• No results found

Primaire contextgerichte preventie

In document Geweld verslagen? (pagina 86-90)

5. RIPP Farrell & Meyer

4.4 Primaire contextgerichte preventie

In deze paragraaf worden de effecten van de primaire contextgerichte preventiemaategelen besproken. Aan het eind van deze paragraaf geeft tabel 12 een overzicht van de belangrijkste kenmerken van de evaluatie-studies naar de effecten van de primaire contextgerichte maatregelen.

Maatregel 14: Cameratoezicht

Brown (1995) concludeert op basis van een studie naar de effecten van cameratoezicht in drie Britse steden dat cameratoezicht weinig effect lijkt te hebben op geweldsmisdrijven in grote plaatsen zoals Birmingham en Newcastle. In de kleinere plaats King’s Lynn, daarentegen, vindt Brown aanwijzingen dat het aantal mishandelingen is gedaald in de straten met cameratoezicht. Het aantal incidenten is echter klein en de afname trad op toen de camera’s al een tijdje waren geïnstalleerd. Met betrekking tot berovingen op straat lijkt er geen effect te zijn van cameratoezicht en zijn er aanwijzingen dat dit type delicten zich verplaatst van gebieden met cameratoezicht naar gebieden zonder cameratoezicht. Dit effect lijkt niet op te treden voor vermogensdelicten. Brown oppert dat dit verklaard kan worden doordat potentiële slachtoffers van beroving zich ook buiten het cameragebied bevinden, terwijl dit in het geval van vermogenscriminali-teit, bijvoorbeeld diefstal uit auto’s, in veel mindere mate het geval is. Het nut van cameratoezicht met betrekking tot geweld is volgens Brown voornamelijk gelegen in de mogelijkheid die cameratoezicht de politie biedt om snel te reageren op situaties die uit de hand kunnen lopen. Daarnaast kunnen camerabeelden worden gebruikt bij het verzamelen van bewijs in een strafzaak. Sivarajasingam, Shepherd en Matthews (2003) komen grotendeels tot dezelfde conclusies. Zij evalueerden de effecten van cameratoezicht op geweld in uitgaansgebieden. In vijf Britse steden vond cameratoezicht plaats in straten in het stadscentrum waar het nachtleven zich afspeelt. Vijf andere steden fungeerden als controlegroep. Over een periode van vier jaar werden gegevens verzameld over gerapporteerde geweldsmisdrijven (politiestatistieken) en over gerapporteerde verwon-dingen door geweldpleging waarvoor mensen bij de eerste hulp komen. Op basis van de resultaten van hun onderzoek constateren Sivarajasingam et al. dat cameratoezicht geen afschrikwekkende werking heeft op het vóórko-men van geweld (het aantal gerapporteerde delicten bij de politie daalde niet in de interventiesteden), maar dat de politie wel sneller in kon grijpen bij conflicten waardoor deze minder vaak uit de hand liepen en er minder mensen met geweldsgerelateerde verwondingen bij de eerste hulp moesten worden geholpen. Uit de resultaten bleek echter ook dat cameratoezicht verschillende effecten heeft in de steden die betrokken waren bij het onderzoek. De auteurs opperen hiervoor als verklaring dat de politie-inzet op basis van de camerabeelden verschilde voor een aantal steden. Als de politie niet reageert op de beelden, verliest cameratoezicht zijn waarde.

Als verklaring voor het feit dat het aantal geweldsincidenten in de vijf interventiesteden niet daalde (maar zelfs steeg) opperen Sivarajasingam et al. dat de impulsieve aard van geweld in uitgaansgebieden en de rol die alcohol daar vaak bij speelt, de veronderstelde afschrikwekkende werking van cameratoezicht teniet doet. Deze verklaring wordt ook door Armitage (2002) geopperd in haar overzicht van de kennis over de effectiviteit van cameratoezicht. Zij stelt dat cameratoezicht gebruikmaakt van een ratio-nele-keuzemechanisme. In situaties waarin die rationele keuze wordt beïnvloed door emoties (woede) of bijvoorbeeld alcohol laten mensen zich niet meer door camera’s weerhouden van het plegen van delicten.

Welsh en Farrington (2004) concluderen in een research synthese dat cameratoezicht geen significant effect heeft op het voorkomen van geweldsmisdrijven. Zij rapporteren een odds ratio van 1,05 (95% betrouw-baarheidsinterval 0,83-1,34; z = 0,44; n.s.) op basis van zes studies die rapporteren over de effecten van cameratoezicht op geweldscriminaliteit. De conclusie die Welsh en Farrington trekken op basis van hun synthese van alle negentien door hen bestudeerde studies, is dat cameratoezicht weliswaar een significant, gewenst effect heeft op criminaliteit, maar dat de inzet van camera’s voornamelijk effectief is bij het voorkomen van criminaliteit in parkeergarages en vooral effectief is in combinatie met verbeterde verlichting. Het effect van cameratoezicht in stadscentra, woonwijken en openbaar vervoer is bijzonder klein en in geen van de contexten blijkt er een significant effect op het voorkomen van geweld. Cameratoezicht is niet effectief in de preventie van geweld in het publieke en semi-publieke domein.

Maatregel 15: Straatverlichting

Painter en Farrington (1997, 2001) rapporteren in twee publicaties over een studie naar de effecten van verbeterde straatverlichting in Dudley (Verenigd Koninkrijk). In de publicatie uit 1997 wordt gerapporteerd over de effecten zoals die in kaart zijn gebracht in interviews met buurtbewo-ners. Buurtbewoners zijn gevraagd naar de prevalentie en incidentie van criminaliteit in de buurt, naar de samenhang in de buurt, de verlichting in de buurt en angst voor criminaliteit. Daarnaast zijn vóór en na de verbe-tering van de straatverlichting in beide buurten tellingen uitgevoerd van het aantal voetgangers dat zich gedurende de avond op straat bevindt. In de publicatie uit 2001 wordt gerapporteerd over de effecten van verbe-terde straatverlichting op het gedrag van jeugdigen. In het kader van deze studie zijn jongeren geïnterviewd en is hen gevraagd hoe vaak ze betrok-ken waren geweest bij geweld op straat.

Zowel de rapportage door buurtbewoners, als de zelfrapportage door jongeren toont een significant, positief effect aan van het verbeteren van de straatverlichting. Door buurtbewoners gerapporteerde criminaliteit

daalt zowel in de interventiebuurt als in de vergelijkingsbuurt, maar de daling in de interventiebuurt is met 23% significant groter dan die in de vergelijkingsbuurt waar de criminaliteit met 3% daalde. De daling van geweldscriminaliteit in het bijzonder is tevens significant groter in de interventiebuurt dan in de vergelijkingsbuurt. Ook de incidentie van geweldscriminaliteit (weergegeven als het gemiddeld aantal victimisa-ties per 100 huishoudens (met een maximum van 10 per huishouden)) daalde in de interventiebuurt significant en deze daling was tevens significant groter dan de daling in de vergelijkingsbuurt. Het belang-rijkste resultaat uit het onderzoek onder jongeren was dat er een grotere afname van overtredingen plaatsvond in de interventiebuurt dan in de vergelijkingsbuurt. De grootste verandering had betrekking op het aantal geweldsincidenten waar jongeren tijdens uren dat het donker was bij betrokken waren.

De auteurs vonden geen aanwijzingen voor een verplaatsing van crimina-liteit, noch van de avond naar de dag, noch van de interventiebuurt naar de vergelijkingsbuurt. Een mogelijke verklaring die ze hiervoor bieden is de bevinding dat jongeren zich meer op straat begaven in de inter-ventiebuurt na het verbeteren van de straatverlichting. Deze toename had kunnen leiden tot meer criminaliteit, maar deed het niet: kennelijk was het door jongeren waargenomen risico van het plegen van delicten eveneens toegenomen door de toename van ‘natuurlijke surveillance’ op straat.

Farrington en Welsh (2002b) rapporteren in hun review van Amerikaans en Brits onderzoek naar de effecten van verbeterde straatverlichting dat dit in Amerikaans (voornamelijk gedateerd) onderzoek alleen tot signifi-cante effecten leidde wanneer het effect zowel overdag als ’s nachts werd gemeten. De studies die dit deden, hadden een gemiddelde odds ratio van 1,28 (z = 3,05, p = .002). Het gemiddelde effect van verbeterde straatverlich-ting in recentere Britse studies was significant positief voor criminaliteit in het algemeen (odds ratio van 1,42; p < .05) en tevens voor geweldscri-minaliteit in het bijzonder (odds ratio van 1,41; p < .05). Deze laatste odds ratio betekent dat geweldscriminaliteit in de controlegebieden met 41% toenam, of anders gesteld, in de onderzoeksgebieden met 29% afnam. Farrington en Welsh konden niet over voldoende informatie beschikken over stabiliteit in buurten om harde conclusies te kunnen trekken over de vraag waar verbeteringen in straatverlichting het meest effect sorteren. Echter, ze opperen de hypothese dat verbeterde straatverlichting vooral effectief is in stabiele buurten met een homogene samenstelling. Ze concluderen dat geen van de studies deze hypothese tegenspreken en dat vier studies deze zelfs onderbouwen. Farrington en Welsh concluderen op basis van hun review dat verbeterde straatverlichting waarschijnlijk een toename in ‘community pride’ en informele sociale controle tot gevolg heeft en dat dit op zijn beurt een reductie in criminaliteit tot gevolg heeft.

Dit wordt onderbouwd door de bevinding dat criminaliteit zowel overdag als ’s nachts vermindert. De alternatieve hypothese dat een toename in ‘community pride’ voorafgaat aan het verbeteren van de straatverlichting kan door Farrington en Welsh niet definitief worden weerlegd, maar in twee studies (waaronder de evaluatie door Painter en Farrington (1997, 2001) van het project in Dudley) is deze verklaring uitgesloten.

Painter en Farrington stellen dat nader onderzoek nodig is om na te gaan in hoeverre dit effect in andere buurten gerepliceerd kan worden; wellicht werkt het verbeteren van straatverlichting beter in bepaalde contexten. Een ander punt dat volgens de auteurs nader moet worden onderzocht is de vraag in hoeverre een bepaalde intensiteit (‘dose-response’) van belang is; wellicht werkt het alleen als de verbetering in verlichting bijzonder substantieel is.

Het verbeteren van straatverlichting is een effectieve maatregel ter preventie van geweld in het publieke domein.

Maatregel 16: Preventie van slachtofferschap van seksueel geweld onder jonge vrouwen

Yeater et al. (2004) beschrijven de evaluatie van een programma – Dating 101 – dat door middel van een zelfhulpboek voor jonge vrouwen slacht-offerschap van seksueel geweld beoogt te voorkomen. Door middel van het boek zouden studentes kennis en vaardigheden moeten opdoen waarmee zij minder risico zouden lopen om slachtoffer te worden van seksueel geweld. Op twee momenten na de interventie is met behulp van zelfrapportage gemeten in hoeverre de vrouwen uit de interventie- en vergelijkingsgroepen slachtoffer zijn geworden van seksueel geweld. Met betrekking tot slachtofferschap werden geen significante verschillen gevonden tussen interventie- en vergelijkingsgroep. Het design van de studie was een gerandomiseerd experiment. De resultaten kunnen dan ook als behoorlijk hard worden beschouwd. De onderzoeksgroepen zijn evenwel relatief klein en de follow-up periode is nogal kort (de eerste nameting vond plaats één week nadat de deelnemers het boek uit hadden moeten lezen, de tweede nameting twaalf weken nadat de deelnemers het boek uit hadden moeten lezen). Omdat de auteurs concluderen dat de interventie wel effectief is in het verminderen van zelfgerapporteerde opvattingen en gedrag die samenhangen met de kans verkracht te worden, kan op basis van deze studie de vraag gesteld worden in hoeverre de onderliggende theorie klopt. Wellicht passen de deelnemers hun gedrag niet daadwerkelijk aan op basis van wat ze geleerd hebben, of misschien is het niet mogelijk om potentiële slachtoffers in te schakelen om het risico op seksueel geweld te verkleinen en zouden interventies gericht moeten zijn op potentiële daders. De auteurs merken bovendien op dat hun bevindingen overeenkomen met wat anderen vinden in soortgelijk

onderzoek, waarmee zij een nadere aanwijzing geven dat het niet mogelijk is om op deze manier slachtofferschap van seksueel geweld te voorkomen. Harde conclusies zijn op basis van de onderhavige overzichtstudie echter niet te trekken.

Het programma Dating 101 ter preventie van slachtofferschap van seksueel geweld is mogelijk niet effectief.

Tabel 12 Primaire contextgerichte preventie

Design SMS-score Omvang onderzoeks-groepen* Uitkomsten 14. Cameratoezicht Brown (1995) Longitudinale voor- en nametingen. Interventiegebieden en vergelijkingsgebieden. 3 Cameratoezicht is in drie steden onder-zocht

Geen effect op mishan-delingen in grote steden, daling van het aantal mishandelingen in kleinere plaats. 14. Cameratoezicht Sivarajasingam, Shepherd & Matthews (2003) Longitudinale voor- en nametingen. Interventiesteden en vergelijkingsteden. 3 Cameratoezicht is in de uitgaansgebieden van vijf steden onder-zocht

Geen significant effect op aantal gerapporteerde geweldsdelicten. 15. Straatverlichting

Painter & Farrington (1997, 2001)

Voor- en nameting in interventie- en verge-lijkingsgroepen, met controle voor even tuele verschillen tussen de groepen voorafgaand aan de interventie.

4 Eén interventiebuurt, één vergelijkingsbuurt

Significante afname van het aantal geweldsdelic-ten, zoals gerapporteerd door buurtbewoners en door jongeren uit de buurt. 16. Dating 101 – preventie van slachtofferschap Yeater et al. (2004) Eén interventiegroep, één vergelijkingsgroep. Random toewijzing aan onderzoekscondities. Voormeting en twee nametingen. 5 Interventiegroep: n = 53 Vergelijkingsgroep: n = 57

Geen significant effect op slachtofferschap.

* De omvang van de onderzoeksgroepen bij de voormeting wordt gegeven. Uitval kan ervoor gezorgd hebben dat de omvang van de groepen bij nametingen lager was.

In document Geweld verslagen? (pagina 86-90)