• No results found

De praktische deelvragen vormen de feitelijke invulling van het uitgevoerde praktijkonderzoek. Omdat hoofdstuk 6, waarin de onderzoeksresultaten zijn weergegeven, in tegenstelling tot het theoretisch gedeelte niet is afgesloten door een samenvatting van de bevindingen zal onderstaand uitvoeriger worden stil gestaan bij de conclusies die behoren bij de praktische deelvragen.

41

4. In hoeverre worden de vanuit de literatuur veronderstelde verschillen tussen mbo-instromers en havisten op het gebied van zelfregulatie en betrokkenheid bevestigd in dit onderzoek?*

In verlengde van de op grond van literatuuronderzoek toegevoegde onderzoeksvraag naar eventuele verschillen tussen mbo-instromers en havisten geldt binnen dit onderzoek het volgende. Mbo-instromers hebben t.o.v. havisten niét een minder gunstige uitgangspositie t.a.v. studentbetrokkenheid en zelfregulatie. Sterker nog: op beide gebieden scoren mbo-instromers “overall” gezien zelfs beter dan havisten, waarbij op het vlak van zelfregulatie het “overall” verschil zelfs significant is ten voordele van de mbo’ers. Dit is in strijd met de verwachtingen en bovendien niet in lijn met wat een deel van de bestudeerde literatuur op dit vlak aangeeft.

Voor wat betreft studentbetrokkenheid geldt daarmee dat de nulhypothese gehandhaafd blijft:

mbo’ers wijken op dit vlak niet af van havisten. Waar het zelfregulatie betreft geldt, dat noch de alternatieve hypothese wordt aangenomen, noch dat de nulhypothese wordt gehandhaafd. Er is namelijk wel degelijk sprake van een geconstateerd significant verschil, maar contrair met de

verwachtingen vooraf hebben mbo-instromers binnen dit onderzoek t.o.v. havisten een gunstiger uitgangspositie in hun studie voor wat betreft zelfregulatie.

Betrokkenheid; significante verschillen mbo-havo

Op deelaspecten van betrokkenheid zijn de volgende significante verschillen aan te geven. Mbo’ers scoren ten aanzien van het aspect “aansluiting op het beroep” significant hoger dan havisten. Dat komt mogelijk voort uit het feit, dat zij vanuit eerdere ervaring in stages een veel concreter uitgesproken beroepsbeeld hebben. Ook hun praktische oriëntatie draagt hier wellicht in bij. Daar waar het de “aansluiting met

medestudenten” betreft geldt dat havisten significant hoger scoren. Oorzaak daarvoor zou kunnen zijn, dat zij op grond van het feit dat ze getalsmatig de overhand hebben, zich eerder in hun medestudenten

herkennen die merendeels immers ook van de havo afkomstig zijn. Beide zijn echter verklaringen achteraf die niet zijn onderzocht, maar wel uitlegbaar zijn.

Zelfregulatie: significante verschillen mbo-havo

Daar waar het zelfregulatie betreft zijn behalve het “overall” verschil dat in het voordeel van de mbo’ers is, op deelaspecten de volgende verschillen significant. Mbo’ers scoren significant hoger op het onderwerp

“monitoring”. Kennelijk zijn zij beter dan havisten in staat om tijdens het verloop van studie-inspanningen zich regelmatig af te vragen of ze nog op de goede weg zitten en waar nodig zichzelf bij te sturen. Dat wekt enige verbazing, doordat havisten meer dan mbo’ers gewend zijn om grotere hoeveelheden kennis te bestuderen en aan theorieverslagen te werken. Het feit, dat mbo’ers in de praktijk zijn geschoold en merendeels tijdens hun mbo-stages al geruime werkplekervaring hebben opgedaan, kan echter verklaren dat zij “in het echt” een gewoonte hebben moeten ontwikkelen om zich onderweg te bezinnen op hun aanpak gedrag. En dit waar noodzakelijk ook aan te passen. Daarnaast is er een significant verschil op het aspect “reflectie”; eveneens in het voordeel van mbo-instromers. Meer dan havisten geven zij aan na afloop van ervaringen regelmatig stil te staan bij de vraag “wat ze hebben geleerd en wat ze een volgende keer kunnen verbeteren”. Hiervoor geldt wellicht dezelfde verklaring, namelijk het feit dat ze in stages hebben moeten leren om betekenisvol stil te staan bij de uitkomsten van hun handelen teneinde ervan te leren. Juist omdat dit binnen stages veelal gebeurt onder regie van een stagebegeleider, zijn ze wellicht meer gewend aan dit stramien van handelen en geschiedt dit ook op wat fundamenteler niveau.

Slotconclusie verschillen betrokkenheid en zelfregulatie tussen mbo-instromers en havisten

Op grond van de resultaten binnen deze onderzoekspopulatie mag uit voorliggende onderzoeksbevindingen worden geconcludeerd dat de aanname van een vermeend verschil op gebied van betrokkenheid en

zelfregulatie bij de overgang naar het hbo tussen mbo’ers en havisten te voorbarig is. Als er al een verschil is, lijkt dit zelfs in het voordele van mbo-instromers. Voorzichtigheid bij vroegtijdige duidingen is dan ook geboden. Sterker nog: etikettering van mbo’ers als verminderd betrokken of geringer in staat tot zelfregulatie lijken te worden weerlegd. Vermoedelijk is de werkelijkheid veel complexer en zou een verdieping op

deelgroepen mogelijk interessante aanvullende informatie kunnen opleveren. Bijvoorbeeld naar mannelijke studenten afkomstig van het mbo en de havo, al dan niet gekoppeld aan een bepaald domein of al dan niet met ouders die zelf een HO opleiding hebben genoten. Mochten verschillen daar groter blijken, dan zou het misschien lonen om zorg- en coachtrajecten breder in te zetten en niet voorbehouden te laten zijn aan alleen mbo-instromers. Die vraagstelling overstijgt echter de reikwijdte van dit onderzoek

5. Slaagt SkillsCoach er ook daadwerkelijk in om de beoogde effecten op studiesucces te realiseren; te weten vermindering van uitval c.q. toename van behaald aantal studiepunten?

Vergelijking directe effecten op studiesucces.

Daar waar het de directe effecten van SkillsCoach op studiesucces betreft geldt, dat er vooralsnog géén sprake is van significante verschillen tussen wel en niet-deelnemers afkomstig uit het mbo. Noch bínnen de groep respondenten, noch in vergelijking met de totále mbo-populatie eerste instroom. Voor wat betreft het

42

behaalde aantal studiepunten (EC’s) scoren niet-deelnemers hoger, maar dit verschil is niet

significant. Een mogelijke verklaring hiervoor kan gelegen zijn in het feit, dat SkillsCoach deelnemers niet geheel ten onrechte twijfelen aan hun capaciteiten om de overstap naar het hbo op eigen kracht te

volbrengen en zich juist om die reden aanmelden. Dat ligt in lijn met het feit, dat zij op “self-efficacy” lager scoren, waarmee deze twijfel omtrent het geloof in eigen kunnen ook getalsmatig tot uitdrukking komt. Ten aanzien van uitval valt er vooralsnog weinig zinnigs op te merken. Binnen de groep mbo-respondenten was ten tijde van het verzamelen van onderzoeksdata nog niemand uitgevallen. Een vergelijking tussen wel en niet deelnemers aan SkillsCoach bleek daarmee onmogelijk. De vergelijking van uitval met de totale mbo-populatie was wel mogelijk maar wijst vooralsnog niet op significante verschillen, hoewel SkillsCoach deelnemers ligt gunstiger scoren. De nulhypothese, die stelt dat de twee groepen op beide fronten niet van elkaar verschillen blijft daarmee voor zowel behaald aantal EC’s als uitval

gehandhaafd.

6. Leidt deelname aan SkillsCoach tot de beoogde toename van zelfregulatie en betrokkenheid als mogelijk werkend mechanisme voor eventuele verbetering van studiesucces?

Vergelijking indirecte effecten op studiesucces.

SkillsCoach zou naast een eventueel direct effect dat vooralsnog niet is aangetoond ook een indirect, na-ijlend effect kunnen hebben. De beoogde versterking van studentbetrokkenheid en een verbetering van zelfregulatie zijn daarmee de andere twee indirecte graadmeters. Uit de vergelijking die heeft plaats gevonden tussen de respondenten die wel en niet aan SkillsCoach hebben deelgenomen, blijkt dat eerstgenoemden significant hoger scoren daar waar het betrokkenheid overall betreft. De alternatieve hypothese die stelt dat SkillsCoach leidt tot een stijging van betrokkenheid wordt daarmee aangenomen. Minstens even opvallend is wellicht het feit, dat op álle tien deelaspecten aangaande

studentbetrokkenheid de score onder deelnemers aan SkillsCoach hoger is. Dat zelfde geldt, op één aspect na, ook waar het zelfregulatie betreft. Omdat de absolute verschillen door de uitbater self-efficacy geringer zijn, is er “overall gezien” geen sprake van een significant verschil tussen beide groepen. De nulhypothese die stelt dat beide groepen op zelfregulatie niet van elkaar verschillen blijft daarmee gehandhaafd.

Betrokkenheid: significante verschillen tussen wel/ niet SkillsCoach deelnemers

“Overall gezien” scoren deelnemers aan SkillsCoach significant hoger dan respondenten afkomstig uit het mbo die niet hebben deelgenomen. Dat geldt ook voor het deelaspect “sociale identificatie”, waaruit af te leiden valt, dat SkillsCoach deelnemers zich kennelijk onder andere meer thuis voelen op de hogeschool, zich sterker verbonden voelen met de instelling en het gevoel hebben er op hun plek te zijn. Hun “sense of belonging” is betekenisvol veel hoger dan die onder niet deelnemers. Klaarblijkelijk draagt het gevoel, dat er zorg voor hen bestaat, het feit dat zij een maatje hebben op wie zij kunnen terugvallen en het gegeven dat de daaruit voortkomende contacten al langer worden onderhouden, erin bij dat zij zich meer binden.

Zelfregulatie: significante verschillen tussen wel/ niet SkillsCoach deelnemers

Ondanks verschillen op vrijwel alle aspecten in het voordeel van SkillsCoach deelnemers, is op geen enkel aspect van zelfregulatie sprake van een significant verschil tussen beide groepen. Ook niet voor wat betreft de ene “uitbijter” te weten “self-efficacy”, waar de deelnemers aan SkillsCoach lager scoren. Dat juist dit aspect in hun nadeel spreekt is overigens niet verwonderlijk. Een verminderd vertrouwen in een

succesvolle afloop op basis van een inschatting van de eigen capaciteiten, is wellicht immers de aanleiding voor een aantal onder hen geweest om zich juist aan de melden voor deelname aan SkillsCoach.

Eindconclusie effectiviteit SkillsCoach

Noch op grond van directe effecten op studiesucces (i.c. behaald aantal EC’s en vermindering uitval), noch op grond van índirecte effecten op het gebied van zelfregulatie, kan op basis van dit onderzoek worden vastgesteld, dat SkillsCoach significant bijdraagt aan verbetering van de aansluiting. Niettemin zijn

gemiddelde uitkomsten hoopvol zijn en deze wijzen op een vrijwel unaniem hogere mate van zelfregulatie.

Verschillen op zowel afzonderlijke items als op het “overall gemiddelde” zijn echter ontoereikend om hierbij sprake te kunnen doen zijn van significantie. Met uitzondering van een verklaarbare lagere score op self-efficay, scoren SkillsCoach studenten op álle overige aspecten van zelfregulatie echter hoger dan niet-deelnemers afkomstig uit het mbo. Met betrekking tot studentbetrokkenheid geldt wel dat er sprake is van een significant verschil in het voordeel van deelnemers. Het feit dat daarnaast op alle tien de deelaspecten hoger wordt gescoord, waarvan op twee bovendien significant, spreekt boekdelen.

De gunstige scores vertalen zich echter nog niet in een directe verbetering van het studiesucces afgemeten naar een toename van behaald aantal EC’s of een vermindering van de uitval. Daarmee mag echter niet worden geconcludeerd dat SkillsCoach zinloos zou zijn. Het voorziet kennelijk namelijk wel in een behoefte, zo moet worden geconstateerd, want de aanmelding voor SkillsCoach was geheel vrijblijvend. Bovendien zullen we nooit weten of deelnemers op de studiesuccesfactoren uitval en behaalde aantal EC’s zonder SkillsCoach niet veel slechter zouden hebben gescoord.

43

8 Aanbevelingen

Resultaten van dit onderzoek pleiten ervoor, om de aansluiting mbo-hbo opnieuw tegen het licht te houden voor wat betreft de oorzaken van uitval in relatie tot studentbetrokkenheid en zelfregulatie. Het is mogelijk niet toevallig dat de literatuur op dit terrein verdeeld is. De uitkomsten van dit voorliggende onderzoek zijn daarbij in lijn met een zeer recente publicatie van Mulder en Cuppen (2018), die erop wijzen dat beide aspecten niet bepalend zijn voor het verschil in aansluiting. Etikettering van mbo’ers doet daarmee onrecht aan de werkelijkheid.

Ten aanzien van SkillsCoach kan worden opgemerkt, dat er sprake is van een veelbelovende, zij het niet significante invloed op verbetering van zelfregulatie. Daar waar het de versterking van studentbetrokkenheid betreft is de invloed wel overtuigend en ook significant van aard. Van een directe verbetering van het

studiesucces is vooralsnog echter geen sprake. Wellicht is het in verlengde hiervan goed om een nuancering aan te brengen op bovenliggende belangen. Doel van SkillsCoach zou in lijn met de achterliggende doelen van de Strategische Koers van Windesheim (2017) niet zozeer moeten zijn om uitval te voorkomen, als wel op het vermijden van ónnodige uitval. Het feit dat zich juist studenten hebben gemeld, die twijfelen aan hun capaciteiten (self-efficacy) maakt, dat het mogelijk irreëel is om te veronderstellen dat SkillsCoach

deelnemers minder vaak zou doen uitvallen. Wellicht verdient het aanbeveling om het doel van SkillsCoach in dat opzicht te herformuleren.

SkillsCoach lijkt al met al beslist in de goede richting te werken, maar een aanscherping lijkt noodzakelijk om “álle” beoogde ambities waar te maken. Daarbij verdient vooral ondersteuning bij het verbeteren van zelfregulatie aandacht, waarbij gelijktijdig het “unique selling point” van versterking van betrokkenheid gehandhaafd moet worden.

• Kennelijk is SkillsCoach zeer wel in staat om een versterking van studentbetrokkenheid en in het

bijzonder van sociale identificatie te bewerkstelligen. Het hebben van een “maatje, praatpaal, vraagbaken en sparringpartner” helpt klaarblijkelijk fors bij de ontwikkeling van het “gevoel erbij te horen”. Dat is niet verwonderlijk, want het betekent dat er oog is voor de individuele student en er zorg bestaat aangaande zijn lot en welbevinden. De wetenschap dat uitval altijd het eindpunt is van een proces van afnemende betrokkenheid (Elffers, 2016) maakt, dat met SkillsCoach grip op het tegenovergestelde lijkt te ontstaan, te weten versteviging van diezelfde betrokkenheid. Dat is een hoopvolle gedachte, want sense of belonging als uitkomst levert inderdaad gemeenschapsgevoel (community feeling) op.

• Om echt verschil te maken zal sterker moeten worden ingestoken op zelfregulatie, want ook dat was immers doel van SkillsCoach. Juist omdat er op dit gebied nog onvoldoende verschil ontstaat, verdient dit aandacht en noodzaak tot explicitering. Het feit dat onderzoeksresultaten op dit vlak wél veelbelovend lijken, vormt mogelijk een incentive om scherper in te steken op verbetering van zelfregulatie. Dat veronderstelt mogelijk ook, dat coaches op dit terrein beter moeten worden geïnstrueerd en van de noodzakelijke expertise worden voorzien. In tegenstelling tot het leveren van een bijdrage aan de ontwikkeling van “het gevoel erbij te horen” (betrokkenheid), is voor ondersteuning van het ontwikkelen van zelfregulatie mogelijk meer en explicietere kennis noodzakelijk bij de peer-coach. Kennis die niet noodzakelijkerwijze voldoende wordt gevoed door de eigen ervaring bij de overstap naar het hbo.

Er dient daarbij te worden opgemerkt, dat er grote verschillen hebben plaats gevonden in de wijze van coachen en daarmee vermoedelijk ook met de ermee samenhangende kwaliteit ervan. Kwalitatief vervolgonderzoek waarbij wordt ingestoken op ondermeer verwachtingen, leervragen, invulling van coaching, wijze en frequentie van contact, behoefte aan ondersteuning en tevredenheid omtrent de begeleiding, zou om die reden zeer wenselijk zijn. Het is daarbij interessant, om waar mogelijk nog een koppeling te maken tussen meer kwalitatieve gegevens omtrent de invulling van de diverse coachtrajecten en mogelijke kwantitatieve effecten op zowel betrokkenheid en zelfregulatie alsmede op studie-uitval en aantal behaalde EC’s. Vanwege opstartproblemen die speelden in de aanloop en bij de aanmelding, heeft koppeling tussen deelnemers en coaches bovendien later dan gepland plaats gevonden, als gevolg waarvan ook contacten later op gang zijn gebracht. Dat maakt dat in relatief korte tijd veel moest gebeuren. Het verdient aanbeveling om het tijdspad t.a.v. haalbaarheid om die reden nog eens tegen het licht te houden.

Hoopvol is, dat studenten kennelijk goed in staat zijn om hun eigen kunnen in te schatten. Deelnemers aan SkillsCoach scoren ook op self-efficacy lager en de behoefte aan extra ondersteuning oogt terecht. Er lijken geen argumenten te zijn, dat dit alleen voor mbo’ers geldt. Om die reden verdient het aanbeveling om studentcoaching ook uit te breiden naar studenten uit andere opleidingen die twijfelen aan hun capaciteiten bij de overgang naar het hbo

Tot slot geldt, dat één periode wellicht onvoldoende is om het verschil te maken; ook voor wat betreft coaching. In dat opzicht is het raadzaam om beide groepen ook aan het einde van het jaar opnieuw met elkaar te vergelijken. Wellicht pakken uitkomsten dan anders uit. Dit alles pleit ervoor om SkillsCoach zeker niet terzijde te schuiven, maar het project onder aanscherping van de uit onderzoek voortkomende

aanbevelingen volgend jaar nogmaals vorm te geven. Waar mogelijk met een uitbreiding van de populatie.

44

9 Discussie:

Terugblikkend op het voorliggende onderzoek is enige terughoudendheid geboden m.b.t. de verstrekkendheid van conclusies naar aanleiding van de resultaten.

Representativiteit en generaliseerbaarheid

Hoewel de totaalrespons op de uitgezette vragenlijsten ruimschoots afdoende is om te voldoen aan de minimumeisen ten aanzien van de steekproefomvang, geldt dat de respons onder SkillsCoach

deelnemers feitelijk te klein is en niet aan deze eisen voldoet. Van de 85 SkillsCoach deelnemers hebben 34 studenten gereageerd, hetgeen resulteert in een foutenmarge van ruim 13% (zie bijlage 12-b). Dat is vanzelfsprekend aanzienlijk. Daarnaast vormt de groep respondenten geen representatieve

afspiegelingen van de studentpopulatie v.w.b. geslacht. Bekend is dat vrouwelijke studenten op een aantal studiesucces gerelateerde zaken beter scoren dan hun mannelijke evenbeelden. Omdat dit zich onder SkillsCoach deelnemers en niet-deelnemers in ongeveer dezelfde mate voordoet, mag verondersteld worden dat uitkomsten in onderlinge vergelijking hierdoor niet al te zeer worden beïnvloed. Niet uitgesloten tot slot is het mogelijke effect van zelfselectie bij beantwoording van de vragenlijsten. Studenten die bereid zijn om de moeite te nemen aan een dergelijk onderzoek mee te werken, zijn per definitie welhaast meer betrokken dan medestudenten die de uitnodiging negeren. Omdat ook dit voor beide groepen geldt, mag verwacht worden dat dit de onderlinge vergelijking van uitkomsten niet erg frustreert. Tot slot kon vanwege het geringe aantal respondenten geen correctie plaats vinden op eventuele modererende variabelen die onderzoeksresultaten zijdelings beïnvloeden. Bij een eventuele herhaling van vergelijkbaar onderzoek is een veel grotere onderzoekspopulatie aan te bevelen, waar vervolgens m.b.v. aselecte steekproeven van deelpopulaties (stratificatie) wel rekening gehouden kan worden met deze variabelen.

Binnen dit veldexperiment viel met dit alles echter geen rekening te houden hiermee, waarmee

voorzichtigheid geboden is voor wat betreft de generaliseerbaarheid van uitspraken (externe validiteit).

Vragenlijsten o.b.v. zelfbeoordeling

Daarnaast komen scores op de onderwerpen studentbetrokkenheid en zelfregulatie voort uit vragenlijsten die zijn gebaseerd op een self-asssessment. Ook dat vraagt om een kritische beschouwing. Die is bij zelfbeoordeling vanzelfsprekend altijd gericht is op de kwaliteit van de eigen beantwoording. Want in welke mate is er onder deelnemers sprake van: voldoende zelfoordelend vermogen; mogelijke blinde vlekken op het eigen functioneren en een gebrek aan kalibrering op de scoremaat. Die nadelen gelden echter voor alle respondenten en daarmee voor zowel deelnemers aan SkillsCoach als niet-deelnemers.

Selectie effect en vooraf sortering

Op álle fronten scoren SkillsCoach studenten gemiddeld hoger aangaande hun betrokkenheid, dan mbo-instromers die niet aan deze interventie hebben deelgenomen. Dit kan “bias” zijn, die voortkomt uit zelfselectie. Mogelijk zijn de uiteindelijke deelnemers aan SkillsCoach voorafgaande aan de start van hun studie al zodanig betrokken, dat zij bereid waren om zich aan een dergelijk traject te verbinden. De hogere gemiddelde score op het vlak van betrokkenheid hoeft daarmee dus niet voort te komen uit deelname aan het traject, maar kan ook al bij aanvang aanwezig zijn geweest.

Eenzijdige kwantitatieve insteek

Het onderzoek wat voorligt kent een eenzijdige kwantitatieve insteek. De getallen spreken, maar het is vooralsnog gissen naar de verhalen achter de getallen. Mede om die reden is vervolgonderzoek dat

Het onderzoek wat voorligt kent een eenzijdige kwantitatieve insteek. De getallen spreken, maar het is vooralsnog gissen naar de verhalen achter de getallen. Mede om die reden is vervolgonderzoek dat