• No results found

De proclamatie van Schrieke, Hirschfeld en Frederiks

In document 1939-1945 D E E L (pagina 192-196)

Overziet men de sabotage die in '41 en begin '42 gepleegd is, dan kan men slechts constateren dat zij met name tot november '4 1 (toen werden namehjk de communisten op dit gebied actief) van zeer beperkte omvang was, eigenhjk niet meer dan een randverschijnsel in de Nederlandse samenleving. Dat nam niet weg dat deze en dergehjke symptomen van verzet niet alleen door de bezetter met bezorgdheid gadegeslagen werden, (dat sprak vanzelf) maar ook door de hoogste Nederlandse autoriteiten. In oktober '41 vond Rauter dat het tijd werd dat van de secretarissen-generaal een oproep aan de bevolking uitging om zich van daden van sabotage, ja eigenhjk van alle daden van verzet te onthouden. Rauter stelde hier een concept voor op en legde het op 23 oktober aan de N S B ’er Schrieke, secretaris-generaal van justitie, voor. Schrieke achtte het concept te ‘Duits’ en opperde de suggestie dat men van Nederlandse kant voor een betere tekst zou zorgen. Daar had Rauter geen enkel bezwaar tegen. Het leek Schrieke toen verstandig dat niet hij, maar een niet-N SB’er de tekst zou ontwerpen. Het werd Hirschfeld die die taak ter hand nam en deze deed dat des te gereder omdat hij zich mèt de autoriteiten van de voedselvoorziening meer en meer zorgen was gaan maken over de mate waarin de rantsoeneringsmaatregelen ontdoken werden. Vee werd clandestien geslacht en verkocht, ja er was geen distributie- artikel waar niet een zekere mate van zwarte handel mee gedreven werd. Dan waren in enkele gevallen dieven er in geslaagd, zich van grote hoeveel­ heden rantsoenbonnen meester te maken; daarnaast kwam het, naarmate de rantsoenen daalden, met name in het westen des lands veelvuldiger voor dat stedelingen er op zaterdag en zondag op uit trokken om, buiten de rant­ soenering om, bij boeren levensmiddelen te kopen. Het was niet eenvoudig, dat alles tegen te gaan. Van de ambtenaren van de Centrale Crisis-Controle- dienst ging weinig gezag uit, het opmaken van proces-verbaal bleek vaak moeihjk zo niet onmogelijk, en als het tot berechting kwam, ging van de straffen niet veel afschrikwekkende werking uit; trouwens, opgelegde gevangenisstraffen konden niet op korte termijn tot uitvoering gebracht worden: wat de gevangenissen aan reserveruimte bezaten, was voor de arrestanten van de Sicherheitspolizei nodig.

Tegen die achtergrond deed Hirschfeld mede namens ir. Louwes, direc- teur-generaal van de voedselvoorziening, medio oktober aan Schrieke weten dat huns inziens een interneringskamp ingesteld moest worden waarin men elementen die de economische orde schonden, gedurende zekere tijd zou kunnen opsluiten, zulks niet krachtens een rechterlijke uitspraak maar door een administratief besluit. ‘Ik ontveins mij niet’ , schreef Hirschfeld, ‘dat aan

dit m iddel dat een w einig Nederlands karakter draagt’ (dat was maar al te waar) ‘grote bezwaren kleven, maar gezien het grote belang dat daarmede w ord t gediend, ben ik bereid, m ijn m edewerking aan de totstandkoming daarvan te verlenen.’1 Geen w onder dat Hirschfeld bereid was, vo o r de w aar­ schuwing tegen sabotage te zorgen w aar R a u te r op aangedrongen had. H ij deed het m et grote spoed en hij g a f die waarschuw ing een zeer algemeen karakter; hij Het nam ehjk door zijn perschef een proclamatie ontwerpen w aarin op de Nederlandse bevolking een beroep gedaan w erd, alle in bezet gebied geldende ‘wetten en voorschriften’ (dat sloot dus bijvoorbeeld ook de voorschriften in die op het gebied van de Jodenvervolging uitgevaardigd waren) ‘onvoorw aardelijk’ na te leven, en w aarin ‘elke overtreding van de distributiebepalingen’ alsmede sabotage en ‘pilotenhulp’ aangeduid werden als ‘daden van onbezonnen en misdadige elementen’. D e meer algemene passages uit de ontworpen tekst luidden2:

‘Het welzijn van het Nederlandse volk eist, dat een ieder op de hem aange­ wezen plaats zijn plicht vervult. Daarbij zullen de in het bezette Nederlandse gebied geldende wetten en voorschriften onvoorwaardelijk moeten worden nageleefd. D e oorlogsomstandigheden plaatsen ons voor harde feiten welke aanvaard moeten worden. Wanbegrip voor hetgeen deze tijden ook van ons, Nederlanders, eisen, leidt alleen tot v e rd e rf.. .

Tracht deze tijd te verstaan: begrijpt dat de Duitse overheid een verkeerde houding van het Nederlandse volk niet kan dulden en beseft vó ó r alles dat door een enkele onbezonnen daad veler leven in groot gevaar wordt gebracht. Vandaar ons dringend beroep op u allen: helpt mee, opdat ons volk niet bena­ deeld wordt door de daden van onbezonnen en misdadige elementen. . . De Overheid maakt aanspraak op uw aller medewerking.’

In het college van secretarissen-generaal w erd deze tekst met w arm e instemming begroet. M en was het er over eens dat het het beste zou zijn indien de proclamatie door alle secretarissen-generaal ondertekend zou worden, njaar, zo vroeg men zich af, zou Seyss-Inquart die geen college van secretarissen-generaal w ilde erkennen, dat w e l goedkeuren? Inderdaad, dat deed hij niet. Hij had aan drie ondertekenaars gen o eg: Schrieke, Hirsch­ feld, Frederiks, en met hun namen er onder w erd de proclamatie op 28 okto­

1 Brief, 21 okt. 1941, van Hirschfeld aan Schrieke (CN O , 282 c). Toen dit denk­ beeld (dat eind '42 leidde tot het oprichten van het concentratiekamp Ommen) begin december '41 besproken werd in de vergadering van de procureurs-generaal met de hoogste autoriteiten van het departement van justitie, was de N S B ’er Broersen de enige die aandrong ‘op het openstellen van een mogehjkheid van be­ roep tegen de genomen maatregel’ (Vergad. p. g.: Notulen, 4 dec. 1941, p. 5). 2 Ettq., dl. VII a, p. 80-81.

E E N O M S T R E D E N P R O C L A M A T I E

ber in de gehele pers opgenomen en alom in den lande op de gemeentelijke aanplakborden aangeplakt. Er bleek evenwel een mededeling aan toegevoegd te zijn van de directeur-generaal van politie, mr. A. Brants, waarin deze een beloning van f iooo uitloofde ‘voor iedere Nederlander die omtrent ernstige vergrijpen tegen de belangen van de voedselvoorziening o f de Duitse weer­ macht zodanige aanwijzingen geeft, dat deze tot arrestatie van de schuldige(n) leiden.’ Dit was een algemene oproep tot verklikkerij! Schrieke, Hirschfeld en Frederiks waren zich bewust dat die oproep de publieke opinie als hoogst onsympathiek zou treffen. Zij wisten te bereiken dat enkele dagen later een persbericht verscheen waarin Brants’ mededeling gekarakteriseerd werd als ‘een maatregel van politionele aard, welke zelfstandig is genomen door het ressort van de directeur-generaal van politie.’1

Uiteraard was de bezetter met de proclamatie hogelijk ingenomen. Dat was men ook in NSB-kring. Goedewaagen vertelde in een stafvergadering van het departement van volksvoorlichting en kunsten dat Hirschfeld en zijn perschef er ‘het leeuwenaandeel’ aan gehad hadden. Hij noemde dat ‘een verblijdend teken: ‘Zij beginnen het dus toch te begrijpen.’ ’2

O ok in de dagbladpers waren de commentaren positief. In de Nieuwe Rotterdamse Courant schreef mr. Huijts over ‘onverantwoordelijke individuen die er niet tegen opzien om, spelend met het eigen lot, dat van vele anderen, ja van de gehele gemeenschap in gevaar te brengen.’3 In De Telegraaf bepleitte de Haagse redacteur, mr. deW it, dat men zich bij ‘de onvermijdelijk gewor­ den werkelijkheid’ moest neerleggen ‘en wel terdege er (zich) rekenschap v a n . . . geven dat het verbhjf in luchtkastelen waar een bord met ‘anti’ o f ‘niet thuis’ naast de ingang bevestigd is, wel eens niet goed zou kunnen zijn voor eigen o f anderer gezondheid.’4 Chef-redacteur Cnossen van De Stan­ daard hekelde hen ‘die doen alsof Nederland geen bezet gebied is, dat goed­ schiks o f kwaadschiks zich te voegen heeft naar de w il van de bezettende macht.’5 De Tijd achtte het ter harte nemen van de proclamatie ‘een eis van persoonlijk zelfbehoud, maar niet minder een sociale plicht van de hoogste orde tegenover heel onze volksgemeenschap.’6

Dirigent Janke mocht tevreden zijn over dit eenstemmig koor!

Een heel ander geluid liet de illegale pers horen. De proclamatie van

1 Er kwamen na die oproep ‘fast tdglich’ denunciaties bij de bureaus van de Sicher-heits- en Ordnungspolizei binnen, de meeste ongegrond: het was de denuncianten slechts om de beloning van f i ooo te doen. (‘Meldungen aus den Niederlanden’, 70 (18 nov. 1941), p. 23). 2 D V K , Propagandaraad: Notulen, 30 okt. 1941 (DVK, 119). 3 Nieuwe Rotterd. Crt, 30 okt. 1941. 4 De Telegraaf, 29 okt. 1941. 5 De Standaard, 29 okt. 1941. 6 De Tijd, 29 okt. 1941.

Schrieke, Hirschfeld en Frederiks werd er scherp in veroordeeld. Vrij Nederland sprak van ‘drie karakterloze Nederlanders.’1 Het Parool dat Frede­ riks begin oktober aangeduid had als ‘secretaris-generaal van bibberlandse zaken’2, schreef: ‘Ons volk weet dat wij de handen uit de mouwen moeten steken, willen wij onze vrijheid herkrijgen. En het heeft verachting voor ‘Nederlandse’ hoofdambtenaren die er zich toe lenen om zo onomwonden de vijand van ons land in zijn oorlogvoering te helpen.’3 ‘Er is weinig’ , aldus Slaet op den Trommele, ‘wat in deze tijden zo’n diepe indruk op ons volk heeft gemaakt als de vraatzucht van de Duitse sprinkhanenbende. Dat kunnen geen tien secretarissen-generaal met geen honderd proclamaties meer ongedaan maken.’ Ook de verantwoordelijkheid voor de belonings­ regeling werd in dit liberale illegale blad Schrieke, Hirschfeld en Frederiks aangewreven:

‘Het drietal uit het Haagje, de heren van ’t plakkaat, loont met duizend gulden, ieder vuil verraad. Duizend gulden bloedgeld! Dat krijgt elke ploert die een medeburger naar de slachtbank voert. Maar de grootste ploerten, door het volk gericht, is dat smerig drietal zonder eer en plicht. Ieder eerlijk burger spuwt hun al zijn haat, walging, woede, weerzin in hun vuns gelaat!’1

1 Vrij Nederland, II, 6 (nov. 1941), p. 2. 2 Het Parool, 24 (3 okt. 1941), p. 4. 3 A.v., 27 (2 nov. 1941), p. 6. 4 Slaet op den Trommele, 14 (jan. 1942), p. 4. Frederiks, ter­ zake in 1952 door de Enquêtecommissie gehoord, bleef de proclamatie ‘juist vinden in verband met de tijd’ (Etiq., dl. VII c, p. 532); Hirschfeld sprak jegens de commissie geen algemeen oordeel uit, maar nadat de commissie de proclamatie in haar verslag ‘een zeer ernstige fout’ van hem en Frederiks genoemd had (a.v., dl. VII a, p. 121), merkte hij in zijn memoires op dat de commissie over het hoofd (gezien had) dat in 1941 de tijd nog niet gekomen was om sabotage te plegen . . . De proclamatie werd uitgevaardigd in het stadium waarin men meende dat men over bepaalde zaken met de Duitsers kon praten en bepaalde ernstige maatregelen zou kunnen

In document 1939-1945 D E E L (pagina 192-196)