• No results found

Een grondwaterpeilverloop in een gemiddeld jaar en bij verhoging in KBR

1.9.1 Omvormingsmaatregelen .1 Vernatting

1.9.1.2 Rivierbegeleidende bos

1.9.1.2.1 Omvorming van populierenbossen

Bij de omvorming van populierenbossen kan een onderscheid gemaakt worden tussen: ƒ Natte en moeilijk bereikbare zones

Binnen deze zones is het aangeraden om groepjes populieren te ringen in cycli van 3 à 5 jaar. Hierdoor wordt het bosklimaat behouden, de bosgrond niet verstoord en kan de vaak reeds aanwezige ondergroei van de gewenste boomsoorten zich verder ontwikkelen. Het aandeel staand dood hout blijft hierdoor langere tijd aanwezig wat gunstig is voor het bosecosysteem.

ƒ Droge tot vochtige, gemakkelijk bereikbare zones

In deze zones wordt het selectief kappen van de populieren aangeraden waarbij de natuurlijke ondergroei van gewenste soorten blijft bestaan. Dit plaatselijk ringen en kappen van groepen van bomen kan de verjonging stimuleren. Hiervoor kan de mozaïekmethode gebruikt worden (Koop, 1986 in Hermy & Vandekerkhove, 2004) waarbij in bepaalde zones gericht openingen gekapt worden, terwijl andere zones opzettelijk gesloten worden gehouden.

1.9.1.2.2 Omvorming van bossen met o.a. Amerikaanse eik, Tamme kastanje

Voor de bossen met Amerikaanse eik en Tamme kastanje is enkel een geleidelijk omvormingsbeheer aangewezen. Deze soorten zullen op lange termijn vanzelf verdwijnen aangezien ze geen overstroming verdragen (mond.med. Kris Vandekerkhove).

Het hakhoutbeheer kan tijdelijk lokaal verder gezet worden uit cultuurhistorisch oogpunt. Om natuurlijke verjonging te bevoordelen kan selectief gedund worden door in groep te ringen of te kappen waar inheemse bomen kunnen worden vrijgezet. Kappen en frezen van hakhoutstobben van Amerikaanse eik en Tamme kastanje kan lokaal.

Bij omvorming van tuinen naar natuurlijk bos is het aan te raden om talrijke uitheemse tuinsoorten (o.a. Valse acacia, Sneeuwbes, etc.) te verwijderen om geen verdere uitbreiding mogelijk te maken. Ook verspreid in de polder aangeplante uitheems bomen en struiken worden het best verwijderd.

1.9.1.2.3 Bosuitbreiding

Spontane ontwikkeling is vanuit natuurontwikkelingstandpunt over het algemeen de beste optie. De rivierbegeleidende bossen hebben een relatief korte ontwikkelingsduur: Zo hebben Elzenbroekbossen een ontwikkelingsduur van slechts 30-100 jaar terwijl die bij Elzen-Vogelkersbos 100-300 jaar bedraagt. Het huidige voorkomen van dit type in de polder, de snelle ontwikkeling pleit vooral voor een spontane ontwikkeling van Elzenbroekbossen onder de juiste huidige of verbeterde abiotische omstandigheden.

ƒ Uitgangsmaatregelen

Bij zowel akkers als weilanden kan er overgegaan worden tot (Van Uytvanck & Decleer, 2004): o Afgraven (grondwerken waarbij meer dan 0,1 m wordt verwijderd met vrijwaring

van de onderliggende lagen o.a. de veenlaag).

De belangrijkste redenen in KBR zijn hiervoor: (1) herstel of het creëren van een gunstige nutriëntenhuishouding in de bodem (2) verlagen van het maaiveld t.o.v. het grondwaterpeil; (3). herstel of aanbrengen van reliëf.

o Plaggen: grondwerken van minder dan 0,1 m, wordt in KBR gedaan om (1) nutriënten te verwijderen en de invloed van (basenrijk) kwelwater te herstellen in de wortelzone.

Het afgraven of plaggen mag maximaal tot aan de onderliggende veenlaag die sterk varieert in diepte en dikte.

Indien een akker de uitgangssituatie vormt zonder dat er afgraving gebeurt, is ploegen van het perceel voldoende.

Bij een weiland als uitgangssituatie, zonder afgraven, kan enerzijds het grasland gefreesd worden om massale kieming te krijgen of spontaan laten overgaan in bos met een meer variabele bomendichtheid.

Indien begrazing in naburige percelen plaatsgrijpt, kunnen er tijdelijk rasters geplaatst worden indien er geen voldoende diepe sloot is die niet droogvalt in de zomer.

ƒ Aanplanten van bos

In zones nabij paden en wegen kan bosontwikkeling gestimuleerd worden door her en der te beplanten met inheemse boomsoorten (hoogstammen, autochtone herkomst) die niet frequent als zaadboom in de polder aanwezig zijn (zoals Gewone Es, Fraxinus excelsior). Om geen onnodig werk te doen kan gewacht worden met aanplanten tot één à twee jaar na het creëren van een gunstige uitgangssituatie. Een spontane vestiging van wilgen en Zwarte els is echter vrij snel te verwachten, waardoor planten niet noodzakelijk meer is met uitzondering van soorten die weinig als zaadboom voorkomen.

Binnen potentieel Elzen-Vogelkersbos:

Door de langere ontwikkelingstijd (100-300 jaar) van Elzen-Vogelkersbossen en de slechte tot matige ontwikkeling van dit type in de huidige polder van KBR wordt hier bij voorkeur verspreid aangeplant met Gewone Es (Fraxinus excelsior) en in mindere mate met Zomereik (Quercus

robur).

Aanplant van boomvormende wilgen zoals Salix x rubens en Schietwilg (Salix alba) uit de polder kan enkel overwogen worden op plekken aan de randzone om snel een boseffect te krijgen maar is minder prioritair.

Binnen potentieel Elzenbroekbos

In KBR is het aangeraden om Elzenbroekbossen spontaan te laten ontwikkelen. Indien geplant moet worden dan gebeurt bij voorkeur een verspreide aanplant in lage plantdichtheden met vooral Gewone Es (Fraxinus excelsior) en in mindere mate met Zwarte els (Alnus glutinosa). Dit kan aan de randen aangevuld worden met eventueel enkele snel groeiende boomvormende wilgensoorten uit de polder: Salix x rubens en Schietwilg (Salix alba).

ƒ Spontane ontwikkeling naar bos

Zoals reeds aangegeven is spontane bosontwikkeling vanuit natuurontwikkelingstandpunt de beste optie. Vooral in de zones nabij het bos is aanplanten niet nodig. Zoals reeds vermeldt, gebeurt de bosontwikkeling tot Elzenbroekbos bij voorkeur spontaan waarbij de gunstige abiotische omstandigheden worden gecreëerd. Naast de aanwezigheid van goed ontwikkelde Elzenbroekbossen in KBR vormt de korte ontwikkelingsduur van 30-100 jaar een bijkomende reden om de bosontwikkeling spontaan te laten gebeuren.

Om bosontwikkeling te optimaliseren zijn naast de nabijheid van bos voor zaadvoorraad en microklimaat ook andere factoren belangrijk. Korte overstromingen kunnen belangrijk zijn bij de aanvoer van zaden maar langdurige overstroming remmen juist de bosontwikkeling af. Oneffenheden en depressies in het terrein werken vaak als “zaadvanger”, waardoor er meer zaden kunnen achterblijven. Een gevarieerd maaiveld zorgt eveneens voor een grotere variatie aan bodemkenmerken en een meer diverse uitgangssituatie. Ploegen kan een gelijkaardig effect hebben (Van Uytvanck & Decleer, 2004).

ƒ Inbrengen van plaggen bosgrond

De meeste bossoorten van de rivierbegeleidende bossen verspreiden zich goed via water. Door de meer frequente overstromingen ten gevolge van verhoogde oppervlaktewaterpeilen krijgen deze soorten meer kansen.

Als experiment kunnen verspreid over huidige, natte percelen op beperkte oppervlakte plaggen bosgrond gelegd worden. Huidige, natte omstandigheden zijn noodzakelijk om mineralisatie te

voorkomen. Om deze reden zullen, tevens als experiment, afgravingen gecombineerd worden met het inbrengen van bosgrond.

1.9.1.3 Weidevogelgebied