• No results found

VAN PPS BIJ HET BEHEER EN DE INRICHTING VAN REGIONALE WATERSYSTEMEN

theorie en empirie HOOFDSTUK

VAN PPS BIJ HET BEHEER EN DE INRICHTING VAN REGIONALE WATERSYSTEMEN

Het conceptuele model (figuur 3) is een op de theorie gebaseerde schematische weergave van de invloed van de institutionele context op het succes van een PPS bij het beheer en de inrichting van regionale watersystemen. Op basis van de theorie is de institutionele context verder uitgewerkt in concrete aspecten. Deze verschillende aspecten vormen samen een beoordelingskader en zijn getoetst in een specifiek deel van de empirie (PPS projecten bij het beheer en de inrichting van regionale watersystemen). De resultaten hiervan zijn in

hoofdstuk 7 uitgebreid toegelicht. In de paragraven 8.1 en 8.2 zijn de resultaten van het empirische onderzoek vergeleken met de theoretische inzichten. Hieruit blijkt dat vrijwel alle aspecten die tot de institutionele context worden gerekend ook in de praktijk van invloed zijn op het succes van de PPS projecten. Op basis van het empirische onderzoek zijn er geen geheel nieuwe aspecten naar voren gekomen die op basis van de theorie in eerste instantie niet waren geïdentificeerd. Zoals tevens op basis van de theorie is voorspeld waren zowel aspecten die tot het HI, RCI en SI kunnen worden gerekend van invloed op het succes van een PPS. Geen van de verschillende stromingen blijkt hierbij duidelijk dominant. Er kan dus worden gesteld dat het conceptuele model en het daaruit voortvloeiende

beoordelingskader, een geschikte manier is gebleken om de institutionele theorieën te operationaliseren.

Het (theoretische) conceptuele model (figuur 3) kan dus in grote lijnen worden

gehandhaafd. Toch kan er niet aan de bevindingen in dit hoofdstuk voorbij worden gegaan die erop wijzen dat het conceptuele model (figuur 3) op een aantal onderdelen geen adequate weergave van de werkelijkheid is, om de volgende redenen:

 op basis van de empirie is er nog een ander niveau van meerwaarde te onderscheiden die niet is opgenomen in figuur 3;

 er wordt verondersteld dat alle aspecten die tot de institutionele context behoren even zwaar wegen. Uit de praktijk blijkt echter dat sommige aspecten nauwelijks effect hebben en andere aspecten een groot effect hebben;

 uit het conceptuele model (figuur 3) blijkt niet of de afzonderlijke aspecten die tot de institutionele context worden gerekend een positief of negatief effect op het succes hebben. Uit het empirische onderzoek blijkt echter dat een aantal aspecten een duidelijk negatief effect hebben en een aantal aspecten een duidelijk positief effect hebben;

 het aspect vertrouwen wordt in figuur 3 tot het SI gerekend en het aspect wordt verder niet geoperationaliseerd. Uit paragraaf 8.2 blijkt echter dat vertrouwen een meerduidig aspect is waar rekening mee moet worden gehouden. Er zijn twee duidelijk

verschillende categorieën van vertrouwen te onderscheiden. Een van deze categorieën wordt onder het HI geschaard en een onder het SI.

Om het conceptuele model een betere weergave van de werkelijkheid te laten zijn is daarom aan de hand van de bevindingen in dit hoofdstuk een verbeterd conceptueel model

opgesteld. Ten opzichte van het theoretische conceptueel model zijn een aantal wijzigingen doorgevoerd. Onderstaand worden de wijzigingen in het verbeterde conceptueel model (figuur 5) ten opzichte van het origineel (figuur 3) toegelicht.

Afhankelijk variabele (succes van PPS)

 Er is een mogelijke vorm van meerwaarde toegevoegd die in de casus Veenoordkolk en Teugse kolk te zien was: publieke doelen worden door privaat initiatief gerealiseerd.

Onafhankelijke variabele (institutionele context)

 Een aantal aspecten uit het beoordelingskader, zoals het aspect ‘mate waarin moraal en ethiek van private en publieke partijen bij elkaar aansluiten’ en ‘houding van

eindverantwoordelijke private partij’ is weggelaten. Hier is voor gekozen omdat het totale positieve dan wel negatieve effect van de aspecten op het succes van de PPS zeer klein is. Dit is per aspect bekeken door de scores van de casussen bij elkaar op te tellen.

 De aspecten met het meest significante positieve of negatieve effect op het succes zijn benadrukt doordat ze dikgedrukt zijn weergegeven en zijn voorzien van een + (positief effect) of – (negatief effect). De scores met een significant positief of -negatief effect op het succes worden gekenmerkt, doordat ze als gemiddelde van de drie casussen duidelijk positief dan wel negatief scoren. Het geeft echter een vertekend beeld als een aspect bij één casus bijvoorbeeld +10 scoort en bij de andere twee casussen -1. Het gemiddelde zou dan nog steeds ≈ +3 zijn, maar de bewering dat dit aspect van significant positief effect is op het succes van een PPS zou niet betrouwbaar zijn. Een andere voorwaarde om een aspect als significant te zien (en met een + of – te markeren) is daarom dat het bij alle drie de casussen in meer of mindere mate positief dan wel negatief moet scoren. Indien een aspect bij alle casussen +3 scoort is het immers wel aannemelijk dat dit aspect een significant positief effect heeft op het succes van een PPS. In tabel 13 zijn de scores van de aspecten met een significant positief of - negatief effect al weergegeven en toegelicht.

 Op basis van de kritische literatuurstudie en de aanvullende verzamelde empirische data is het aspect vertrouwen aangepast. De aspecten die betrekking hebben op vertrouwen zijn ingedeeld in twee categorieën: namelijk vertrouwen op macroniveau (reliance) en het vertrouwen op microniveau (trust), omdat dit duidelijk twee verschillende vormen van vertrouwen zijn die op basis van verschillen de criteria worden beoordeeld. Vertrouwen op macroniveau wordt vooral bepaald door het vertrouwen in instituties en de organisatie van de PPS zelf. Deze categorie van

vertrouwen ligt daarom het meeste in lijn met het HI en wordt daarom tot deze stroming gerekend. Vertrouwen op microniveau richt zich meer op het persoonlijke vertrouwen dat onder andere is gebaseerd op informele regels, zoals moraal en intentie. Het vertrouwen op microniveau wordt daarom tot het SI gerekend.

In onderstaande figuur 5 is het verbeterde conceptuele model te zien.

Figuur 5

Verbeterd conceptueel model n.a.v. synthese theorie en resultaten empirisch onderzoek

In dit hoofdstuk wordt antwoord gegeven op de vier onderzoeksvragen die in paragraaf 1.4 zijn gesteld. De conclusies worden per onderzoeksvraag gegeven. Aansluitend hierop worden aanbevelingen gegeven. De aanbevelingen (onderzoeksvraag 4) zijn niet in een aparte paragraaf opgesomd, maar zijn gegeven in de paragraaf waar ze betrekking op hebben. Daarnaast bevat dit hoofdstuk een kritische reflectie op het onderzoek. Ter afronding van het onderzoek zal een slotbeschouwing worden gegeven.

9.1

BEANTWOORDING VAN DE ONDERZOEKSVRAGEN

1. Waaruit bestaat de institutionele context van PPS bij het beheer en de inrichting van regionale watersystemen?

Het beheer en de inrichting van regionale watersystemen vindt plaats binnen een institutionele context. Deze institutionele context bestaat uit bepaalde maatschappelijke patronen die van invloed zijn op de dagelijkse praktijk van het beheer en de inrichting van regionale watersystemen. Doordat het gedrag van individuen door zowel formele- als informele regels wordt gestuurd komen bepaalde maatschappelijke patronen tot uiting. Dit is een aanname van het institutionalisme die in elk geval, wat PPS bij het beheer en de inrichting van regionale watersystemen betreft, door dit onderzoek wordt ondersteund. Bij de onderzochte casussen was het gedrag van actoren en daarmee het succes van de PPS afhankelijk van de institutionele context. Hiervoor moeten de regels wel worden erkend en een bepaalde status genieten. De formele en informele regels, vaak vertaald in bepaalde procedures en organisatievormen bieden een houvast of zijn zelfs kaderstellend bij het handelen van individuen. Deze regels structuren dus ook het gedrag van actoren binnen een PPS en zijn hierdoor (mede of zelfs hoofdzakelijk) van invloed op de uitkomsten van de PPS. Deze maatschappelijke patronen zijn er niet voor niets. Collectieve intentie van individuen ligt er vaak aan ten grondslag.

Instituties worden dus vooral geassocieerd met regels, procedures en organisatievormen. Wat instituties precies zijn vormt een voortgaand debat in de wetenschap. Binnen het nieuwe of neo- institutionalisme zijn een drietal hoofdstromingen te onderscheidden die allen een ander licht schijnen op instituties en het ontstaan ervan. Het historical

institutionalism en met name de organization theory richt zich voornamelijk op organisaties en hun regels. Deze theorieën gaan ervan uit dat veel van deze organisatievromen en bijbehorende regels en procedures om rationele redenen zijn geïntroduceerd. De instituties zorgen ervoor dat er aan maatschappelijke doelen kan worden voldaan. Om bijvoorbeeld

9

Conclusies en

aanbevelingen