal. Studenten worden aangestuurd om zich de kwalificaties vanuit het algemene perspectief van een sociaal werker en de verschillende contexten van de drie profielen eigen te maken. Ze leren te reflecteren op eigen handelen, waarbij gebruik gemaakt wordt van de beschikbare concepten, methoden en vaardigheden. Studenten laten dit zien tijdens de stage en in de verantwoording van de totstandkoming van de verschillende beroepsproducten.

Alle kwalificaties komen in het tweede jaar aan bod, maar worden in vergelijking met de propedeuse breder en verdiepend uitgewerkt. Naast de inhoud uit dit zich ook in de toenemende zelfstandigheid die van studenten gevraagd wordt.

Dit heeft geresulteerd in programma’s per profiel met de volgende kenmerken:

• Per periode staat een thema (integrale opdracht) centraal, waaraan concepten en één of meer methodieken/vaardigheden gekoppeld zijn. De thema’s zijn gekozen op grond van relevantie in het werkveld.

• Studenten lopen het gehele jaar acht uur stage in de week met een maximum van 256 uur. Deze dagstage richt zich op beroepsvoorbereiding, waarbij het van belang is om contact te leggen met een doelgroep binnen het brede terrein van welzijn en zorg.

Studenten werken aan kwalificaties en aan opdrachten vanuit de opleiding. Bij een onvoldoende beoordeling van de dagstage krijgt de student eenmaal een herkansing. De stage en POB zijn nauw met elkaar verbonden: immers, in jaar 2 staat de ontwikkeling van de student als professional centraal. De ervaringen die worden opgedaan tijdens de stage vormen input voor POB.

4.3.3 Derde studiejaar

De stageperiode in jaar 3 is het jaar waarin studenten enerzijds opgedane kennis, ervaring en vaardigheden in praktijk kunnen brengen en anderzijds ook een voorbereiding op de Eindopdracht in het vierde jaar.

In het derde studiejaar lopen de studenten hun jaarstage om te werken aan de opleidingskwalificaties (zie stagehandleiding jaar 3 op de Blackboard course Voltijd jaar 3 Stage).

Door middel van het maken van beroepsproducten en verslagen werken studenten aan de leeruitkomsten en verantwoorden studenten hun eigen handelen in de stagepraktijk. In de beroepsproducten laten studenten zien dat zij de theoretische en methodische kennis, opgedaan in de eerste twee jaar van de studie, kunnen toepassen. Studenten krijgen gedurende het jaar verschillende vormen van terugkomonderwijs:

• Supervisie,

• Profielspecifieke LWP’s (LeerWerkPlaats),

• LWP Dilemma’s en

• Professioneel Communiceren en Onderzoek (PCO).

Supervisie besteedt aandacht aan ervaringsreflectie als ondersteuning voor het ontwikkelen van de professionele identiteit. De profielspecifieke LWP-bijeenkomsten helpen studenten bij het schrijven van plannen, evaluaties en beroepsproducten als de clïentanalyse (stage deel 1), het behandelplan (stage deel 2) en het evalueren van de kwalificaties?. De LWP bijeenkomsten Dilemma’s bereiden studenten voor op het onderdeel Morele beraadslaging binnen de Eindopdracht. De PCO bijeenkomsten helpen bij het werken aan kwalificatie 4: het opstellen van een advies/collectieve interventie of oplossing. Tevens bereidt PCO studenten voor op het onderdeel Advies binnen de Eindopdracht in jaar 4.

In de stage laat de student in steeds complexere situaties en steeds zelfstandiger de beroepsvaardigheden zien. Alle kwalificaties zijn uitgewerkt in leeruitkomsten. In het tweede semester van de jaarstage, die onderdeel vormt van het gekozen profiel en daarom profielspecifiek is, werkt de student aan complexere leeruitkomsten dan in het eerste deel, in het tweede deel van de stage wordt een aantal kwalificaties op eindniveau getoetst.

Zie paragraaf 7.5.1 voor de toelatingseisen tot de stage.

Voor de te bewandelen wegen bij de wens om een stage te onderbreken, voortijdig te stoppen, het oplopen van vertraging: zie de stagehandleiding.

4.3.4 Vierde studiejaar

Het onderwijs in jaar 4 wordt aangeboden in twee alternerende semesters. De student kan zelf een keuze maken of hij/zij in september start met het semester Vrije keuzeruimte of het semester Eindopdracht. Het semester Eindopdracht betreft één cursus waar de toetsing op eindniveau plaatsvindt.

Zie ook paragraaf 4.4