• No results found

1.6 Natuurpotenties in KBR onder de huidige abiotiek

1.6.1.1 Polder aan de Schiphoek

1.6.1.1.1 Natuurpotenties

Tabel 9 Oppervlakte en relatief aandeel van de natuurtypereeksen onder de huidige omstandigheden in de compartimenten

van de Schiphoekpolder.

Deelgebied Schiphoekpolder

Compartiment Schiphoek Watermolenbeekgebied

ha % ha % 3 Dotterbloemgrasl.-Elzenbroekbos 4,3 28,3 3,5 Dotterbloemgrasl.-Elzen-Vogelkersbos 2,9 19,1 4 Glanshavergrasl.-Elzen-Vogelkersbos 6,9 45,3 4,6 23,9 5 Struisgrasl.-Eikenberkenbos 0,0 0,1 10,7 56,3 Natuurtype-reeks 6 Dijkgrasland 1,1 7,2 3,7 19,4

Op basis van de huidige potenties is een gradiënt van west naar oost zichtbaar gaande van natte tot vrij droge natuurtypes (Kaart 12). Door de ligging aan de rand van KBR en de huidige functie als zandstock moeten deze resultaten met de nodige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden. Een gebiedsvreemd element is het voormalig stort in het noordoosten van het gebied dat als een droog grondwateronafhankelijk natuurtype wordt weergegeven.

1.6.1.1.2 Aanbevelingen voor inrichting

Bosuitbreiding vanuit de kern van het kasteelpark op de drogere delen past in de visie voor de polder van KBR, waar gestreefd wordt naar een overgang van een aaneengesloten bosgordel in het westen van het gebied naar een meer open gebied in het oosten van de polder.

Op basis van de potentiekaarten is bij nul- en zeer extensief beheer een unieke west-oost gradiënt te ontwikkelen van drogere bossen naar natte moerasbossen meer in het oosten van de polder.

Door vernatting toe te laten in deze polder kan deze gradiënt van droog naar nat op een kleinere afstand ontwikkeld worden. Deze zone kan opgevat worden als een beboste buffer met mantel en zoomontwikkeling tegen de huidige westelijke boszone. In de Schiphoekpolder blijft dan nog voldoende ruimte over voor meer open natuur. Na een overgangsperiode van spontane bosontwikkeling waar geen beheer toegelaten wordt, kan dit gebied vooral in de winter aangesloten worden met de nattere, open delen van de Schiphoekpolder.

Natte graslanden en pionierplekken geschikt voor steltlopers en weidevogels onder weidebeheer is in dit oostelijk deel een goede optie (zie Intermezzo: Beheer van weidevogelgebieden in KBR onder 2.7.4.3). Het aanhouden van een voldoende hoge grondwaterstand is hierbij zeer belangrijk. Na het weghalen van de zandstock kan het terrein onregelmatig afgewerkt worden door o.a. bij het herstellen van voormalige sloten een bredere

zone van minimaal 15m glooiend naar de sloot toe uit te graven. Bijkomende afgravingen kunnen een gevariëerd landschap doen ontstaan met verschillende geschikte habitats voor o.a. steltlopers.

In de aanvangsfase is op de verstoorde bodem meer ruigteontwikkeling te verwachten. De opengewerkte grond vormt ook een ideaal kiembed voor tal van plantensoorten. Ook diverse wilgensoorten kunnen van deze open pionierplek profiteren waardoor het ten zeerste aan te raden is om onmiddelijk (integrale) begrazing toe te laten in het afgegraven deel (huidige zandstock) van de Schiphoekpolder, eventueel aaneensluitend op het hoger gelegen drogere delen rond de Watermolenbeek.

Bij extensieve veedichtheden (0,2 - 0,3 dier/ha) kan een mozaïek van pioniersituaties, ruigtes zoals rietlanden, korte graslanden en struweel over de volledige droog-nat gradiënt ontstaan, geschikt voor tal van vogels van zowel open als meer gesloten habitats.

Het voormalig stort kan eventueel integraal mee begraasd worden met de Schiphoekpolder. Anderzijds kan er ook voor geopteerd worden om de west – oost gradiënt te herstellen en de Watermolenbeek in een bredere bedding naar de Schelde te laten stromen en eventueel als GGG in te richten.

Rekening houdend met de nabijheid van de slikken en schorren van de Schiphoek- en Kruibeekse polder (KGGG), kan dit de potenties voor enerzijds steltlopers en weidevogels of anderzijds rietvogels verhogen. Het meer natuurlijk aansluiten van de beek op de rivier vormt een bijkomende meerwaarde voor het volledige natuurontwikkelingsgebied rond KBR.

1.6.1.2 Cuestarand

De ruimte tussen de cuesta en de ringdijk of ‘cuestarand’ vertoont hoge potenties voor natuurontwikkeling (Kaart 12). Het vormt een landschapsovergang van hogere gronden naar de lage gronden van het rivierengebied. Deze zones zijn vaak gekenmerkd door aan het oppervlak komen van kwel. Naast deze potenties speelt het een belangrijke rol als hoogwatervluchtplaats bij GOG werking. De bossen, struwelen en ruigtes in deze omgeving zullen een belangrijk rol spelen als vluchtplaats voor tal van dieren die hier beschutting zoeken vanuit het ondergelopen GOG. Aangezien de dijken vooral als open grasland zullen beheerd worden bieden deze aan schuwe dieren zoals ree weinig mogelijkheden. Bij het in functie treden van de polder als gecontroleerd overstromingsgebied zijn de bossen rond de polder dan belangrijk als bufferstrook en als vluchtplaats. Het uitbreiden van bos op de drogere delen is om die reden van groot belang indien ook delen van de cuesta bij hoge regenval zullen overstromen.

1.6.1.2.1 Natuurpotenties

Tabel 10 Oppervlakte en relatief aandeel van de natuurtypereeksen onder de huidige omstandigheden in de compartimenten

van de cuestarand.

O

nder de huidige omstandigheden vertoont de cuestarand of zone van op de cuesta tot aan de landzijde van de ringdijk reeds belangrijke kansen voor de ontwikkeling van een overgang van

droge naar natte natuur. Vooral ter hoogte van het zuidelijk deel van de Kruibeekse polder en

het zuidwestelijk deel van de Rupelmondse polder is die overgang nog terug te vinden.

Compartiment K-cuestarand B-cuestarand R-cuestarand

Ha % Ha % Ha % 2 Grote Zeggeveg.-Elzenbroekbos 1,7 6,1 3,3 34,1 10,4 26,3 3 Dotterbloemgrasl.-Elzenbroekbos 2,4 8,6 1,5 15,7 2,2 5,6 3,5 Dotterbloemgrasl.-Elzen-Vogelkersbos 4,7 16,9 0,0 4,6 11,6 4 Glanshavergrasl.-Elzen-Vogelkersbos 15,9 57,2 2,8 29,0 16,8 42,4 Natuurtype-reeks 5 Struisgrasl.-Eikenberkenbos 3,1 11,2 5,6 14,1

Natte natuurtypereeksen (NTR 2 & 3) met Elzenbroekbos als climaxvegetaties komen vooral voor in de cuestarand van de Bazelse en Rupelmondse polder. Een smalle band in de cuestarand van de Kruibeekse polder is zelfs onder de huidige omstandigheden ook mogelijk.

1.6.1.2.2 Aanbevelingen voor inrichting

De cuestarand vormt een natuurlijke gradiënt van droge naar zeer natte situaties. Op enkele plaatsen is deze overgang nog steeds intact. Het steeds zeldzamer worden van zulke overgangen in Vlaanderen in het algemeen en de Schelde-vallei in het bijzonder pleit om deze open te houden en te beschermen tegen mogelijke verharding of bebouwing. Op locaties waar deze gradiënt nog aanwezig is, wordt aangeraden deze te behouden en optimaal te laten ontwikkelen door extensief te gaan beheren. Deze gebieden werden herbestemd als bouwvrij agrarisch gebied. Dit laat toe om enerzijds lijn- en puntvormige landschapselementen zoals veedrinkpoelen, hagen, houtkanten, bomenrijen, etc. aan te leggen en anderzijds te garanderen dat de bestaande open ruimte als verbinding tussen de Scheldevallei en de cuestarug behouden blijft.

De cuestarandzone van Kruibeke met hoofdzakelijk waterbeheersing als doel kan een belangrijke zone zijn naar het faunabeheer toe van het Kruibeekse GGG. Vooral indien op de hogere zones (o.a. in het zuiden van de cuestarandzone) struweel- en bosontwikkeling (kleine landschapselementen) bevorderd wordt door een extensiever beheer.

De cuestarandzone van Bazel met hoofdfunctie natuur bestaat uit een beboste, smalle elzenbroekboszone met drogere overgangen. Een behoud of lichte verhoging van het grondwater hier kan het huidig deels verruigde bos spontaan beter laten ontwikkelen. Periodiek ringen van populieren kan deze spontane ontwikkeling bevorderen. In het zuidwesten vertoont deze cuestarandzone een niet bebost deel met hoge potentie voor elzenbroekbos. Spontane ontwikkeling naar elzenbroekbos in dit zuidelijk deel wordt sterk aangeraden, terwijl in het noorden het niet-beboste gedeelte bij voorkeur een wastine landschap wordt, met afwisseling van bos, struweel en grasland. Dit verhoogt de mogelijkheden voor gebruik als hoogwatervluchtplaats voor wilde fauna en grazers uit KBR.

De cuestarand van Rupelmonde heeft als hoofdfunctie waterberging maar biedt veel kansen voor natuurontwikkeling. Het overwegend beboste, noordelijk deel van de cuestarand vertoont hoge potenties voor broekbossen (Mesotroof Elzenbroekbos met een overgang naar Elzen-Vogelkersbos). De huidige aanwezigheid van zeer waardevolle elzenbroekbossen is hier het beste bewijs van. In deze bossen is het aanbevolen om het bos zo veel als mogelijk ongestoord te laten. Ook hier kunnen in de populierenbossen periodiek (om de 5 - 10 jaar) enkele populieren geringd worden als overgangsmaatregel. Om de invloed op de huidige watersystemen van de moerasbossen te beperken wordt de ringsloot aan de rand van de elzenbroekpercelen gehouden. Regelmatig optreden van te hoge dynamiek kan in een elzenbroek sterke negatieve effecten veroorzaken (Bijlage I). De ringsloot wordt daarom best beperkt in ruimte. Een brede meanderende sloot is niet noodzakelijk. Plaatselijk kunnen (knuppel)paden aangelegd worden voor recreatie.

In de zuidelijke zone van de Rupelmondse cuestarand met waterbeheersing als hoofdfunctie wordt aanbevolen om, met inbegrip van de hoogste delen, ontwikkeling van bossen en kleine landschapselementen (struweel, …) te stimuleren. Dit is vooral van belang als rustige, meer besloten faunavluchtplaats (eventueel grazers uit KBR) bij GOG-werking van KBR. De drogere en hogere types leveren een belangrijke bijdrage aan de natuurwaarde van het overstromingsgebied en de ontbrekende schakel naar de compleetheid van het landschap.

1.6.2 De polder van Kruibeke, Bazel, Rupelmonde binnen de