• No results found

ONDERZOEKSOPZET EN METHODOLOGIE

4.1 Doel van het onderzoek

Zoals ik in de inleiding (hoofdstuk 1) al aangegeven heb, is de discussie rondom de plaats van de islam in de westerse samenleving rond het begin van deze eeuw hevig opgelaaid. Daarmee is ook de islamitische hoofddoek steeds vaker het onderwerp van debat geworden. De hoofddoek is immers een in de openbare ruimte zeer opvallend teken van de aanwezigheid van deze religie in West-Europese landen, waaronder Nederland.

Daarnaast is de hoofddoek meer dan alleen een kledingstuk. Het is ook een symbool, behorend bij de islamitische religie. Daarmee vertegenwoordigt de hoofddoek dan ook een andere, vreemde cultuur binnen de Nederlandse en andere West-Europese samenlevingen. Dit zorgt regelmatig voor spanningen.

In de discussie rondom de hoofddoek – en ook andere islamgerelateerde thema’s – spelen de media een zeer belangrijke rol. Enerzijds geven de media informatie door over islamgerelateerde gebeurtenissen of over de religie zelf. Anderzijds modereren de media de discussie. Dit laatste kan bijvoorbeeld gebeuren door middel van discussieprogramma’s op de televisie of radio of het al dan niet plaatsen van bepaalde opinieartikelen of ingezonden brieven in dag- of weekbladen.

In dit onderzoek wordt gekeken naar de rol van de media in de hoofddoekendiscussie in de periode van 2000 tot en met 2014. Ik heb me hierbij beperkt tot de geschreven pers, te weten een vijftal grote landelijke dagbladen. Ik heb voor de discussie rond de hoofddoek gekozen omdat ik verwacht dat de hoofddoek door zijn zichtbare aanwezigheid in de publieke ruimte representatief is voor de discussie rond de islam in het algemeen. De islamitische hoofddoek kan immers gezien worden als een zogenaamd ‘emblematisch kenmerk’ met de betrekking tot de islam.

Een emblematisch kenmerk is een kenmerk dat de identiteit van een individu als behorend tot een bepaalde groep kan bepalen. In de moderne samenleving meet een individu zich vaak meerdere identiteiten aan die door elkaar heen gebruikt worden. Een identiteit kan dan gevormd worden door een aantal specifieke kenmerken (het dragen van fysieke objecten of het hebben van een bepaald gedragspatroon) te vertonen210. Om daadwerkelijk tot een bepaalde groep gerekend te worden – dus zich de juiste identiteit aan te meten – is een bepaalde minimale hoeveelheid van deze emblematische kenmerken nodig. Deze kenmerken hoeven overigens niet star te zijn en kunnen variëren afhankelijk van de situatie211. Met betrekking tot het moslima-zijn blijkt de hoofddoek een belangrijk emblematisch kenmerk. Een studie naar de discussie rondom deze hoofddoek kan dan ook gezien worden als een goede maat voor de discussie over de islam in het algemeen. Bovendien is de hoofddoek een heel zichtbare uiting van

210 Blommaert, 2015, 4. 211 Blommaert, 2015, 6-7.

80

de islam in de publieke ruimte en refereert deze dan ook vrijwel direct aan de aanwezigheid van deze religie in de Nederlandse maatschappij.

In dit onderzoek gaat het in de eerste plaats om de mate van aandacht die aan de discussie wordt besteed (dus hoeveel erover gepubliceerd wordt). In de tweede plaats gaat het om de wijze waarop het nieuws of achtergrondinformatie over het onderwerp gebracht wordt. Ten derde neem ik ook de duiding en de waardering mee van de posities en standpunten in de discussie door de verschillende dagbladen.

Ik verwacht dat dit onderzoek meer inzicht kan geven over de wijze waarop de discussie rondom de hoofddoek zich in de Nederlandse dagbladen in bovenstaande periode heeft voltrokken.

81

4.2 Onderzoeksvragen

Dit onderzoek is opgebouwd rond 4 centrale onderzoeksvragen, te weten:

- Heeft de toegenomen aandacht voor de islam na de aanslagen in de Verenigde Staten invloed gehad op de kwantiteit van berichtgeving over de hoofddoek in de Nederlandse dagbladen? - Is er een evolutie in de berichtgeving doorheen de tijd zichtbaar?

- Zijn er verschillen tussen de onderzochte dagbladen?

- Is er een relatie tussen de berichtgeving en de (oorspronkelijke) signatuur van de betreffende krant?

Hieronder zal ik bovenstaande onderzoeksvragen nader toelichten.

1. Heeft de toegenomen aandacht voor de islam na de aanslagen in de Verenigde Staten invloed gehad op de kwantiteit van berichtgeving over de hoofddoek in de Nederlandse dagbladen? Hierbij heb ik gekeken naar verschillende dimensies van de geselecteerde krantenberichten. Ik heb voornamelijk gelet op de intensiteit (frequentie) van de berichtgeving, de vorm en inhoud van de artikelen en de (subjectieve) waardering van het beschreven thema die naar voren komt in de berichten.

Voor wat betreft de intensiteit van de berichtgeving is niet alleen gekeken naar het aantal gepubliceerde artikelen, maar ook of het grote of kleinere artikelen betreft. Aangaande de vorm van de artikelen is gekeken naar welk type artikelen het betreft. Zijn het zuiver nieuwsartikelen of artikelen die meer achtergrondinformatie geven? Of gaat het bijvoorbeeld om reportages, columns of opiniestukken? Bij de inhoud is vooral gekeken naar de context waarin een artikel geplaatst is, of het thema dat erin besproken wordt. Men kan hier denken aan de vraag of het onderwerp in Nederland speelt, of dat het meer internationaal georiënteerd is, of het meer om een religieuze of vooral om een maatschappelijke discussie gaat. Ook van belang hierbij is de vraag of het om een artikel gaat waarin de hoofddoek (of andere hoofd- of gezichtsbedekkende kleding) het centrale thema is, of dat deze slechts (figuratief) terloops genoemd wordt. Aangaande de waardering is gekeken of binnen een artikel wel of geen normatieve (waarderende) positie wordt ingenomen. Met andere woorden: of het artikel al dan niet neutraal ten opzichte van de behandelde thematiek of standpunten staat. En zo nee, spreekt het betreffende artikel dan meer vóór of tegen die thematiek?

2. Is er een evolutie in de berichtgeving doorheen de tijd zichtbaar?

Hier gaat het erom of er bij de bij de eerste onderzoeksvraag behandelde dimensies een evolutie doorheen de geanalyseerde periode zichtbaar is. Zoals eerder vermeld loopt deze periode van 2000 tot en met 2014. Het begin van deze periode viel nog voor de aanslagen in New York, de moord op Pim Fortuyn en Theo van Gogh en de opkomst van Wilders en de PVV. Onder meer door deze gebeurtenissen is in 15 jaar het sociaal-maatschappelijke en politieke klimaat ten aanzien van de islam sterk veranderd. De verwachting is dat dit invloed heeft gehad op de berichtgeving betreffende de islamitische hoofddoek gedurende deze periode.

82

3. Zijn er verschillen in berichtgeving tussen de onderzochte dagbladen?

In dit onderzoek is gekozen voor 5 te analyseren Nederlandse landelijke dagbladen. De keuze voor deze dagbladen is niet willekeurig. Binnen deze 5 dagbladen zitten kranten die ofwel meer ‘rechts’ ofwel meer ‘links’ georiënteerd zijn. Er zitten dagbladen bij die als ‘kwaliteitskrant’ worden aangemerkt en ook kranten die eerder ‘populair’ genoemd worden. Daarnaast is er een verdeling tussen dagbladen met een confessionele signatuur en dagbladen met een seculier karakter.

De keuze is gemaakt opdat een zo groot mogelijk deel van het (Nederlandse) sociaal-maatschappelijk spectrum bedekt worde. Mede om deze reden is tevens gekozen voor – qua oplage – grote dagbladen die tevens een landelijke dekking hebben.

De verscheidenheid aan dagbladen binnen het sociaal-maatschappelijk spectrum in dit onderzoek maakt een verschil in berichtgeving rondom de islamitische hoofddoek waarschijnlijk.

4. Is er een relatie tussen de berichtgeving en de (oorspronkelijke) signatuur van de betreffende krant? De laatste onderzoeksvraag houdt verband met de voorgaande aangezien de (oorspronkelijke) signatuur van een dagblad een impliciete verwachting kan oproepen over de waardering van bepaalde thema’s zoals de islam of de hoofddoek. ‘Rechtse’ kranten zouden door hun vaak hardere opstelling bij migratievraagstukken kritischer kunnen zijn ten opzichte van de hoofddoek dan meer links georiënteerde dagbladen. Kwaliteitskranten schetsen mogelijk een genuanceerder beeld over een kwestie dan meer populaire kranten; confessionele kranten zouden meer aandacht aan religie (dus ook aan islam) kunnen schenken dan seculiere dagbladen, en eerstgenoemde zouden ook kritischer ten opzichte van religieuze beperkingen (zoals een hoofddoekverbod) kunnen staan dan hun seculiere concurrenten. Van de andere kant kunnen confessionele – in dit geval christelijke – kranten de islam ook als bedreigend zien en daarom juist negatiever erover berichten.

Het antwoord op deze onderzoeksvraag is daarom interessant, omdat dit iets kan zeggen over de veranderende (sociaal-maatschappelijke) positie van een bepaald dagblad ten opzichte van zijn oorspronkelijke signatuur.

83