• No results found

I believe you? Which story should I tell you? Which story should I tell myself?

GLOBALISERING Wordt omschreven als:

2. ONTWIKKELINGEN IN HET MUSEALE VELD: het publieksgerichte museum

2.2. THE PARTICIPATORY MUSEUM

Nina Simon benoemt in The Participatory Museum (2010), met het oog op participatie, drie verschillende soorten ‘relaties’ die het museum met het publiek zou kunnen hebben; een relatie gebaseerd op contribution, collaboration of co-creation. De relatie die gebaseerd is op contribution is de meest gangbare en makkelijkste vorm. Bezoekers leveren een bijdrage door feedback te geven op het museum. Hierbij valt te denken aan feedback in de vorm van verbale of geschreven opmerkingen, meningen of verhalen die de bezoeker kan achterlaten tijdens zijn museumbezoek, tijdens een educatief programma of op het internet. De bezoeker als contributer draagt bij doordat hij met zijn opmerkingen een ‘reflectiekader’ kan bieden voor musea.123 Er is binnen deze vorm sprake van (een kortstondige)

participatie, maar nog niet echt van een wat Hooper-Greenhill omschrijft als ‘mutual participation’. Het museum ‘zendt’, de bezoeker geeft daar een reactie op en het museum neemt de opmerkingen van de bezoekers mee naar de volgende zending. Deze vorm is dus reactief; de input (opmerkingen van de bezoeker) is een reactie op de output (dat wat het museum ‘zendt’) en het museum reageert op die input als zij de input van bezoekers meeneemt in de (volgende) output. Er kan binnen deze vorm geen duurzame relatie worden opgebouwd.

De ‘relatie’ waarbij er sprake is van collaboration, oftewel van een samenwerking, is gericht op vanuit het museum geïnitieerde samenwerkingsprojecten waarin museummedewerkers samenwerken met bezoekers om tot een nieuw aanbod te komen of om nieuwe programma’s, publicaties en tentoonstellingen te ontwikkelen.124 Simon noemt vier hoofdredenen waarom musea kiezen of zouden

moeten kiezen voor samenwerkingsprojecten:

1. To consult with experts or community representatives to ensure the accuracy and authenticity of new exhibitions, programs, or publications

2. To test and develop new programs in partnership with intended users to improve the likelihood of their success

3. To provide educational opportunities for participants to design, create, and produce their own content or research

123 Simon, N. The Participatory Museum, Museum 2.0, Santa Cruz, 2010: 201-206. Hoofdstuk 6 (Contributing to

Museums/Visitors as Contributors).

43

4. To help visitors feel like partners and co-owners of the content and programs of the institution

De eerste twee punten betekenen een meerwaarde voor het museum en de laatste twee voor de bezoeker. Bij effectieve samenwerkingsverbanden is er sprake van wederzijds vertrouwen en een gedeeld begrip van de doelstellingen van een project. Deze samenwerkingsverbanden zijn doorgaans van langere duur. Diegenen die hun medewerking verlenen aan het museum krijgen begeleiding vanuit de organisatie en worden in sommige gevallen betaald. Een samenwerking is volgens Simon geslaagd als het na afloop van een bepaald project de deelnemers stimuleert om zich meer te verdiepen in en zich te verbinden aan het museum.125

Een succesvolle samenwerking creëert nieuwe relaties en mogelijkheden die zich kunnen uitstrekken over meerdere jaren. Deze vorm van collaboration genereert een duurzamere relatie met de bezoeker dan bij de contribution het geval is, maar bereikt slechts een kleine en specifieke groep. Deze ‘participanten’ worden door het museum uitgenodigd om hun bijdrage te leveren in ruil voor commitment: ‘Many collaboration projects involve an application process, which serves as a vetting

both for would-be participants’ motivation and their ability to perform adequately in the collaboration. Participants often make long-term commitments to the project in exchange for institutionally-provided training.’ Hoewel deze vorm uitnodigt tot nadenken en interpreteren en een

duurzame relatie tussen het museum en de ‘bezoeker’ – in deze context meer een partner – creëert, is er ook hier sprake van een top-down benadering. Vanuit het museum wordt gekeken wie binnen het samenwerkingsverband past. Er wordt uitgenodigd tot ‘nadenken en interpreteren’, maar het museum verwacht hier wel een ‘tegenpresentatie’ voor. Deze vorm is dus facilitair, slechts gericht op een kleine specifieke groep en vanuit een ‘top-down’-perspectief. Deze vorm is mede top-down omdat er uitsluitend gekeken wordt naar (en vanuit) institutionele doelen en er wordt gezocht naar manieren om die doelen te kunnen verwezenlijken. De input en output communiceren hier wel met elkaar: dat wat van de bezoeker als input komt wordt direct meegenomen. Hiermee verschilt de relatie die is gericht op

collaboration van de relatie die gericht is op contribution.

De derde vorm die Nina Simon noemt, is een relatie waarbij er sprake is van co-creation. Anders dan bij de eerste en tweede vorm, wordt er hier ook buiten het instituut gekeken. Net als bij de relatie op basis van collaboration, is hier sprake van een samenwerkingsverband, maar de manier waarop deze samenwerking wordt geïnitieerd is anders. Simon geeft het volgende voorbeeld: “A community group

may approach the museum seeking assistance to make a project possible, or the institution may invite outside participants to propose and work with staff on a project of mutual benefit. Rather than the institution declaring, “we want to do an exhibit on potato farmers, please come and help us make it happen,” staff members ask, “potato farmers, do you have an idea for an exhibit you’d like to make with us?” Or the potato farmers approach the museum on their own accord.”126

Samenwerkingsverbanden die gebaseerd zijn op co-creatie gaan dus uit van een uitwisseling. Het museum faciliteert hiermee vanuit een bottom-up benadering. Drie redenen waarom musea en andere culturele instituten dit zouden (moeten) doen zijn:

125 Idem.

44

1. To give voice and be responsive to the needs and interests of local community members 2. To provide a place for community engagement and dialogue

3. To help participants develop skills that will support their own individual and community goals

Binnen een samenwerking gebaseerd op co-creation heeft het museumpubliek meer medezeggenschap dan bij collaboration het geval is. Museummedewerkers en mensen van buiten het instituut werken nauw samen en het ontwikkelingsproces van een project wordt mede bepaald door de (voorkeuren en werkstijlen van) de deelnemers. Dit resulteert in een project dat zowel ‘eigendom’ is van het museum als van de samenwerkende partners.127 De initiatiefnemers van co-creatieve projecten die georganiseerd

worden door/vanuit musea, zien het museum veelal als een instituut dat is geworteld in ‘de’ gemeenschap en de behoeften van de bezoekers centraal stelt en deze ook verkiest boven dat wat het museum misschien zou prefereren of waardevol acht. Deze vorm omschrijft Simon als “demand-driven

in the most rigorous sense of the term”.Ze noemt als voorbeeld het Glasgow Open Museum dat tot doel heeft om de leden van ‘de community’ toegang te verlenen tot artefacten om deze te gebruiken voor de eigen tentoonstellingen, programma’s en andere evenementen. Het museum wil de museumcollectie buiten de museummuren brengen. De oprichter van het Glasgow Open Museum – een zusterinitiatief van het Glasgow Museum – Julian Spalding, had een instelling voor ogen die liever ‘geeft wat mensen willen dan geeft wat het museum denkt dat zij willen of vinden dat zij moeten willen’.128 Bij co-creation

is er sprake van een van onderaf gestuurde organisatie waarbij de participerende partijen (het museum en de bezoeker) op gelijke voet staan met elkaar en het museum tegemoetkomt aan de behoeften van het publiek of een bepaalde gemeenschap.

In de behandelde museumvisies van Hooper-Greenhill en Simon is meermalen het begrip ‘community’ aangehaald en wordt het belang van goede banden tussen het museum en een bepaalde community benadrukt. Ze hebben beiden een publieksrelatie voor ogen waarbij het museum zich niet richt tot ‘het publiek’, maar tot bepaalde gemeenschappen. Beide auteurs geven aan dat het museum naast een ‘verheffende’ of educatieve rol, ook een belangrijke sociale rol heeft, maar ze gaan beiden niet in op wat ze precies onder community verstaan. Doelen ze op een community als individuen die als groep bepaalde overeenkomsten met elkaar hebben, of een community als individuen die binnen een groep verbonden worden door een gezamenlijke activiteit? Omvat een community een bepaalde gemeenschap gekeken vanuit geografisch perspectief – oftewel de mensen in de directe (fysieke) omgeving van het museum? Of verstaan ze onder community een ‘subcultuur’ in een bredere samenleving of een groep mensen met een gedeelde overtuiging? De begrenzing van een community is lastig. Communities zijn, mede door digitalisering en globalisering, niet persé (meer) plaatsgebonden en je kunt bij meerdere communities tegelijk horen. De ontwikkeling van het internet als interactief medium waarbij gebruikers zelf content kunnen plaatsen (Web 2.0.) heeft de totstandkoming van diverse ‘subgroepen’ mogelijk gemaakt en bevorderd. Het is voor een museum van belang dat het zich afvraagt óf het bepaalde communities aan

127 Idem.

128 Idem: 175 & 264-5. | Zie ook: <http://www.glasgowlife.org.uk/museums/about-glasgow-museums/open-

45

zich wil binden en zo ja welke, waarom en voor welke duur zij dit wil doen. En – en dit is misschien wel de belangrijkste vraag – of het museum in staat is om deze doelgroepen te definiëren en de middelen tot haar beschikking heeft om te kunnen meten hoe de relatie tussen het museum en de doelgroepen zich ontwikkelt om vervolgens te kunnen beoordelen of er vanuit beide partijen de gewenste doelen bereikt zijn. Wat veel musea volgens Steven Ten Thije op dit moment missen – en dit zorgt ervoor dat musea moeilijk uit het keurslijf van productie komen – zijn deze evaluatiemechanismes om precies te weten te komen wat het publiek zou willen.129 Als het publiek zelf weet wat het wil. Volgens Marjelle van Hoorn,

verenigingsmanager VSC en gastdocent aan de Reinwardt Academie, zijn museumbezoekers behoorlijk voorgeprogrammeerd.130

2.3. HORIZONTALISERING: VAN EEN AANBODGERICHT NAAR EEN VRAAGGESTUURD