• No results found

Passieve en vrijblijvende afhandeling van casussen

In document Aandacht voor het eigen spoor! (pagina 66-68)

4.2 Veiligheidshuis B

4.2.6 Passieve en vrijblijvende afhandeling van casussen

Dit betrof het eerste verbeterpunt dat aan de orde werd gebracht in het intakegesprek. De wijze waarop de casuïstiek werd aangepakt, werd door de voorzitter in het gesprek geduid als terughoudend en vrijblijvend. In de observatie werd hiervoor bevestiging gevonden. Het op eigen initiatief verantwoording nemen voor de zorg aan betrokkenen van huiselijk geweld was relatief gering. Zelden presenteerden de partners zich als actief probleemeigenaar.

Betrokkenen van huiselijk geweld werden veelal zelf verantwoordelijk gehouden voor het inschakelen van hulp en werden, zo gaf de voorzitter aan, vanuit het casusoverleg nauwelijks en ongevraagd benaderd met een hulpaanbod (zie ter vergelijk paragraaf 4.1.11). De

voorzitter verwachtte dat de facilitering van de deelnemers door de moederorganisaties ten grondslag zou liggen aan het verbeterpunt. De hoeveelheid casussen zou te groot zijn in relatie tot de tijd en middelen die de moederorganisaties beschikbaar stelden aan de deelnemers. In de verslaglegging van het intakegesprek werd zodoende geconcludeerd dat een teveel aan casussen gecombineerd met een beperking in tijd en middelen mogelijk kon leiden tot het vermijden van extra werkzaamheden.

Gedurende het nagesprek wezen enkele deelnemers op de beperkingen die zij ervoeren bij hun werkzaamheden rondom het casusoverleg: de deelnemer van MEE gaf aan geen formele doorzettingsmacht te hebben; een medewerker van het SHG verwees naar de soms

ontbrekende ondersteuning door het management van de moederorganisatie; de deelnemer van BJZ gaf aan dat de doorstroom van casuïstiek vanuit het casusoverleg binnen de eigen organisatie niet geheel vloeiend verliep (de deelnemer ging dit aan de orde stellen); zoals vermeld in paragraaf 4.2.4 had de politiefunctionaris die vanuit de pilot zitting had in het overleg een begrensde taak; en wilde de documentalist graag een meer inhoudelijke bijdrage leveren aan het casusoverleg.

Naast de constatering dat er beperkingen waren in de ondersteuning van de deelnemers bij hun activiteiten rondom het casusoverleg, merkte de manager van het Veiligheidshuis in het nagesprek van de eerste observatiefase op dat de deelnemers meer ‘lef’ dienden te tonen. Deelnemers moesten ‘out of the box’ durven denken. Eerder had de voorzitter al gewezen op de noodzaak tot het zo nu en dan loslaten van de vaste kaders en het verlaten van de gebaande paden.

Later heeft de ketenmanager aangegeven dat er wellicht ook onvoldoende duidelijkheid is bij de moederorganisaties waarom zij deelnemen aan het casusoverleg. ‘Wat kom ik halen en wat kom ik brengen, zijn leidende vragen. Nu denken de moederorganisaties nog te vaak in kosten en niet in eigen opbrengsten.’

Dat allerlei instanties van buitenaf invloed kunnen uitoefenen op het casusoverleg (denk aan overheid, organisaties, gemeenten, subsidieverstrekkers) beïnvloedt de werking van het casusoverleg, meent de ketenmanager.

In het verbeterplan is het verbeterpunt van deze paragraaf gekoppeld aan de bezinning van de ketenpartners op hun vertegenwoordiging in het overleg (zoals vermeld in paragraaf 4.2.4). In praktische termen gaat het daarbij ten minste om het bepalen van het mandaat van de deelnemer, het aantal beschikbare uren voor werkzaamheden rondom het

datum 25 oktober 2012

auteurs

Henk Hulsen, Robin Christiaan van Halderen,

Collin Hoogeveen, Bas Vogelvang pagina 67 van 124 In de tweede observatiefase was de houding van de deelnemers veranderd. Hoewel het casusoverleg door problemen met GCOS in aangepaste vorm werd gevoerd (zie paragraaf 4.2.1), was de sfeer in het overleg dynamischer en doortastender dan in de eerste

observatiefase. Het tempo in het wederom procesmatige casusoverleg lag relatief hoog (ruim 60 casussen in amper anderhalf uur). De casussen waarover informatie voorhanden was werden bondig besproken om te komen tot een aanpak op hoofdlijnen. Veel casussen bleven echter onbesproken, omdat niet alle benodigde informatie voorhanden was.

De enigszins vrijblijvende rol van de deelnemers is te zien geweest als 'reactieve' opstelling in het casusoverleg. De voorzitter van het overleg betreurde deze opstelling en merkte op ‘er is voor iedereen heel veel werk te halen’. De vrijblijvendheid betrof echter ook de eigen rol van SHG als ketenregisseur. Zo werden de problemen met PIX (niet up-to-date) grotendeels toegeschreven aan de documentalist terwijl de (eind)verantwoordelijkheid ervoor bij het SHG zelf lag. In het nagesprek van de eerste fase werd mogelijk een (gedeeltelijke) verklaring gegeven voor het gedrag. De deelnemers zaten aan tafel als vertegenwoordigers van hun organisatie, maar hadden zelden de bevoegdheid van behandelaar. Om te kunnen (en mogen) spreken namens de behandelaar is vooroverleg nodig en daar had men naar het lijkt niet altijd de tijd voor. Toen in de tweede observatiefase het overleg procesmatig verliep, bleek men van deze vereiste geen last meer te hebben. Dat was zichtbaar in de snelle toewijzing van casussen en het geven van aanvullingen in GCOS. De deelnemers waren zichtbaar voorbereid, maar niet iedereen had toegang tot GCOS kunnen realiseren. 4.2.7 Selectiecriteria casuïstiek

Bij de beschrijving van de ontwikkelingen die zich in de onderzoeksperiode voordeden en van invloed waren op de gang van zaken in het casusoverleg (zie paragraaf 4.2.1), is al ingegaan op de criteria aan de hand waarvan casuïstiek werd geselecteerd voor het overleg. Er is aangegeven dat de criteria betrekkelijk spontaan vorm kregen en werden opgesteld om het voeren van een diepgaande en inhoudelijke bespreking van casuïstiek mogelijk te maken. De selectiecriteria die bij het geobserveerde overleg waren gekozen betroffen zoals vermeld: recidive, betrokkenheid van kinderen tot 23 jaar, vermoeden van psychiatrische

problematiek, excessief geweld en/of spoedmeldingen van de deelnemende partners. In het nagesprek is gesproken over de selectiecriteria. Er werd onder andere ingegaan op de samenhang met het doel van het casusoverleg en of de criteria leiden tot de selectie van de gewenste doelgroep. In de tweede observatiefase werden de selectiecriteria niet langer toegepast, alle meldingen en aangiften werden in die fase weer besproken in een procesmatig casusoverleg (zie paragraaf 4.2.3).

4.2.8 Agendering van casussen

Tijdens de intake en het nagesprek in de eerste observatiefase werd duidelijk, dat bij de bespreking van alle meldingen er casussen werden behandeld die niet noodzakelijkerwijs hoefden te worden besproken. Sommige casussen waren slechts van geringe zwaarte, dienden te worden besproken in het jeugdprostitutie-overleg, waren nog niet opgepakt binnen het SHG, betroffen meldingen waarin het SHG de direct betrokken ketenpartners evengoed bilateraal kon benaderen, of waren lopende zaken waarbij terugkoppeling op afgesproken activiteiten nog voorbarig was. Het gaat hier naast de selectie van casussen ter bespreking in het casusoverleg, om de samenstelling van de agenda per overlegmoment. De agendering van casussen was geen separaat punt in het verbeterplan, maar werd deels meegenomen bij het uitwerken van selectiecriteria (zie vorige paragraaf) en het bepalen van de positie van PIX in het overleg (zie de volgende paragraaf). Uit de observatie in de tweede fase blijkt dat de volgorde van de casussen niet specifiek bepaald was, bijvoorbeeld door te

datum 25 oktober 2012

auteurs

Henk Hulsen, Robin Christiaan van Halderen,

Collin Hoogeveen, Bas Vogelvang pagina 68 van 124 starten met de nieuwe casussen en te vervolgen met rappelzaken. Uit de vragenlijsten komt naar voren dat de deelnemers geen aanpassing van selectiecriteria hebben waargenomen en/of er niet van op de hoogte zijn.

In document Aandacht voor het eigen spoor! (pagina 66-68)