• No results found

Discussie en aanbevelingen

In document Geweld verslagen? (pagina 119-148)

5. RIPP Farrell & Meyer

5.3 Discussie en aanbevelingen

Het doel van deze studie was tweeledig. Op de eerste plaats diende de studie een overzicht op te leveren van effectieve of veelbelovende maatre-gelen ter preventie van geweld in het publieke en het semi-publieke domein in binnen- en buitenland. Op de tweede plaats moest het onder-zoek inzichten bieden in de mechanismen die ten grondslag liggen aan effectieve of veelbelovende preventiemaatregelen en in de omstandig-heden waaronder deze werkzaam blijken te zijn. Deze studie zou voor het ministerie van Justitie bruikbaar moeten zijn om na te gaan welke bewezen effectieve of veelbelovende maatregelen ter preventie van geweld in Nederland zouden kunnen worden ingevoerd. Echter, uit dit onder-zoek blijkt dat veel preventiemaatregelen niet op hun effecten worden onderzocht. Dit geldt zowel voor maatregelen die in Nederland worden ingezet als voor maatregelen in het buitenland en heeft tot gevolg dat van een heleboel maatregelen niet bekend is of ze werken of niet. Uit het overzicht dat in hoofdstuk 2 wordt gegeven (figuur 1) blijkt dat, ondanks de gehanteerde zoektermen die op evaluatie gericht waren, slechts 48 van de 169 publicaties die preventie in het publieke of semi-publieke domein beschreven, betrekking hebben op een effectevaluatie. In dit opzicht is het ook opmerkelijk dat het merendeel van de 48 bij deze studie betrok-ken publicaties betrekking heeft op de evaluatie van schoolprogramma’s, terwijl andere contexten waarin ook veel initiatieven worden onderno-men ter preventie van geweld vrijwel afwezig zijn. Te denken valt hierbij aan horecagelegenheden, uitgaansgebieden en het openbaar vervoer. Daarnaast blijkt dat, wanneer een maatregel wel wordt geëvalueerd, de kwaliteit van het onderzoeksdesign van de studie vaak ontoereikend is om tot uitspraken te komen over de effectiviteit van de onderzochte preventiemaatregel. Dat evaluatiestudies vaak niet aan de minimum kwaliteitseisen voldoen is geen nieuwe constatering – het is er een die keer op keer wordt gedaan met betrekking tot tal van onderwerpen – maar in combinatie met het feit dat veel maatregelen überhaupt niet worden geëvalueerd, zorgt het wel dat het overzicht van effectieve en veelbelo-vende maatregelen ter preventie van geweld per definitie onvolledig is. Ook het tweede doel van deze studie, inzichten krijgen in mechanismen en contexten van effectieve of veelbelovende preventiemaatregelen, is slechts in beperkte mate gerealiseerd. Het is opmerkelijk dat slechts in een klein aantal effectstudies expliciete aandacht wordt besteed aan de onderliggende mechanismen die zouden moeten maken dat een preventiemaatregel de beoogde resultaten bereikt. De meeste publicaties beschrijven beknopt de theoretische achtergrond van de geëvalueerde maatregel en lichten toe uit welke onderdelen de maatregel bestaat. In een aantal publicaties ontbreekt zelfs dit laatste en er wordt in vrijwel geen enkele studie gerefereerd aan een uitgewerkte programmatheorie die ten grondslag ligt aan de onderzochte interventie. De context waarin

een maatregel is ingezet, wordt doorgaans evenmin uitgebreid beschreven en het gebrek aan evaluatiestudies werkt in de hand dat ook geëvalueerde maatregelen slechts in een zeer beperkt aantal contexten zijn getoetst. Kennis over mechanismen en contexten waarin bepaalde effecten worden bereikt, is echter van belang omdat dergelijke kennis de mogelijkheid biedt om uitspraken te doen over de vraag of een bepaalde maatregel in een andere context onder dezelfde programmacondities dezelfde effec-ten zou kunnen bereiken. Daarnaast biedt dergelijke kennis inzicht in de vraag hoe een maatregel werkt en waarom een maatregel effectief is. Zonder dat inzicht blijft een interventie een ‘black box’ en kunnen geen verklaringen worden gegeven voor de effectiviteit van een interventie. Dat dit een verre van ideale situatie is, kan worden geïllustreerd aan de hand van het gegeven dat het gebrek aan dergelijke kennis er in de jaren zestig van de vorige eeuw in het Verenigd Koninkrijk toe heeft geleid dat gestopt werd met het uitvoeren van gerandomiseerde experimenten (Leeuw, in druk). Kennis over mechanismen en contexten is, met andere woorden, dus van belang om te weten in hoeverre uitspraken te doen zijn over de generaliseerbaarheid van resultaten en om inzicht te krijgen in de werking van een maatregel.

Hoewel de doelstellingen van deze studie niet volledig gerealiseerd konden worden, is toch een aantal aanbevelingen met betrekking tot de preventie van geweld in het publieke en semi-publieke domein te doen.

1 Meer aandacht voor evaluatie van preventieprojecten

Meer aandacht zou moeten worden besteed aan de evaluatie van preventieprojecten. Veel projecten worden niet of niet goed geëvalueerd waardoor van veel maatregelen onbekend is of ze effectief zijn. Dit geldt niet alleen voor projecten in het buitenland, maar ook voor Nederlandse projecten. In horecagelegenheden en uitgaansgebieden worden

bijvoorbeeld tal van initiatieven ondernomen, maar Nederlandse evalua-tiestudies van dergelijke projecten zijn niet beschikbaar. Om de evaluatie van maatregelen te waarborgen zou in de toekomst vanaf de start van een preventieproject voorzien moeten worden in evaluatieonderzoek. Ook bestaande projecten dienen onderzocht te worden op hun effecten. Een goed voorbeeld hiervan is het Marietje Kesselsproject. Dit project wordt in tal van gemeentes aangeboden, maar er is slechts één evaluatiestudie van bekend en op basis van die studie kunnen geen uitspraken worden gedaan over de effectiviteit van het project in termen van het voorkomen van geweld.

2 Vroegtijdige interventies voor jonge kinderen

Hoewel vroegtijdige interventies voor jonge kinderen met gedragspro-blemen en hun ouders op de eerste plaats gericht zijn op het afwenden van het risico op een deviante ontwikkeling, blijken dergelijke program-ma’s tevens effectief te zijn in het voorkomen van geweld tijdens de

adolescentie (effecten op langere termijn). Niet alleen voor kinderen bij wie de risico’s op een deviante ontwikkeling overduidelijk aanwezig zijn, maar ook voor kinderen in achterstandssituaties zijn dergelijke program-ma’s, die training voor kinderen combineren met training voor ouders, effectief. De programma’s zijn weliswaar niet expliciet gericht op het voorkomen van geweld in het publieke of semi-publieke domein, maar aangezien het meeste geweld dat door jongeren wordt gepleegd buitens-huis plaatsvindt, is het aannemelijk dat dergelijke programma’s hier wel degelijk een gunstige invloed op zullen hebben. Het inzetten van derge-lijke programma’s is dan ook aanbevelenswaardig. Daarnaast verdient het aanbeveling om na te gaan welke voorschoolse interventies, zoals High/ Scope Perry Preschool, een gunstig effect hebben op het voorkomen van geweld en aangeboden zouden kunnen worden in Nederland.

3 Preventieprogramma’s op scholen

Het inzetten van preventieprogramma’s op scholen kan een gunstige bijdrage leveren aan het verminderen van geweld. De voorkeur verdienen waarschijnlijk programma’s die schoolbreed worden ingezet of zeer inten-sief zijn en niet slechts uit een beperkt aantal lessen bestaan, bijvoorbeeld het programma PeaceBuilders of RIPP. Het meeste effect valt daarbij te verwachten bij leerlingen die al een bepaalde mate van agressief gedrag vertonen. Indien dergelijke programma’s in Nederland zouden worden overgenomen, is het echter raadzaam om oog te houden voor de mogelijk-heid dat effecten van schoolprogramma’s zich in stedelijke contexten beperken tot het gedrag van leerlingen op school en zich niet uitstrekken tot het gedrag van kinderen en jongeren op straat en thuis.

4 Verbeteren van straatverlichting

Het verbeteren van de straatverlichting kan in stabiele buurten met een homogene bevolkingssamenstelling een bijdrage leveren aan het voorkomen van geweld op straat. Het verdient daarom aanbeveling het verbeteren van de straatverlichting in buurten die daarvoor geschikt lijken te zijn, in te zetten ter preventie van geweld op straat.

5 Gerichte inzet van secundaire preventiemaatregelen

Bij het inzetten van secundaire preventiemaatregelen in publieke en semi-publieke ruimten verdient het aanbeveling dit zeer gericht te doen. Hiertoe moet nauwkeurig worden nagegaan welke problemen of risico-factoren specifiek aanwezig zijn waarna interventies op maat kunnen worden ingezet. Dit geldt voor buurten, op plekken, in winkels en bedrij-ven of instellingen. Politie-inzet gericht op ‘hot spots’ en de gerichte inzet van surveillances, bijvoorbeeld gericht op het handhaven van de Leerplichtwet, vormen een goede illustratie van een dergelijke gerichte aanpak en nagegaan zou moeten worden hoe hier meer gebruik van gemaakt zou kunnen worden.

6 Specifieke preventiemaatregelen

Specifieke preventiemaatregelen die effectief of veelbelovend lijken te zijn, zijn het programma Safer Bars ter preventie van geweld in cafés, en Safe Dates en het Youth Relationship Program ter preventie van ‘dating’ geweld. Overwogen dient te worden of deze maatregelen in Nederland ingezet zouden kunnen worden.

7 Implementatie en evaluatie van preventiemaatregelen

Het verdient aanbeveling om, wanneer een bestaande maatregel wordt overgenomen, door middel van een specifieke zoekactie na te gaan of in de internationale literatuur meer bekend is over de maatregel in kwestie en om deze literatuur te bestuderen. Tot slot is het vanzelfsprekend dat, net als bij ieder ander type interventie, veel zorg besteed moet worden aan een zorgvuldige implementatie en het waarborgen van een hoge mate van programma-integriteit (wordt de maatregel uitgevoerd zoals de bedoeling is). Omdat maatregelen doorgaans complexe systemen zijn waarbij sprake is van meerdere onderdelen (Pawson & Klein Haarhuis, 2005), dient in het implementatieproces expliciet aandacht te worden besteed aan deze complexiteit opdat voor alle betrokkenen duidelijk is wat van belang is voor een goede uitvoering van de maatregel.

Een zorgvuldige implementatie en programma-integriteit zijn noodza-kelijke voorwaarden om elders behaalde effecten in een nieuwe context te kunnen repliceren. Desondanks is het niet vanzelfsprekend dat een zorgvuldig geïmplementeerde en uitgevoerde maatregel in een nieuwe (Nederlandse) context hetzelfde effect zal sorteren als elders. Daarom is het van groot belang om de invoering van een nieuwe maatregel te verge-zellen van een kwalitatief goede evaluatiestudie om na te gaan in hoeverre elders behaalde resultaten gerepliceerd kunnen worden. Voorafgaand aan een dergelijke studie dient aandacht te zijn voor de reconstructie van de programmatheorie die ten grondslag ligt aan de maatregel. Op basis daarvan kan immers de evaluatiestudie richting worden gegeven en kan inzicht worden verkregen in de vraag, indien een maatregel effectief is,

A review of prevention of violence in the public and semi-public domain

Introduction and research questions

This report provides a synthesis of 48 studies into the effects of the prevention of violence in the public and semi-public domain. This study was announced in the ‘Actieplan tegen geweld’ [Action plan against violence] (TK 2005-2006, 28 684, no. 65) and is a result of the conclusion drawn in the policy study ‘Van afzijdigheid naar betrokkenheid: Preventieve

strategieën tegen geweld’ [From non-involvement to involvement;

preventive strategies against violence] (Van Erpecum, 2005) that little is known about the effects of preventive projects. However, a preventive approach of violence is of great importance and knowledge about the effects of prevention measures regarding violence in the Netherlands and abroad is therefore essential. A research synthesis is a sound method of obtaining this knowledge, because this method – if carried out correctly – yields the most complete and reliable information about ‘what does and does not work in a certain field’. Among policy makers there is also a need for knowledge about the nature of the mechanisms which form the basis of effective prevention measures and about the conditions under which those mechanisms work. Such knowledge can be used in order to adopt proven effective or promising measures to prevent violence in the public and semi-public domain in the Netherlands.

The following research questions have been formulated:

1 Which measures for the prevention of violence in the public and semi-public domain are known and studied for their effects in the Netherlands and abroad?

2 Which mechanisms form the basis for effective measures for the prevention of violence in the public and semi-public domain? 3 Under which conditions are the results of effective measures for the

prevention of violence in the public and semi-public domain expected and achieved?

For this project, violence is defined as:

“The deliberate use of physical strength or power and/or the threat thereof, aimed against another person or group of persons and which results or is likely to result in injury, death or psychological damage.” By focusing on the public and semi-public domains, violence between persons who are close to each other, i.e., between (ex) partners, family

members, relatives and housemates, is placed outside the definition. Relational violence is regarded as domestic violence, regardless of its location (Lünnemann & Bruinsma, 2005). Public domain is taken to mean the public space accessible to all. The semi-public domain consists of places which may be accessible to the public, but only by appointment or with a ticket for instance, and places where an owner or supervisor is entitled to refuse someone access.

This study distinguishes between person-oriented prevention measures, which try to influence the person of the potential perpetrator, and

context-oriented prevention measures, which try to prevent crimes by

intervening in the crime situation. In addition, there are measures which combine person and context-oriented measures and which focus on influencing the potential perpetrator and the crime situation, the

person and context-oriented prevention measures. Within this distinction,

a further division is made into primary prevention (prevention of new cases among the entire population) and secondary prevention (aimed at persons/groups/locations which are at increased risk).

Research method

In order to answer the research questions of this study, a research synthesis was carried out. In a research synthesis, relevant evaluation studies are collected and are critically evaluated in order to find out which programmes are effective. The current research synthesis attempts to combine the method advocated by the Campbell Collaboration

with the model of context-mechanism-outcome of Pawson and Tilley (1997). Following the method of the Campbell Collaboration, the effect evaluations involved in this research synthesis are first assessed for their internal validity. This assessment is done using the Maryland Scientific Methods Scale (SMS). This is a five-score scale, enabling us to decide on the methodological quality regarding the internal validity of effect evaluations (Farrington et al. 2002). On the SMS, score 3 (quasi-experimental design) is the minimum research design required to draw reliable conclusions on the effectiveness of a measure. In addition to the attention for internal validity, attention is also paid to the external validity. The better the findings from an evaluation can be generalised into other situations (areas, individuals, times, etc.), the higher the external validity. In order to involve external validity in the research, the model of context-mechanism-outcome of Pawson and Tilley (1997) is used. This approach particularly focuses on the theory that forms the basis of a(n) (behavioural) intervention. By finding out for each intervention which mechanisms yield results in which target group under which circumstances, programme theories can be drawn up. On the

basis of such theories expectations with regard to the ability to generalise results can be formulated, and by verifying such theories an insight can be obtained into the way in which a measure works. In the current research synthesis, an attempt has been made – on the basis of the studied publications – to come to a description of the mechanisms that form the basis of the evaluated prevention measures, and the contexts in which these would be effective or not.

The publications to be used during this study have been collected by means of searches of on-line databases, consulting websites of relevant organisations and institutes, studying the bibliography of relevant publications and writing to members of the European Crime Prevention Network (EUCPN) with the request to provide the researchers with information about evaluation studies carried out in their country. The first selection of studies was subsequently made on the basis of titles and abstracts by means of a number of inclusion and exclusion criteria drawn up in advance. The main question was ‘does this study concern an evaluation of an intervention to prevent violence in the public or semi-public domain?’. Each study was assessed by two researchers and if the researchers had different opinions as to whether the study had to be selected, a decision was made in mutual consultation. The complete publications of the selected studies were requested. These texts were read by one of the researchers and assessed for their relevance for the current research. The publications selected in this way have been summarised whereby the quality of the research design for each study was assessed on the basis of the Maryland Scientific Methods Scale.

In total, 48 studies into the effects of the prevention of violence in the public and semi-public domain were included. These 48 publications relate to 36 interventions. The majority of the studies were carried out in the United States. Extra efforts were made to find European studies, but they seemed hardly available, if at all. By far the most publications appeared in the period between 1995 and 2005. By far the most publications (n=25) describe the evaluation of a prevention measure applied at school. Ten publications relate to measures applied in the neighbourhood, in the street or at specific locations in a city, and four publications deal with interventions for banks or post offices. Only one or two publications describe interventions in licensed premises, at events, at the workplace, and in both schools and families.

The effectiveness of the prevention measures studied was assessed on the basis of the results of the 48 evaluation studies used for this synthesis. This relates to effectiveness with regard to the reduction or prevention of violence. The effectiveness of a number of measures was researched in two or more studies, but many of the prevention measures included in the current review were evaluated in only one study. In those cases therefore, we have drawn on the knowledge about the effectiveness of certain

measures, which knowledge was collated previously by other authors. Frequent use was made of the work by Sherman and his colleagues (2002), but also of numerous other meta-analyses and reviews. Based on the information from the 48 publications used in this study and from meta-analyses and reviews by other authors, the prevention measures studied have been divided into four categories: 1) effective, 2) possibly effective, 3) possibly ineffective, and 4) ineffective. Not all studies could be grouped in one of the four categories on the basis of the criteria used. When the quality of the design of a study was not good enough to decide on the effectiveness of a measure and if no further information was available from meta-analyses or reviews by third parties, the measure was not categorised. Furthermore, no decisions were made on the basis of some studies the results of which were contradictive. However, when no decision can be made on the effectiveness of a measure, it does not mean to say that the measure studied could not be effective. Further (qualitatively sound) research should reveal this.

Results

In chapters 3 and 4 the mechanisms, contexts and results of the studies involved in this research are described. The following conclusions are drawn on the basis of these descriptions.

Person-oriented prevention measures

Two person-oriented measures, presented at schools in order to prevent

In document Geweld verslagen? (pagina 119-148)