• No results found

Convent der Kerken

In document 1939-1945 D E E L (pagina 102-116)

Het Convent der Kerken was op 25 juni '40 voor het eerst bijeengekomen en acht protestantse kerkgenootschappen gingen aan de beraadslagingen deel­ nemen: de Nederlandse Hervormde Kerk, de Gereformeerde Kerken, de Christehjke Gereformeerde Kerk, de Gereformeerde Kerken in Hersteld Verband, de Remonstrantse Broederschap, de Algemene Doopsgezinde Sociëteit, de Evangelisch-Lutherse Kerk en het Hersteld Evangelisch- Luthers Kerkgenootschap. Van deze acht hadden evenwel de beide Lutherse kerkgenootschappen niet hun handtekening gezet onder het protest naar aanleiding van de eerste anti-Joodse maatregelen dat eind oktober '40 bij Seyss-Inquart ingediend was en dat enkele dagen later in de meeste pro­ testantse diensten was voorgelezen, niet evenwel in de gereformeerde en evenmin in de christehjke gereformeerde. Op grond van de bezwaren der twee lutherse kerkgenootschappen was voorts begin november besloten, het onderwerp ‘het antisemitisme’ van de agenda van het Convent a f te voeren.

Binnen de Gereformeerde Kerken en binnen de Evangelisch-Lutherse Kerk leidden deze gebeurtenissen tot kritiek. Als vertegenwoordiger van eerstgenoemd kerkgenootschap in het Convent werd, gehjk reeds vermeld, prof. Kuyper door Donner vervangen. Binnen de Evangelisch-Lutherse Kerk bleek het nodig, een bijzondere synode bijeen te roepen. Daar kreeg de synodale commissie (het kerkbestuur) nog juist een meerderheid voor haar besluit, de brief aan de Reichskommissar niet mede te ondertekenen. Het was een Pyrrhus-overwinning, want toen de uitslag van die stemming bekend werd bij de gemeenten, rees er zulk een storm van protesten dat de synodale commissie het geraden achtte, afgevaardigden van alle kerkeraden in verga­ dering bijeen te roepen. Hier bleek duidehjk dat men wenste dat de Evange­

lisch-Lutherse Kerk voortaan met de overige protestantse kerkgenootschap­ pen één hjn zou trekken.1

Begin januari '41 kreeg het Convent een vreemde eend in de bijt toen het besloot, een vertegenwoordiger van de kleine groepering der Gereformeerde Gemeenten toe te laten Dit was namehjk ds. G. H. Kersten, oprichter en leider van de Staatkundig Gereformeerde Partij. ‘Gewoonlijk werd door hem’ , aldus Touw,

‘een volkomen-lijdelijke houding tegenover de maatregelen van de bezetter ingenomen. De Duitse invasie zag hij als een oordeel Gods, vooral in verband met de zondagsontheiliging . . . In dat verband sprak hij dan vaak over het varen van de prinses op zondag!2 . . . Na enige tijd liet (men) merken dat men op (zijn) aanwezigheid . . . verder geen prijs stelde.’3

Kersten was nog aanwezig toen, in Den Haag, in het Convent der Kerken op 25 februari (de dag waarop in Amsterdam de Februaristaking uitbrak) besloten werd, een brief te richten tot het college van secretarissen-generaal4 waarin men uiting zou geven aan zijn verontrusting ‘door de ontwikkeling der gebeurtenissen gehjk deze zich meer en meer aftekent’ :

‘Zo zijn in het beeld dat de openbare straat meer en meer gaat vertonen, in de behandeling welke in steeds toenemende mate aan het Joodse deel van de Neder­ landse bevolking ten deel valt, in de groeiende rechtsonzekerheid, in de voort­ gaande aantasting van vrijheden welke de noodwendige voorwaarden zijn voor vervulling van Christen-plichten, even zovele duidelijke symptomen te zien van een toestand die niet alleen een klem legt op het geweten van onze landge­ noten, maar ook naar de diepste overtuiging der Kerken indruist tegen de eis van Gods Woord.

Het is om die reden dat de Kerken zich genoopt gevoelen, zich tot uw college te wenden met de dringende bede, zoveel in uw vermogen ligt, te bevorderen

1 Tot de felst pro testerenden in het lutherse kamp behoorde de lutherse predikant in Apeldoorn en Doesburg, ds. P. H. Borgers. ‘Ook zijn vurig gebed voor de koningin, iedere zondag, werd hem’, aldus zijn biograaf W. F. Jense, ‘door sommi­ gen ontraden. Hij zegt daarop: ‘Ik bad misschien niet elke zondag voor de koningin. N a 15 mei doe ik het wel. Nietwaar X , als je bij mij in de kerk bent, hoor je elke keer mijn bede voor de koningin en voor de Joden. Ik vind, dat zelfs al deed men het vroeger niet, er alle reden is om te zeggen: nu de koningin ons gebed zo nodig heeft, doen wij het wèl.” (W. F. Jense: De lof der liefde. Het leven en sterven van ds. Paulus Hermanus Borgers (1947), p. 20-21). Ds. Borgers werd op 10 december '44 gearresteerd. Hij overleed ca. twee maanden later in het concentratiekamp Neuen- gamme. 2 Het prinselijk gezin had op zondag 12 mei '40 ons land verlaten. 3 Touw: Het verzet der Hervormde Kerk, dl. I, p. 138. Ds. Kersten verleende van '43 a f enige hulp aan onderduikers. 4 Tekst: a.v., dl. II, p. 32-33.

B R I E F A A N D E S E C R E T A R I S S E N - G E N E R A A L

dat recht, waarheid en barmhartigheid ook in het huidige tijdsbestel de richt­ snoeren zullen zijn voor het beleid der Overheid . ..

Wij vertrouwen dat gij de stem der Kerken, zoals zij in dit adres tot uiting is gebracht, op de wijze die u daartoe dienstig zal voorkomen, mede zult willen doen doorklinken tot hen die tijdens de huidige bezettingstoestand de uiteinde­ lijke verantwoordelijkheid dragen voor de gang van zaken in ons vaderland.

Met volledig begrip voor de hoogst moeilijke taak waarvoor uw college zich in dit tijdsgewricht gesteld ziet, smeken zij God dat Hij u Zijn licht en bijstand moge schenken.’

Dit adres d.d. 5 maart '4 1, in concept opgesteld door Gravemeyer en de voorzitter van de Remonstrantse Broederschap, de advocaat mr. F. M. Westerouen van Meeteren, werd niet ondertekend door ds. Kersten en even­ min door de vertegenwoordiger van het Hersteld Evangelisch-Luthers Kerk­ genootschap.1 Het viel overigens bij de secretarissen-generaal in slechte aarde: waren z ij soms verantwoordelijk voor die ‘symptomen. . . van een toe­ stand die. . . indruist tegen de eis van Gods woord’ ? Hooghartig besloten zij, op de inhoud van het adres met geen woord in te gaan. Het er in opgeno­ men verzoek: de tot uiting gebrachte bezorgdheid aan de bezetter kenbaar te maken, legden zij naast zich neer.

Gravemeyer was met dit adres alléén nog niet tevreden. Hij stelde in het Convent voor, de volledige tekst o f een samenvatting in alle protestantse diensten van de kansel a f te kondigen. Sommigen vielen hem bij, anderen

1 Twee weken later richtte het Episcopaat der Oud-Katholieke Kerk van Nederland óók een brief tot de secretarissen-generaal die in veel minder klemmende bewoor­ dingen gesteld was en blijk gaf van een grote mate van gezagsgetrouwheid. Deze Oud-Katholieke Kerk was in het begin van de achttiende eeuw ontstaan als afsplit­ sing van de toen slechts tersluiks bestaande katholieke kerk. Traditioneel gedroegen de Oud-Katholieken zich zeer gehoorzaam jegens de overheid. Het kerkgenootschap telde in '40 ca. tienduizend zielen, van wie meer dan een derde tot drie parochies behoorde: IJmuiden, Egmond aan Zee en Den Helder. Het had een aartsbisschop te Utrecht en bisschoppen in Haarlem en Deventer. W at hun beleid betreft, willen wij vermelden dat zij begin augustus '40 hun priesters gelastten, het gebruikelijke gebed ‘voor de koningin en het koninklijk huis’ voortaan achterwege te laten maar dat zij daar in maart '42 van terugkwamen. Toen werd voorgeschreven, te bidden: ‘Vergun in U we goedertierendheid dat onze koningin door Uwe wijsheid geleid en, met geheel haar Huis, door U w zegen bewaard worde.’ (H. J. W . Verwey: De Oud- Katholieke Kerk van Nederland tijdens de Duitse bezetting 1940-1945 en de Oud- Katholieke parochie van de H. Willibrordus te Batavia tijdens de Japanse bezetting 1942-1945 (1945), p. 7) Deze omzwaai was, schijnt het, vooral te danken aan de nieuwe bisschop van Deventer, mgr. E. Lagerwey, die nadien de Oud-Katholieke Kerk tot een vast contact wist te brengen met het Interkerkelijk Overleg, het vroegere Convent der Kerken.

waren van opinie dat dit te ver zou gaan. Men vond wèl goed dat het adres aan de kerkeraden toegezonden werd die daar dan ook met deze en gene over zouden mogen spreken (maar niet de tekst vermenigvuldigen!)1 en voorts vond het denkbeeld bijval dat Gravemeyer eens zijn gedachten zou laten gaan over ‘een boodschap tot de gemeenten, van overeenkomstige strekking als het adres, welke boodschap dan zou kunnen worden afgelezen’2 - van de kansel! Daar kwam het Gravemeyer en zij die dachten als hij, op aan.

Toen het Convent op n maart opnieuw bijeenkwam, deelde Donner, die als voorzitter optrad,3 mee dat in alle gereformeerde diensten op zondag 23 maart een herderlijk schrijven voorgelezen zou worden; hij kon er de tekst (eerder al gememoreerd) van voorlezen en zulks leidde er toe dat alle overige protestantse kerkgenootschappen besloten, voor diezelfde zondag 23 maart een bidstonde uit te schrijven. Gravemeyer had al een oproep tot gebed gereed die hier en daar in zijn bewoordingen aansloot bij de termino­ logie die in het adres aan het college van secretarissen-generaal gebruikt was. Deze oproep werd acht dagen later, woensdag 19 maart, door Gravemeyer namens de Algemene Synode aan alle hervormde predikanten toegezonden. Hun werd dan in overweging gegeven om op 23 maart in de aan vang van de dienst bij de bijbellezing uit het Evangelie van Johannes de gelijkenis van de goede Herder voor te lezen (‘Voorwaar, voorwaar zeg Ik ulieden: die niet ingaat door de deur in de stal der schapen, maar van elders inkomt, die is een dief en moordenaar’, enzovoort) en om in aansluiting op deze verzen het volgende van de kansel a f te kondigen:

‘De Algemene Synode der Nederlandse Hervormde Kerk heeft besloten, op zondag 23 Maart in de gemeente uitdrukking te geven aan de ontroering over de huidige toestand waarbij de Kerk ten nauwste is betrokken.

De haar door God opgedragen verkondiging van Zijn Woord legt haar de dure roeping op om op te komen voor recht en gerechtigheid, voor waarheid en liefde. De Kerk moet staan voor de handhaving der vrijheden welke de nood­ zakelijke voorwaarden zijn voor vervulling van Christenplichten’

-daarbij werd kennelijk mede gedoeld op van Dams plannen tot aantasting van de vrijheid van het bijzonder onderwijs, zoals de daarop volgende passage een reactie was op alles wat in de eerste maanden van '41 op het gebied der Jodenvervolging geschied w as:

1 In de hervormde kerk geschiedde die toezending op 6 maart, daags na de ver­ zending van het adres. 2 Convent der Kerken: Notulen, 25 febr. 1941. 3 Hij volgde Slotemaker de Bruïne op die van december '40 a f wegens ziekte niet meer aanwezig kon zijn; Slotemaker overleed in de lente van '41.

‘De Kerk blijve spreken en handelen ten opzichte van het volk Israël naar de eis van Gods Woord.

Vreeze Gods dringe ons, deze dingen voor Zijnen troon uit te spreken. Hij ontferme Zich over ons en onze kinderen.’ 1

Een aantal hervormde predikanten ontving dit stuk vermoedelijk reeds op woensdagavond 19 maart. Onder hen moet zich één o f moeten zich meerdere personen bevonden hebben die onmiddellijk de Sicherheitspolizei o f andere organen van de bezetter waarschuwden, althans: donderdagmorgen vroeg werden Gravemeyer en Donner gearresteerd. Vrijdag werd Gravemeyer er in een eerste verhoor van beschuldigd dat de kanselafkondiging, twee dagen later, bedoeld was als sein tot een algemene opstand - een herhaling als het ware, maar dan op groter schaal, van de Februaristaking. Het kostte hem niet veel moeite, de dwaasheid van die beschuldiging aan te tonen. Zaterdagmid­ dag werd hem toegezegd dat hij vrijgelaten zou worden. Hij besloot toen, er het zijne toe bij te dragen dat het op zondag niet tot ordeverstoringen zou komen: nog vanuit de gevangenis droeg hij het bureau van de Synode op, zaterdagavond telefonisch aan de predikanten in alle grote steden te berichten dat er wel een bidstond moest zijn doch dat de kanselafkondiging zonder enige explicatie achterwege moest bhjven. ‘Het motief was’ , schreef Gravemeyer enkele dagen later, na zijn vrijlating, ‘door deze daad een overtuigend bewijs te geven, dat de kerk geen politieke bijbedoelingen nastreeft.’2

Gravemeyers ingrijpen werd op 28 maart door de Algemene Synodale Commissie eenparig goedgekeurd, maar het sprak vanzelf dat de gang van zaken, aldus Touw, ‘de nodige verwarring’ binnen de hervormde kerk wekte en dat menigeen zich in het bijzonder afvroeg o f Gravemeyer wel het recht had, persoonhjk de voorlezing van een door het kerkbestuur vastgestelde kanselboodschap a f te gelasten. Die predikanten welke men telefonisch had kunnen bereiken, lieten die voorlezing inderdaad na, menigmaal tot teleur­ stelling van de kerkgangers onder wie zich in menige plaats het gerucht verspreid had dat er op zondag 23 maart in de kerken iets bijzonders zou gebeuren. In Enschede waar de hervormde kerken, aldus de Sicherheitsdienst

1 Tekst in Touw : Het verzet der Hervormde kerk, dl. II, p. 37. 2 Brief, 24 maart 1941, van K. H. E. Gravemeyer aan de hervormde predikanten, a.v., p. 38. Grave­ meyer heeft het in zijn eigen uitleg doen voorkomen alsof hij niet voor Duitse druk gezwicht was. Wij achten die uitleg niet overtuigend: Gravemeyer wist dat de lastgeving die hij telefonisch liet doorgeven, de Duitsers welkom was. Wij menen bovendien dat juist uit het vervolg van het kerkelijk verzet duidelijk blijkt dat Gra­ vemeyer zich na het gebeuren van maart '41 innerlijk voorgenomen heeft: nooit meer toegeven!

D E C R I S I S V A N E I N D M A A R T ' 4 1

(die extra veel verspieders uitgezonden, had), ‘wegen der angekündigten Ver­ lesung . . . bis auf den letzten Platz gefüllt (waren)’, werd toch een explicatie gegeven: er werd althans van de kansels meegedeeld dat de kanselboodschap niet voorgelezen zou worden. ‘In der Lasonderkirche predigten zwei Pfarrer, die in ihrer Predigt zum Ausdruck brachten, dass alle Menschen, gleich welcher Rasse, Brüder seien . . . In Zwolle sprach im Schlussgebet ein Pfarrer davon, dass die Besetzung so schnell wie möglich wieder verschwinden und die alte Freiheit zurückkehren möge.’1

Donner had zich in gevangenschap anders opgesteld dan Gravemeyer. Hij wees er op dat de herderhjke brief van de Generale Synode der gere­ formeerden niets te maken had met het adres aan de secretarissen-generaal. Niettemin werd hem gevraagd, te verhinderen dat de brief voorgelezen zou worden. Zijn antwoord was dat hij daar generlei bevoegdheid toe had. ‘Hij bood aan’ , aldus Delleman,

‘de herderhjke brief alsnog met de Duitsers door te nemen om te doen zien dat van de afkondiging daarvan niet een bedreiging van de openbare orde kon worden gevreesd . . In de late zaterdagavond las hij de Duitse politie-ambtenaar die (Westfaalse rooms-katholiek) theologisch niet geheel onkundig bleek, de herderlijke brief voor, deze zo nodig voor hem vertalend; het einde was dat met aarzeling in de afwijzende houding werd berust en hij zo eindelijk naar huis werd gebracht.’ 2

Anderhalve week later, op 2 april, werd Donner opnieuw gearresteerd, ditmaal, gehjk wij in hoofdstuk 4 reeds vermeldden, wegens verdenking van medeplichtigheid aan het werk van de Stijkelgroep. N u werd hij ook langer in arrest gehouden: tot eind mei. Zijn plaats in het Convent was inmiddels ingenomen door dr. A . A . L. Rutgers; deze en Donner bevonden zich onder de anti-revolutionaire voormannen die op 1 juh naar het kamp Schoorl gebracht werden. De plaats van Rutgers werd toen door oud-minis- ter dr. J. J. C . van D ijk ingenomen; voorzitter van het Convent werd de Amsterdamse hoogleraar Scholten.

Z o werd bij uitstek het Convent der Kerken met de realiteit van de Duitse vervolging geconfronteerd. De arrestaties vielen trouwens niet alleen in de hoek van de gereformeerden en hervormden: medio juni werd Buskes die als vertegenwoordiger van de Gereformeerde Kerken in Hersteld Verband een der meest strijdbaren in het Convent geweest was (maar zijn kerkgenoot­ schap was maar klein: ca. zevenduizend zielen), gearresteerd wegens een

1 ‘Meldungen aus den Niederlanden’, 38 (24 maart 1941), p. 19. 2 Delleman: Opdat wij niet vergeten, p. 83.

artikel van zijn hand dat in het tijdschrift Woord en Wereld, dat prompt ver­ boden werd, gepubliceerd was.1

Het is helaas onmogelijk, de gevolgen van al deze arrestaties in de delibera­ ties van het Convent der Kerken nauwkeurig te volgen: na de crisis van 23 maart werd namehjk besloten, voortaan geen notulen meer te vervaardi­ gen. In het algemeen is het evenwel onze indruk dat deze crisis althans in '41 op het beraad in het Convent meer effect gehad heeft dan men uit de beschrij­ vingen van Touw en Delleman zou afleiden. Immers, terwijl de bezetter juist in de zomer en herfst van '41 op tal van terreinen des levens sterker ging ingrij­ pen, ‘vergaderde het Convent slechts zelden in pleno . . . De lopende zaken werden’ , aldus het rapport van de gereformeerde deputaten aan hun synode, ‘behandeld in een kleiner comité, de contact-commissie, zodat van een gezamen­ lijk optreden van alle protestantse kerken naar buiten dan ook geen sprake meer w a s. . . De machinerie werkt langzaam; niet alle delen werken mee en de grief, tot deputaten gericht, dat zij in gewichtige zaken met haar adviezen zo laat komt, is vooral daaraan te wijten.’ 2

Z o werd dan ook in de maanden waarin het Joodse volksdeel door een hagel van verordeningen getroffen werd, door de samenwerkende protes­ tantse kerkgenootschappen (trouwens ook door het Episcopaat) gezwegen. W el was in het Convent ‘overwogen om ten behoeve van de Joden, inzon­ derheid die naar het buitenland gevoerd waren en waaronder een schrik­ barende sterfte heerste’ (Mauthausen!), ‘tussenbeide te komen, maar de vrees dat juist daardoor hun lot verergerd zou worden (waarom de Joden zelf verzocht hadden, dit niet te doen), weerhield hen tot dusver’ , aldus weer de gereformeerde deputaten.3

‘Waarom de Joden zelf verzocht hadden, dit niet te doen’ - wèlke Joden? Bepaald niet Visser en zijn Coördinatie-Commissie! W ij verondersteüen dat het Cohen geweest is die Scholten, zijn collega-hoogleraar van de Universiteit van Amsterdam, benaderd heeft. W ij nemen voorts aan dat

1 Buskes werd na twee maanden vrijgelaten; hij keerde toen onmiddellijk naar het Convent der Kerken terug, overigens met gemengde gevoelens. Men had er, schreef hij later, ‘voor het illegale verzet in de eerste jaren bitter weinig waardering. De afgevaardigden hadden slechts kritiek: de illegalen waren onbesuisd, handelden ondoordacht en onverantwoordelijk, maakten zich schuldig aan gevaarlijke roman­ tiek en avonturenzucht.’ (J. J. Buskes: Hoera voor het leven (1959), p. 185)‘Ik kwam er’, zei hij ons eens, ‘na de discussies wel eens vandaan met het gevoel dat ik er beroerd van was.’ (J. J. Buskes, 19 sept. 1960) 2 ‘Rapport deputaten voor de correspon­ dentie met de Hoge Overheid’ (dec. 1941) in Gereformeerde Kerken in Nederland: Acta voortgezette Generale Synode 1940-1943, p. 231. 3 A .v., p. 239.

‘d e m a c h i n e r i e w e r k t l a n g z a a m’

Scholten het evenals Cohen niet raadzaam achtte, op de Jodenvervolging te reageren in een verklaring welke publiekehjk in alle kerken voorgelezen zou worden, maar Scholten vond wèl dat er alle reden was, op een andere wijze voor de Joden op te komen, nl. bij Seyss-Inquart persoonlijk. Meer n o g : hij vond óók dat deze hoogst belangrijke stap niet door de protestantse kerkgenootschappen alléén ondernomen moest worden, maar door protes­ tanten en katholieken samen.

Op 31 oktober 1 51 7 had Luther zijn befaamde stellingen aan de kerkdeur te Wittenberg gehecht. Later was het in de protestantse wereld gebruik geworden, de 31ste oktober als ‘Hervormingsdag’ te vieren. Een merk­ waardig toeval wilde dat, terwijl tussen de voorzitter van het Convent en de aartsbisschop over allerlei onderwerpen reeds eerder contact was geweest, nu juist op Hervormingsdag 1941 voor het eerst een ontmoeting plaatsvond die beoogde, een gemeenschappelijke stap naar buiten te ondernemen. In die ontmoeting (er vond spoedig een tweede gesprek plaats) stelde de aarts­ bisschop aan Scholten voor om, als men tot Seyss-Inquart kon doordringen, niet alleen de Jodenvervolging aan de orde te stellen, maar ook de rechts­ verkrachting en de gelijkschakeling, d.w.z. het opdringen van de nationaal- socialistische levensbeschouwing.1 ‘W ij vinden het van groot belang’ , zo deed mgr. de Jong aan de bisschoppen weten, ‘dat de christehjke kerken gezamenlijk optreden; al wordt dan niet direct iets positiefs bereikt, het

In document 1939-1945 D E E L (pagina 102-116)