• No results found

Overzicht van de geïnventariseerde migratieknelpunten en hun overbrugbaarheid in stroomopwaartse

In document Eel Management Plan for Belgium (pagina 37-41)

1.5 M IGRATIEKNELPUNTEN VOOR PALING

1.5.1 Geïnventariseerde migratieknelpunten voor paling in Vlaanderen

1.5.1.1 Overzicht van de geïnventariseerde migratieknelpunten en hun overbrugbaarheid in stroomopwaartse

De Europese kaderrichtlijn Water (Water Framework Directive 2000/60/EC) stelt dat in elk stroomgebied het ecologisch continuüm van een rivier moet gewaarborgd zijn. Tevens is Vlaanderen gebonden aan een Benelux beschikking met betrekking tot vrije vismigratie (Beschikking M (96) 5, in herziening). Deze beschikking is bindend voor de Regeringen van België, Nederland en Luxemburg). In de Beschikking zijn concrete afspraken opgenomen over de realisatie

38

geïnventariseerd en opgenomen in een databank. De databank is publiek toegankelijk via een website (www.vismigratie.be). In deze databank werden voor Vlaanderen in het totaal ongeveer 800 vismigratieknelpunten geïnventariseerd (op de belangrijkste waterlopen in Vlaanderen voor vismigratie). Omdat de knelpunteninventarisatie voor de databank meer waterlopen omvat dan geselecteerd werden voor het Palingbeheerplan in Vlaanderen, bedraagt het aantal knelpunten in het Palingbeheerplan (577) minder dan het aantal geïnventariseerde knelpunten in de databank vismigratie (793 knelpunten op de belangrijkste waterlopen voor vismigratie in Vlaanderen, toestand 22 mei 2008).

De aanpassing van de Benelux-Beschikking die momenteel wordt voorbereid stelt dat vismigratie moet gerealiseerd worden op de prioritaire waterlopen (lidstaten moeten een strategische prioriteitenkaart opmaken) en brengt de termijnen waarbinnen dit moet gebeuren in overeenstemming met de termijnen van de kaderrichtlijn Water 2000/60/EG.

Tabel 3 geeft een overzicht van de aard van de migratieknelpunten in stroomopwaartse richting op de geïnventariseerde waterlopen per bekken voor de stroomgebieden van Schelde en Maas. Op basis van expertkennis is in deze tabel ook met een code aangegeven in welke mate de knelpunten overbrugbaar zijn voor paling tijdens stroomopwaartse migratie. Het betreft een globale theoretische inschatting zonder dat elk knelpunt afzonderlijk bekeken werd. De bekkens van Demer, IJzer en Maas hebben duidelijk de meeste knelpunten. In de IJzer gaat het vooral om schuiven, stuwen en pompgemalen die de waterhuishouding van het gebied controleren. In de Demer en de Maas daarentegen bevinden zich de meeste watermolens en stuwen. Op de bevaarbare hoofdrivieren vormen sluis-stuwcomplexen de belangrijkste barrières voor stroomopwaartse migratie. Figuur 22 geeft een overzicht van de geïnventariseerde vismigratieknelpunten. Hierbij dient opgemerkt te worden dat niet alle waterlopen die geselecteerd werden voor het palingbeheerplan werden geïnventariseerd (vooral in de kleinere waterlopen in de polders). In de samenvattende Figuur 23 worden het merendeel van de geïnventariseerde migratieknelpunten voor paling in stroomopwaartse richting weergegeven met een kleurcode die de mate van overbrugbaarheid per knelpunt weergeeft (overbrugbare knelpunten (code 1) en opgeloste knelpunten werden weggelaten). Tevens wordt aan de waterloopsegmenten een kleur gegeven volgens het aantal migratieknelpunten dat zich op het betreffende segment bevindt. Voor deze oefening werd uitgegaan van vijf mogelijke toegangsroutes voor glasaal vanuit zee naar de binnenwateren: de IJzermonding, Oostende, Blankenberge, Zeebrugge en de Westerschelde.

Tabel 3. Aantal geïnventariseerde migratieknelpunten (577: 450 in Scheldestroomgebied en 127 in Maasstroomgebied) voor paling in stroomopwaartse richting in Vlaanderen op de waterlopen van het palingbeheerplan per bekken en per stroomgebied. De overbrugbaarheid voor paling van elk type knelpunt (globale theoretische inschatting op basis van expertkennis) wordt met een Code weergegeven (1 = overbrugbaar; 2 = moeilijk overbrugbaar; 3 = zeer moeilijk overbrugbaar; 4 = onoverbrugbaar). Bron databank vismigratie www.vismigratie.be (toestand op 22 mei 2008).

Stroomgebied Schelde Type

knelpunt Code

Beneden-Schelde

Boven-Schelde Brugse

Polders Demer Dender Dijle Gentse

Kanalen IJzer Leie Nete Maasstroomgebied

afval 1 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 1

bodemplaat 2 0 0 0 12 0 1 4 5 0 4 8

bodemval 2 0 5 0 15 0 2 1 2 0 2 4

duiker 1 2 3 0 14 1 9 8 8 0 7 8

hindernis 1 0 0 0 8 0 1 0 2 0 1 3

monnik 3 0 0 0 0 1 1 0 0 0 0 0

rooster 1 0 0 0 2 0 3 0 0 0 0 0

schot 2 0 0 1 0 0 0 0 4 0 0 0

schuif 2 0 0 10 7 0 5 0 19 0 1 0

sifon 1 2 0 2 3 0 1 0 4 0 13 5

sluis 2 2 3 6 3 8 1 3 4 3 1 0

stuw 2 0 2 11 33 4 6 4 23 0 17 36

terugslagklep 3 0 0 0 1 0 0 0 1 0 1 0

watermolen 3 0 6 0 46 8 6 0 0 0 8 32

uitgevoerd 1 3 8 0 16 0 4 0 4 0 7 30

Totaal 9 27 30 160 22 40 21 76 3 62

Totaal Scheldestroomgebied: 450

Totaal

Maasstroomgebied:127

Figuur 22. Geïnventariseerde migratieknelpunten in stroomopwaartse richting voor paling op de waterlopen van het beheerplan. Rood zijn de knelpunten die conform tabel 3 moeilijk of zeer moeilijk overbrugbaar zijn voor paling (zie ook

40

Figuur 23. Knelpunten voor de stroomopwaartse migratie van paling in het stroomgebied van de Schelde en de Maas (de overbrugbare of opgeloste knelpunten werden weggelaten) in Vlaanderen (zie ook onderstaan intermezzo over de passeerbaarheid van sluizen). De kleurcode voor de barrières geeft aan in welke mate het knelpunt overbrugbaar is voor paling. De kleur van de waterloopsegmenten geeft aan hoeveel knelpunten er op het segment liggen.

In de toekomst zullen specifieke barrièrekenmerken in de databank opgenomen worden zodat een objectieve beoordeling kan gemaakt worden van de overbrugbaarheid van de obstakels. In Frankrijk werd een methode ontwikkeld om de overbrugbaarheid van obstakels te evalueren op basis van de hoogte, de ruwheid en de helling van de obstakels (Steinbach, 2005; Lauronce et al., 2008). Tabel 4 geeft een overzicht van het classificatieschema dat gebruikt wordt bij de beoordeling van de overbrugbaarheid. Naast deze objectieve criteria wordt ook gekeken naar de aanwezigheid van alternatieve migratieroutes rond het obstakel (bv. via vochtige berm) of via een aangepast beheer van sluizen.

Tabel 4. Overbrugbaarheid van vismigratieknelpunten op basis van de hoogte (H), de helling en de ruwheid (ZR-zeer ruw; R-ruw; G-glad) van het obstakel. Overbrugbaar (groen), moeilijk overbrugbaar (oranje), zeer moeilijk overbrugbaar (rood).

ruwheid Ruwheid

H 0,5-1,5m

ZR R G

H>1,5m

ZR R G

<45° <45°

<70° <70°

helling

>70°

helling

>70°

Intermezzo: passeerbaarheid van sluizen

De passage van migrerende vissen door scheepvaartsluizen is over het algemeen toevallig, gezien de lage attractiviteit van sluizen die meestal in zones worden gevestigd met een relatief rustige stroming om boten toe te laten om te manoeuvreren. Onderzoek in Amerika heeft aangetoond dat minder dan 1,5% van migrerende vissen de sluis gebruiken bij de Bonneville Dam op de Colombia Rivier (Monan et al., 1970). Nochtans hebben experimenten aangetoond dat de scheepvaartsluizen een significante vismigratiefaciliteit kunnen vormen, of zelfs een nuttig alternatief voor de bouw van een vispassage, op voorwaarde dat aangetoond dat hun werking wordt aangepast aan migrerende vissen. Belangrijke randvoorwaarde die moet worden vervuld is dat een voldoende lokstroom in het stroomafwaartse pand aan de sluis wordt gecreëerd. Dit kan worden gedaan door

bij het vullen van de sluis de stroomafwaartse poorten (deels) te openen. Zodra de sluis gevuld is, is het noodzakelijk om voldoende oppervlaktesnelheid te handhaven om vissen aan te moedigen om stroomopwaarts te trekken. Nochtans is het gebruik van scheepvaartsluizen als vismigratiefaciliteit beperkt, omdat de vereiste methode van de sluisbediening onverenigbaar kan zijn met de navigatievereisten (Larinier, M., 2000).

Zoals aangetoond is een goede lokstroom voor stroomopwaartse migratie uitermate belangrijk. In sommige gevallen bevindt zich naast de sluis ook een stuw. Hierdoor wordt een continue lokstroom gegenereerd voor vissen die stroomopwaarts migreren. Zelfs wanneer dergelijke sluizen een bijna continue werking hebben, maken vissen bijna geen gebruik van de sluis om stroomopwaarts te migreren. In het sluis-stuwcomplex op de Ringvaart te Evergem waar de sluis voor het scheepvaartverkeer bijna continu wordt gebruikt, werd aangetoond dat stroomopwaarts migrerende vissen bijna uitsluitend via de stuwgeul worden aangetrokken (Buysse et al., 2003).

Sluizen zonder stuw zouden daarentegen mits een frequente werking of aangepast beheer wel een voldoende attractiviteit kunnen uitoefenen op vissen die stroomopwaarts migreren. Daarom dienen niet alle sluizen in bovenstaand overzicht (Figuur 22 en Figuur 23) zonder meer beschouwd te worden als onoverbrugbaar.

1.5.1.2 Migratieknelpunten voor paling in stroomafwaartse richting in

In document Eel Management Plan for Belgium (pagina 37-41)