• No results found

Illegale pers

In document 1939-1945 D E E L (pagina 196-200)

In de eerste bezettingsperiode die wij in ons vorige deel behandelden, had de illegale pers al een niet onaanzienlijke omvang gekregen. Telt men alle plaatsehjke edities, nevenuitgaven en kaderbulletins mee, dan verschenen er in '40 twee-en-zestig verschillende illegale bladen, en volgens de schatting van Lydia Winkel in haar boek De ondergrondse pers 1940-1945 was begin '41 hun totale oplaag ca. zeven-en-vijftigduizend exemplaren. In de loop van '41 steeg het aantal illegale bladen tot honderdtwintig en het is een redelijke veronderstelling dat het aantal verspreide exemplaren naar verhouding nog sterker steeg: enkele bladen (o.m. Het Parool, Vrij Nederland en Spartacus) waren er namehjk in geslaagd, drukkers te vinden; alleen al van Het Parool verscheen het eerste nummer dat gedrukt werd (september '41), in een oplaag van zesduizend exemplaren, en deze steeg spoedig tot boven de tienduizend. Vrij Nederland begon met een gedrukte oplaag van twaalfduizend exemplaren. Van De Waarheid kwamen in de zomer van '41 enkele nummers in een gedrukte oplaag van twintigduizend exemplaren uit; nadien verscheen dit blad weer als regel in gestencilde vorm.

In de periode die in dit deel aan de orde is, kwam een brede scala van illegale opiniebladen uit, de meeste evenwel van duidehjk linkse signatuur. W ij denken daarbij aan De Waarheid, aan de revolutionair-socialistische bladen MLL-Bulletin en Spartacus, aan het links-socialistische blad De Vonk (dat in maart '42 twee van zijn oprichters, Eddy Wijnkoop en D irk Schilp, door arrestatie verloor1), aan Het Parool, aan de illegale uitgaven van Koos Vorrink en de zijnen en aan Vrij Nederland. Specifiek kathoheke c.q.

gere-derrn’ (H. M . Hirschfeld: Herinneringen uit de bezettingstijd (1960), p. 145). Bij dat laatste tekenen wij aan dat het initiatief tot een zo ‘ernstige maatregel’ als het instellen van een Nederlands concentratiekamp niet bij de Duitsers maar bij Hirschfeld lag. Men kan, dunkt ons, zijn beleid in de herfst van '41 niet losmaken van zijn ver­ wachting dat Hitler er in zou slagen, de Sowjet-Unie te bedwingen. De procla­ matie van 28 oktober kwam overigens, naar het schijnt, de onderlinge verhoudingen in het college van secretarissen-generaal ten goede. Begin november werd afge­ sproken dat men voortaan vóór elke vergadering een gemeenschappelijke koffie­ maaltijd zou houden. Kort voor zijn dood noemde Hirschfeld jegens ons de pro­ clamatie ‘niet mijn gelukkigste daad uit de bezettingstijd’. (18 maart 1961).

1 De enig overgebleven redacteur, Tom R o t, trok toen de psychiater W . F. Storm, de schrijver Je f Last en de advocaat mr. H. W . L. Vrind als mederedacteuren aan. Schilp werd na enige tijd vrijgelaten, Eddy (Eduard) Wijnkoop werd als strafgeval naar Mauthausen gedeporteerd waar hij bezweek; hij was een neef van de commu­ nistische leider David Wijnkoop.

formeerde verzetsbladen waren er toen nog niet, de liberale sector werd vertegenwoordigd door Slaet op den Trommele, maar dit blad verscheen in die tijd niet gedrukt.

W at de illegale pers aan standpunten vertolkte, hebben wij, telkens wan­ neer de gebeurtenissen daar aanleiding toe gaven, in ons relaas ingevlochten. Zij keerde zich fel tegen Duitsers en N S B ’ers en vaak niet minder fel tegen Nederlandse gezagsdragers; de lezer tro f er een voorbeeld van aan in het slot van de vorige paragraaf. O ok tegenover de uitzendingen van de Neder­ landse regeringsomroep ‘Radio Oranje’ stond de illegale pers kritisch. Het Parool en Slaet op den Trommele maakten daarbij voor de koningin geen uitzondering. Toen zij in haar radiotoespraak van 10 mei 1941 gesproken had van ‘ons volk, stil, maar moedig en fier, taaie, lijdelijke weerstand biedend in zijn onwrikbaar geloof in de overwinning’ , schreef Het Parool (Slaet op den Trommele nam dit artikel over1) :

‘Laten wij het eerlijk zeggen: er ontbreekt nog wel iets aan die door de koningin geprezen moed: moed tot de lijdelijke weerstand. Onder hen die ver­ blijd, ontroerd misschien, naar de woorden van de koningin hebben geluisterd, zijn er veel die zich beschaamd hebben afgevraagd wat zij zelf presteren. Er zijn de fabrieken waarin direct o f indirect voor de Duitse oorlogsmachine wordt gewerkt. Er zijn de kranten die niets anders zijn dan hulpmiddelen voor de Duitse propaganda . . . Er zijn ambtenaren die net zo braaf hun werk doen als in de tijd toen zij ondergeschikt waren aan een Nederlands bewindsman. Voor dezulken en voor hun soortgenoten in velerlei werkkring is het woord over de fiere lijdelijke weerstand niet gesproken.’ 2

Een kritische stem als deze werd in Londen niet vernomen; het werd april '42 voor daar de eerste exemplaren van Nederlandse illegale bladen arriveerden. Die omstandigheid droeg er toe bij dat een groot deel van de werkelijke problematiek in bezet gebied lange tijd niet tot de regering en haar organen doordrong. Geen wonder dat men in kringen van de illegale pers in de loop van '41 de steeds sterkere indruk kreeg dat ‘Londen’ niet begreep wat in bezet gebied aan de orde was. Dat besef leefde vooral sterk bij de redacteuren van Het Parool, maar wij willen de schets van hun beleid nog even uitstellen. Zinvol lijkt het ons, hier uitsluitend iets dieper in te gaan op de ontwikkeling die Vrij Nederland van de lente van '4 1 tot de zomer van '42 doormaakte, al was het maar omdat daarin zo duidehjk tot uitdrukking komt welk een hachehjk avontuur de productie van een illegaal blad vormde.

1 Slaet op den Trommele, 4 (juli 1941), p. 2. 2 Het Parool, 1 1 (29 mei 1941), p. 3-4.

‘v r i j n e d e r l a n d’

In ons vorige deel verlieten wij Vrij Nederland op het moment waarop in maart en april '41 nagenoeg allen die met het blad te maken hadden (hoofd­ zakelijk anti-revolutionaire jongeren uit Amsterdam), gearresteerd waren; tot de weinigen die toen de dans ontsprongen, behoorden de organisator van de verspreiding, mr. A. H. van Namen, en de twee hoofdverspreiders W im Speelman en Anne Kooistra. Alle drie doken onder maar zij beseften dat het wenselijk was, de productie van het illegale blad voort te zetten: staakte men deze, dan zou dat een sterke aanwijzing zijn dat Vrij Nederland inderdaad het werk was geweest van de gearresteerden. De vrouw van een dier gearresteerden, mr. C . van R ij, zocht op verzoek van van Namen Edouard de Nève o p ; beiden hadden van diens verzetsactiviteit vernomen. De Nève die tot over zijn oren in de ‘pilotenhulp’ zat alsmede in ander illegaal werk (o.m. voorbereiding van sabotage), was onmiddelhjk tot medewerking bereid. Het nieuwe nummer dat van begin tot eind door hem verzorgd was, kwam begin juni uit. ‘Willekeurige arrestaties’, zo heette het hierin, ‘hebben vele Nederlanders die verdacht werden met ons samen te werken uit hun familiekring weggerukt. D e vergissingen, door de Gestapo hierbij begaan, zijn even ontelbaar als onverklaarbaar.’1

W el ontving de Nève via van Namen enkele artikelen uit kringen van de Vrije Universiteit, maar voor het grootste deel van de inhoud van Vrij Neder­ land moest hij voorlopig zelf zorgen; pas in augustus kreeg hij een vaste assistent in de persoon van de schrijver Jacques Gans, maar deze werkte hoogst onregelmatig. ‘Als ik op een bepaalde datum iets per se uit zijn handen moest hebben, moest ik hem op mijn kamer opsluiten’, vertelde de N ève ons, ‘maar dan maakte hij het ook af. Daarmee was ik er nog niet. Het was moeihjk om aan stencilpapier te komen. Bij het stencillen zelf had ik veel hulp van een relatie uit Zaandam, A. H. Stam. Die organiseerde het. Ook de verspreiding was een heel probleem. Ik kreeg er mensen voor die naar ver­ schillende streken trokken. Het heeft me alles bij elkaar veel geld gekost. Veel mensen durfden geen geld geven’2 - de Nève ging zich in zijn blad met verbittering tegen die weigeraars keren:

1 Vrij Nederland, I, 12 (10 juni 1941), p. 2. De Sicherheitspolizei werd door de Nève’s list geen moment misleid. Alle arrestanten hadden al bekentenissen afgelegd. 2 E. de Nève, 6 juli 1959.

‘Op de grote dag zullen wij uw hulp niet inroepen. Wij zullen u zelfs beletten, op straat te komen . . . Wij zullen u onomwonden zeggen: ‘Gij hebt ons in de dagen van strijd uw steun geweigerd. Rekent thans niet op ons. Gij kunt ‘Oranje boven’ brullen zoveel gij wilt en uw knoopsgat sieren met enorme, driekleurige strikken, voor ons zult gij niet bestaan, behalve om aan de menigte te tonen hoe en wat gij zijt en waarom gij uit berekening niet hebt gedaan wat gedaan moest worden.’1

Kort na deze noodkreet werd de Nève in verband met zijn ‘pilotenhulp’ gearresteerd.2 Intussen was van Namen, in Groningen ondergedoken, daar bij toeval in contact gekomen met de verloofde van zijn neef W im Speel­ man; die verloofde kende Speelmans onderduikadres dat van Namen niet wist. Via Speelman ontmoette hij weer Kooistra en toen deze drie (van Namen, Speelman, Kooistra) na de arrestatie van de Nève voor het probleem stonden, hoe men Vrij Nederland redactioneel kon voortzetten, was het Kooistra die de aandacht vestigde op de hoofdonderwijzer van de school in de Amsterdamse Jordaan waar hij zelf als onderwijzer aan verbon­ den was: Henk van Randw ijk. Van Randw ijk betrok van zijn kant de dichter Jan H. de Groot en de journaliste mej. dr. G. H. J. van der Molen bij de besprekingen. N og twee personen kwamen er b ij: A. H. Stam, de N ève’s medewerker, en een analyst uit Haarlem, Henk P. Hos, met wie Speelman en Kooistra in contact gekomen waren. Toen het gezelschap in oktober in Amsterdam voor een soort constituerende vergadering bijeen­ kwam, ontbrak evenwel Kooistra: verdacht van een poging om naar Enge­ land te ontsnappen, was hij in Delfzijl gearresteerd. Hij stierf een klein jaar later in het concentratiekamp Gross-Rosen.

Op die constituerende vergadering stond allereerst ter discussie, welk karakter men aan het ‘nieuwe’ Vrij Nederland zou geven. De anti-revolutio- naire leider Jan Schouten had tegen Speelman, die hem opgezocht had,

ge-1 Vrij Nederland, II, 3 ( ge-1ge-1 sept. ge-194ge-1), p. 9. 2 De Nève verkreeg voor de Duitse rechtbank uitstel van behandeling door krankzinnigheid te simuleren. Die fictie werd door rapporten van psychiaters die door de Nève’s echtgenote, de schrijfster Henriëtte van Eyk, in het complot betrokken waren, ondersteund. De Nève bracht het op, zijn simuleren tot december '43 voort te zetten; hij kon het toen in het Duitse krankzinnigengesticht waar hij opgesloten was en waar hij bijna verhonger­ de, niet meer uithouden. In een brief aan het Feldgericht dat hem ontoerekenings­ vatbaar verklaard had, bekende hij zijn daden. Het werd juli '44 voor hij naar Nederland overgebracht was. Op 4 september, de dag vóór Dolle Dinsdag, werd hij tot de doodstraf veroordeeld, maar in de chaos die zich ontwikkelde, raakte zijn dossier zoek. Hij werd naar Sachsenhausen getransporteerd. Aan het slot van een evacuatiemars uit dat concentratiekamp werd hij eind april '45 bevrijd.

‘v r i j n e d e r l a n d’

zegd dat hij een blad wenste in brede anti-revolutionaire geest. Daar keerde van Randw ijk zich tegen: met een uitgesproken anti-revolutionair, ja met een uitgesproken christehjk blad zou men velen afstoten. Hij, van Randwijk, verwachtte weinig van de traditionele partijen en kerken: de oorlog was een revolutie, het gehele maatschappehjke en politieke bestel moest ver­ nieuwd worden en de impuls daartoe moest evenzeer uit de humanistische als uit de christehjke hoek komen. In die geest, zo betoogde hij, diende men Vrij Nederland te redigeren. En wat de organisatie betrof: hij was tegen­ stander van een aparte, zelfstandige verspreidersorganisatie zoals die door Speelman bepleit werd; er moest, zei hij, voor alle aspecten van het werk één centrale leiding komen waar zowel de redactie als de productie en de distributie onder zouden ressorteren. Dat alles werd met grote overtuiging voorgedragen - en Speelman die tien jaar jonger was dan van Randw ijk en zich de mindere voelde in algemene ontwikkeling, schikte zich. Met enige wrevel? Misschien wel. Want het zag er naar uit dat Vrij Nederland met de dominerende van Randw ijk in de centrale leiding, organisatorisch en redactioneel een kant opging waarmee hij, Speelman, zich niet ten volle verenigen kon. Er werd hier de kiem gelegd voor een conflict dat ruim een jaar later in volle hevigheid zou uitbarsten.

‘Ik ben’ , zo schreef van Randw ijk lang na de oorlog aan zijn vriend Buskes, ‘een afschuwelijke sentimentele romanticus en (met mijn verstand) een bijna cynische realist. Ik heb een nooit aflatende angst voor de dood, duizend maal sterker dan je denkt, en daardoor een even grote levenshonger. Ik ben religieus nooit verder gekomen dan de Knipsteeg, maar tegelijkertijd de modernste filosofie voorbij. Ik ben zo ijdel als de pest en zodra ik succes heb o f iets van die aard, schaam ik me, heb er genoeg van, en wil weg. Ik ben alleen in mijn verstand volwassen, als persoon ben ik een kind, zoek steeds m’n moeder en wil verzorgd en geliefkoosd worden als een kind. Ik ben erg laf, soms dapper, ik ben een spits­ burger en, erger, een bohémien. Ik ben zakenman en artiest, ik ben conservatief en vooruitstrevend, alles bij mekaar. Ik ben eerli jk en oneerlijk en weet zelf niet meer, wanneer het een o f het ander, en ik ben mijn eigen vijand.’ 1

W ij hebben dit getuigenis voorop willen stellen, maar voegen er aan toe dat het, ook als het juist mocht zijn, toch nauwehjks verklaart waarom Henk

1 Uit brieven van van Randwijk, aangehaald door J. J. Buskes in Maatstaf, april-mei 1968, p. 5-6.

In document 1939-1945 D E E L (pagina 196-200)