• No results found

ONDERZOEKSOPZET EN METHODOLOGIE

4.3 Opzet van het onderzoek

4.3.1 inleiding

Naast een literatuurstudie bestaat dit onderzoek voor het grootste gedeelte uit een kwantitatieve en een kwalitatieve inhoudsanalyse van dagbladartikelen. Daar het een periode van 15 jaren betreft, was de verwachting vooraf al dat het om een (zeer) groot corpus aan includeerbare artikelen zou gaan. Het werken met een zodanig grote hoeveelheid te analyseren materiaal brengt het gevaar met zich mee dat het al gauw onoverzichtelijk wordt waardoor een onwerkbare situatie kan ontstaan. Daarom is gekozen om het onderzoek in verschillende fasen in te delen waarbij ik werk vanuit een basale analyse van een lang tijdvak van 15 jaar naar gedetailleerdere analyses van kortere, voor dit onderzoek relevante perioden binnen dit tijdvak.

De eerste fase van het onderzoek bestaat uit een frequentieanalyse, waarbij alleen naar het aantal artikelen wordt gekeken. In de tweede fase is gekozen voor een (oppervlakkig) kwantitatief én kwalitatief onderzoek van 11 nader bepaalde perioden. De derde en laatste fase bestaat uit een grondigere kwantitatieve en kwalitatieve analyse van 4 perioden uit de in de tweede fase geïncludeerde perioden. De keuze van de perioden geschiedt niet willekeurig, maar is afhankelijk van de resultaten van de voorgaande fase, waarbij gekeken wordt naar de relevantie voor het onderzoek.

84

4.3.2 Pilotstudie: Frequentieonderzoek (eerste fase)

Zoals hierboven al aangegeven is in deze fase van het onderzoek alleen gekeken naar het aantal artikelen dat over het onderwerp gepubliceerd is. Er is gekeken naar het aantal artikelen per dagblad per jaar, waarbij nagegaan is of er een bepaalde trend doorheen de tijd zichtbaar is. De uitkomsten hiervan hebben mede de keuze bepaald van de nader te analyseren perioden in de volgende fase van het onderzoek.

In deze fase van het onderzoek is gebruik gemaakt van 5 grote landelijke Nederlandse dagbladen. Deze dagbladen zijn in willekeurige volgorde: NRC Handelsblad, De Volkskrant, De Telegraaf, Trouw en het Algemeen Dagblad212. In deze eerste fase van het onderzoek geldt een afwijkende onderzoeksperiode in vergelijking met de latere fasen, namelijk de periode 1990 t/m 2012 in plaats van 2000 t/m 2014. De beperking van het te analyseren tijdvak in de latere fasen is gebeurd op basis van bevindingen uit de hier beschreven eerste fase van het onderzoek.

Daar het onderzoek over de berichtgeving rond de islamitische hoofddoek gaat, is het logisch om naar artikelen over dat onderwerp te zoeken. Voor deze eerste fase van het onderzoek heb ik gekozen te zoeken naar alle artikelen waarin de term ‘hoofddoek’ voorkwam. Daarnaast heb ik ook gezocht naar artikelen waarin de termen ‘hijaab’, ‘niqaab’ of ‘burqa’ voorkwamen. De laatste 2 termen slaan niet direct op de klassieke hoofddoek, maar op gezichtsbedekkende kleding. Ik acht deze echter wel relevant, want in de maatschappelijk discussie rond het hoofddoekdebat komen ook deze begrippen met grote regelmaat voor. Bovendien kan het interessant zijn te zien hoe de ‘hoofddoek’ zich in deze discussie met de andere bovengenoemde termen verhoudt.

Bij de uit de Arabische taal stammende begrippen ‘burqa’, ‘hijaab’ en ‘niqaab’ heb ik verschillende schrijfwijzen gebruikt bij mijn zoekopdrachten. Men denke hierbij bijvoorbeeld aan ‘burka’ of ‘boerka’, ‘nikab’ of ‘nikaab’. Het blijkt namelijk dat de gebruikte dagbladen voor deze woorden verschillende spellingsvarianten door elkaar heen gebruiken. In deze eerste fase van het onderzoek is nog niet op samenstellingen gezocht (‘hoofddoekje, burqaverbod, etc.), iets wat in de latere fasen wel gedaan is213

.

Voor wat betreft de methode heb ik gekozen voor het automatisch zoeken naar artikelen met behulp van de zoekfunctie in de LexisNexis-Academic database214. Het grote voordeel van deze methode is, dat het zoeken op die manier veel sneller gaat dan het (handmatig) zoeken in fysieke dagbladen. Bovendien geeft de laatstgenoemde methode meer risico op het ‘missen’ van (kleinere) artikelen: in praktijk blijkt namelijk dat veel van de bovengenoemde zoektermen slechts 1 of enkele keren voorkomen in een artikel. Daar leest men makkelijk overheen.

Een belangrijk nadeel van de zoekmethode via LexisNexis is het gegeven dat niet alle dagbladen vanaf dezelfde verschijningsdatum in de database zijn opgenomen. Voor wat betreft de in dit onderzoek gebruikte dagbladen is het NRC Handelsblad als eerste al vanaf 1990 in LexisNexis opgenomen, daar waar dit voor de Telegraaf pas vanaf 1999 geldt. Een vergelijking tussen álle hier geïncludeerde dagbladen is dus pas vanaf 1999 mogelijk.

212

De selectiecriteria voor de gebruikte dagbladen beschrijf ik nader in hoofdstuk 4.4.2. 213 Dit werk ik verder uit in hoofdstuk 4.3.3.

85 Voor de kwantificatie van de gevonden artikelen is uitgegaan van het aantal artikelen per dagblad, per jaar, per zoekterm. De tijdspanne van een jaar lijkt vrij grof, maar heeft het voordeel dat het aantal artikelen per periode vrij groot is, en dat je dus minder (toevallige) uitschieters krijgt dan wanneer je kleinere perioden zou nemen (bijvoorbeeld per maand). In een vervolgfase van het onderzoek kan dit laatste natuurlijk wel, wanneer dat relevant zou blijken.

86

4.3.3 Kwantitatief onderzoek van 5 dagbladen in 11 geselecteerde perioden (tweede fase)

Bij de uitvoering van het pilotonderzoek beschreven in hoofdstuk 4.3.1 bleek dat het een zeer groot corpus van te includeren artikelen betrof (namelijk alle artikelen waarin een of meer van de 4 bovengenoemde termen voorkwam). Daarom is – om het onderzoek binnen de gestelde tijd uitvoerbaar te laten zijn – voor de (verdiepende) vervolgfase van het onderzoek (fase 2) gekozen voor een selectie van een aantal kortere perioden. Deze methode van een (al dan niet willekeurige) selectie van artikelen is algemeen gebruikelijk bij inhoudsanalytisch onderzoek waar veel analysemateriaal beschikbaar is.

Ten eerste is gekozen voor een beperking van de totale onderzoeksperiode tot het tijdvak van 2000 tot en met 2014. De keuze om deze periode pas vanaf 2000 te laten beginnen heeft 2 redenen. Ten eerste bleek in het pilotonderzoek dat er vanaf de eeuwwisseling een zeer sterke toename van het aantal hoofddoekgerelateerde artikelen verscheen. In de periode tot 2000 verschenen er – in vergelijking met de periode erna – zeer weinig artikelen; te weinig om een zinvolle kwantitatieve analyse mee uit te voeren. In de tweede plaats zijn vanaf het jaar 2000 alle 5 de bij het pilotonderzoek gebruikte dagbladen in de LexisNexis database opgenomen, waardoor een snellere – en nauwkeurigere – analyse mogelijk wordt.

Voor wat betreft de keuze van de perioden moet rekening gehouden worden met het onderwerp van het onderzoek: de hoofddoek (en daarmee verband houdend andere islamitische gezichtsbedekkende kleding). Daarom is in de eerste plaats gekozen voor 4 perioden waarin in de dagbladen aan dit thema gerelateerde discussies plaatsvonden. Daarnaast zijn nog 4 perioden geselecteerd, waarin islamgerelateerde kwesties speelden, die echter niet direct op de hoofddoek betrekking hadden. Als laatste zijn nog 3 volledig ‘neutrale’ perioden geselecteerd, waarin – ten minste voor wat betreft de Nederlandse dagbladen – geen noemenswaardige hoofddoek- of islamgerelateerde zaken speelden. In gedachten nemend dat het onderzoek primair over de islamitische hoofddoek handelt, kunnen deze laatste 2 categorieën als ‘controle’ categorieën worden gezien. De 3 hierboven beschreven categorieën zal ik hieronder nader toelichten:

1. Perioden waarin hoofddoek/burqagerelateerde kwestie speelden

a. De periode rond het Franse hoofddoekverbod op openbare scholen als gevolg van het rapport van de commissie onder leiding van Bernard Stasi (24-10-2003 t/m 31-3-2004) b. Enkele perioden rond politieke ontwikkeling met betrekking tot een voorstel van minister

Verdonk tot een algemeen burqaverbod in de publieke ruimte (10-10-05 t/m 20-10-05 + 21-12-05 t/m 31-12-05 + 20-10-06 t/m 20-12-06)

c. De periode rond Geert Wilders’ voorstel voor een ‘kopvoddentax’ (16-9-2009 t/m 16-10-2009)

d. De periode rond het staatsbezoek van Beatrix aan Oman en de VAE waar ze – tot ongenoegen van Wilders – een hoofddoek droeg (9-1-2012 t/m 9-2-2012)

2. Perioden waar islamgerelateerde kwesties speelden die niet direct betrekking hadden op de hoofddoek

87 b. De periode rond de moord op Pim Fortuyn en de opkomst van de LPF (1-5-2002 t/m

31-5-2002)

c. De periode rond de moord op Theo van Gogh (1-11-2004 t/m 31-11-2004)

d. De periode rond het verschijnen van Wilders’ ‘film’ Fitna (16-3-2008 t/m 15-4-2008)

3. ‘Neutrale’ perioden: 3 keer een junimaand waarin niets bijzonders speelde op hoofddoek-/islamgebied

a. Juni 2000 b. Juni 2006 c. Juni 2014

De keuze voor de hoofddoek- en burqagerelateerde kwesties houdt verband met de aandacht die de Nederlandse media eraan besteedde. In drie van de vier perioden ging het om een binnenlandse discussie; alleen in het geval van het Franse hoofddoekenverbod ging het om een buitenlandse (Franse) kwestie. Deze laatste zaak leidde echter in veel Europese landen, waaronder ook Nederland, tot discussies.

De discussie rond het (mogelijke) burqaverbod van Rita Verdonk is interessant, omdat inclusie hiervan een vergelijking tussen de hoofddoek an sich en andere hoofd- en gezichtsbedekkende kleding mogelijk maakt. In de maatschappelijke discussie liggen de hoofddoek en zaken als de burqa of niqaab vaak in het verlengde van elkaar.

De kopvoddentaxdiscussie laat zien dat een klein incident tot een grote discussie kan uitgroeien naar gelang de gevoeligheid van het onderwerp van discussie.

In de discussie rond het staatsbezoek van koningin Beatrix aan Oman wordt duidelijk dat de hoofddoekendiscussie zich kan verbreden: uiteindelijk gaat het meer om de verantwoordelijkheidsvraag met betrekking tot het staatshoofd en de minister-president dan om de hoofddoek zelf.

Ook bij de geselecteerde islam-en-niet-hoofddoekgerelateerde perioden is in eerste instantie gekeken naar hun invloed in de Nederlandse geschreven media. Voor wat betreft de aanslagen in New York in 2001 werd duidelijk dat deze gebeurtenis de beeldvorming rondom de islam wereldwijd (dus ook in Nederland) negatief beïnvloed heeft.

De opkomst van de LPF van Pim Fortuyn markeerde de opkomst van een voor Nederland nieuwe politieke stroming waarbij een kritische houding ten opzichte van de islam een belangrijk programmapunt werd215. Bij de moord op Theo van Gogh werd duidelijk dat islamgerelateerde terreur ook in Nederland mogelijk was. De rel rond het verschijnen van de film ‘Fitna’ van Geert Wilders gaf een nieuwe dimensie aan de (steeds verhardende) politieke islamkritiek, met name van de Partij voor de Vrijheid.

Bij de keuze van de ‘neutrale’ junimaanden tenslotte, is rekening gehouden met een gelijkmatige verdeling over de gehele analyseperiode (2000 tot en met 2014): één maand aan het begin ervan (2000), een ongeveer halverwege (2006) en een aan het eind van de periode (2014). Voor wat betreft de keuze

215 Ook in de jaren ’80 waren er al enkele partijen (zoals de CentrumDemocraten en de CP’86) die zich kritisch uitten ten opzichte van immigratie. Deze waren echter niet zo specifiek anti-islamgericht als later de PVV. Bovendien hadden deze partijen slechts een zeer marginale aanhang en daarom effectief weinig politieke invloed.

88

van de dagbladen, is deze gelijk gebleven aan de selectie die gebruikt is bij de eerste fase van het onderzoek (de frequentieanalyse).

Voor de analyse is gebruik gemaakt van alle dagbladartikelen van de 5 geselecteerde kranten binnen de genoemde perioden waarin ten minste één keer een van de termen ‘hoofddoek’, ‘hijaab’, ‘niqaab’ of ‘burqa’ voorkomt. Het gaat hier zowel om de ‘losse’ termen als wel gebruikt binnen een samenstelling216

. De term ‘sluier’ is in tweede instantie buiten de selectie gehouden. Deze term bleek teveel ruis op te leveren. Dat wil zeggen: het vaak voorkomen van ‘sluiers’ die niets met de islamitische hoofddoek/sluier te maken hebben.

Voor de gevonden artikelen is een verdeling gemaakt in 3 niveaus. Hierbij betreft het eerste niveau alle artikelen waarin ten minste een van de 4 bovengenoemde termen voorkomt. Het tweede niveau betreft alleen de artikelen van het eerste niveau waarbij de voorkomende termen verwijzen naar het betreffende – islamitische – kledingstuk. Het derde niveau tenslotte bestaat alleen uit die artikelen uit het tweede niveau die daadwerkelijk ingaan op het debat of de discussie rondom de hoofddoek, hijaab, niqaab of burqa.

Om meer inzicht te krijgen in het soort artikelen die het betreft zijn de gevonden artikelen in verschillende categorieën verdeeld, te weten:

- Binnenlands nieuwsbericht - Buitenlands nieuwsbericht - Achtergrondartikel of -reportage - Groot opiniestuk

- Klein opiniestuk (voornamelijk brieven van lezers)

- Rest (cultuur, media, reisreportage, sportbericht, overige zaken)217

Het tweede deel van deze fase van het onderzoek betreft een zogenaamde pro-contra-analyse. Hierbij zijn van de artikelen uit het derde niveau van het eerste deel van het onderzoek (de artikelen die over het hoofddoek/burqadebat handelen) alleen die artikelen geïncludeerd waarin een duidelijke waardering ten aanzien van het behandelde thema werd geëxpliciteerd: dat kan dus bijvoorbeeld zijn voor of tegen de hoofddoek, of voor of tegen een bepaalde beperking of wetgeving.

Hoewel bij deze analyse alle 11 geselecteerde perioden bekeken zijn, bleek in praktijk dat alleen de 4 perioden waarin hoofddoek/burqagerelateerde kwesties speelden genoeg ‘waarderende’ artikelen voor te komen om voor analyse in aanmerking te komen. In de andere perioden kwam dit type artikelen nagenoeg niet voor.

In de pro-contra-analyse wordt per periode, per dagblad gekeken naar de verhouding van artikelen die meer vóór een bepaalde stelling spreken ten opzichte van artikelen die meer hiertegen pleiten.

216

Voor de precieze inclusiecriteria zie bijlage 6.

217 De criteria die gebruikt zijn voor deze onderverdeling in categorieën worden uitgebreid beschreven in bijlage 6.

89 4.3.4 Verdiepend onderzoek van 4 perioden (formeel en inhoudelijk) (derde fase)

De verdiepende analyse, de derde fase van het onderzoek, is beperkt tot 4 van de 11 perioden van de hierboven beschreven fase. Het betreft hier de 4 perioden waarin hoofddoek- of burqagerelateerde kwesties speelden. Zoals ook al in de hierboven beschreven pro-contra-analyse bleek, zijn deze perioden – logischerwijs – ook het meest relevant voor de politieke en maatschappelijke hoofddoekdiscussie.

Het hier beschreven verdiepende onderzoek is verdeeld in twee verschillende gedeelten, te weten het formele gedeelte en het inhoudelijke gedeelte. In het formele gedeelte wordt gekeken naar het verloop van de discussie in de verschillende dagbladen door te kijken naar het verloop van de artikelen die per dag, per dagblad binnen een bepaalde periode gepubliceerd zijn. Deze artikelen werden vervolgens in categorieën ingedeeld (onder andere op grootte of op plaats in de krant) om de ‘belangrijkheid’ – en daarmee indirect de nieuwswaarde – van het onderwerp te meten.

In de inhoudelijke analyse is gezocht naar 25 voor de hoofddoekdiscussie relevante termen en gekeken naar het voorkomen van ieder van deze termen in alle in het formele gedeelte geselecteerde artikelen.

Formele analyse

Zoals hierboven al aangegeven gaat het bij de formele analyse van deze fase van het onderzoek over het verloop van de publicaties doorheen de periode van discussie. Voor deze analyse zijn alle artikelen uit het corpus van de analyse beschreven in 4.3.3 gebruikt, mits deze deel uitmaken van de 4 perioden met hoofddoek-/burqagerelateerde kwesties én daadwerkelijk expliciet over de betreffende gebeurtenis handelen. Hiermee wordt bedoeld dat geïncludeerde artikelen uit bijvoorbeeld de periode rond het Franse hoofddoekverbod van 2003-2004 ook daadwerkelijk op dit verbod moeten ingaan en geïncludeerde artikelen over bijvoorbeeld de ‘kopvoddentax’ van Wilders daadwerkelijk over de kopvoddentax of de discussie hieromtrent moeten handelen.

Hierbij zijn in de perioden van de kopvoddentaxdiscussie en het staatsbezoek aan Oman en de VAE nog artikelen geselecteerd die wel over de betreffende discussie in een bepaalde periode handelen, maar die buiten het corpus van artikelen uit de analyse beschreven in hoofdstuk 4.3.3 vallen (dit zijn dus artikelen waarin geen van de 4 termen ‘hoofddoek’, ‘hijaab’, ‘niqaab’ of ‘burqa’ voorkomen). In de andere geselecteerde perioden (de Franse hoofddoekdiscussie en de discussie rond het burqaverbod van minister Verdonk) bleek dit criterium niet van toegevoegde waarde.

Bij deze analyse werden de geïncludeerde artikelen per dag, per dagblad gesorteerd en vervolgens in Microsoft VisioProfessional geschematiseerd weergegeven. De artikelen werden in zes categorieën verdeeld om de ‘belangrijkheid’ te meten. Het gaat hier concreet om of het een groot of een klein artikel betreft, of het al dan niet een voorpagina-artikel is, of dat het om een nieuwsartikel of een column of vaste rubriek handelt218.

Een ander belangrijk gedeelte van de hier beschreven analyse is het bekijken van de bijbehorende ‘fysieke’ artikelen. Uit praktische overwegingen is bij hiervoor beschreven analyses steeds gebruik gemaakt

90

van artikelen uit de digitale database van LexisNexis. Nadeel van deze werkwijze is dat slechts de tekst beschikbaar is en niet de verschijningsvorm in de krant zelf (grootte/vorm van het artikel (fysiek), grootte kop, typografie, plaats op de bladzijde, eventuele afbeeldingen (foto’s, tekeningen)). Om deze laatstgenoemde eigenschappen te kunnen vaststellen is het aanschouwen van de fysieke dagbladen (of kopieën op microfiches) noodzakelijk.

Inhoudelijke analyse op woordniveau

Bij de inhoudelijke analyse werd gekeken naar het vóórkomen van 25 veel voorkomende en voor de hoofddoekendiscussie relevante basistermen in de betreffende artikelen. Deze termen zijn bovendien ingedeeld in zes clusters van (enigszins) inhoudelijk verwante termen. De keuze van zowel de termen als de indeling van de clusters is tot stand gekomen aan de hand van de wijze waarop de discussie in de dagbladen is gevoerd (welke termen komen veel voor; welke termen komen veel in eenzelfde artikel voor, of dicht bij elkaar; etc.).

Deze termen werden gekwantificeerd per artikel en per dagblad en weergegeven in tabellen en grafieken gebruikmakend van het programma Excel. In deze analyse zijn enerzijds de artikelen gebruikt die ook bij de formele analyse (zie vorige paragraaf) zijn gebruikt. Anderzijds zijn ook de binnen dezelfde perioden gepubliceerde andere artikelen geanalyseerd die een van de termen ‘hoofddoek’, ‘hijaab’, ‘niqaab’ of ‘burqa’ bevatten geïncludeerd, maar die niet direct ingaan op de betreffende discussie (‘niet-relevante’ artikelen).

91

4.4 Methodologie

4.4.1 Selectie dagbladen

Het onderwerp van mijn onderzoek betreft de hoofddoekendiscussie in de Nederlandse samenleving, gevoerd via de landelijke dagbladen. Om de representativiteit van deze dagbladendiscussie te waarborgen is bij de keuze van de dagbladen uitgegaan van 2 belangrijke criteria. In de eerste plaats moesten de dagbladen groot (qua oplage) zijn en een landelijke dekking hebben. Dat laatste houdt niet alleen in dat het verspreidingsgebied zich over heel Nederland moet uitstrekken, maar ook dat de berichtgeving vanuit nationaal perspectief moet plaatsvinden (dus dat er geen expliciete nadruk op één bepaalde regio gelegd wordt).

In de tweede plaats was van belang dat het palet van voor analyse geselecteerde dagbladen divers was. Hierbij is zowel gekeken naar de signatuur van een dagblad (algemeen, christelijk, links, rechts, etc.) als naar het type krant: betreft het een ‘populaire’ krant die een groot publiek nastreeft of meer een ‘kwaliteitskrant’ die meer nadruk op beschouwende (achtergrond)journalistiek.

Uiteindelijk is mijn keuze gevallen op 5 dagbladen die mijns inziens het beste aan bovenstaande voorwaarden voldeden. Het betreft hier achtereenvolgens het NRC Handelsblad, de Volkskrant, de Telegraaf, Trouw en het Algemeen Dagblad.219 Hieronder volgt per dagblad een korte historische beschrijving.

NRC

Het NRC Handelsblad is op 1 oktober 1970 opgericht uit een fusie van het Algemeen Handelsblad en de Nieuwe Rotterdamse Courant met Jérome Heldring als hoofdredacteur. Het dagblad maakte deel uit van de Nederlandse Dagblad Unie. Vanaf 1995 was de krant een onderdeel van PCM Uitgevers; later van Egeria en Lux Media. Vanaf februari 2015 is Mediahuis eigenaar220.

Het NRC Handelsblad ziet zichzelf als een ‘kwaliteitskrant’ met een liberale signatuur221

, waarbij naast nieuwsberichten ook veel aandacht is voor achtergronden, opinie, kunst en cultuur222. NRC schrijft over haar achterban op haar site: “onze lezers zijn in het algemeen hoogopgeleid, kapitaalkrachtig, autonoom en hebben een open wereldbeeld”223

.

219 Deze (willekeurige) volgorde van de dagbladen is gedurende de gehele analyse aangehouden. 220 url: https://nl.wikipedia.org/wiki/NRC_Handelsblad

221 “NRC is nog steeds een neutrale, liberale krant die de vrijheid van het individu voorstaat, tegen te veel ingrijpen door de overheid is en erg internationaal gericht is”, hoofdredactrice Birgit Donker in een interview met Bart Jungmann, “Vrouw als hoofdredacteur”, Trouw, 13 december 2006.

222 Zie voetnoot 216.

92 Volkskrant

De Volkskrant is op 2 oktober 1919 begonnen als weekblad van de Katholieke Arbeidersvereniging. In de jaren ’60 echter, veranderde de signatuur van katholiek naar (links-)progressief. In 1968 ging de krant een