• No results found

Op het opkomen van de morgen zon. Stem: Ach Cloris myn liefje waar heen

In document De vrolyke muzikant · dbnl (pagina 52-59)

O heldere Morgen-son;

Verwarmt de koele bron, U Lieffelyke straalen, Die gy doet daalen,

Op 't weeldrig aardrijk neer, Voldoen mijn lust en begeer,

't Natte bedoude Groen, Moet gy haar wasdom voldoen, U koesterende Vuure;

Dwingt de Natuure, 't Bedruppelde telg en blad, Word door u kragtig omvat.

De Bloempjes buigen haar neer, Verbryden en meld u eer,

Elk kruytje op sijn wyse: U bloeijende pryse, Zelfs het klaverryke veld Gestadig u lof vermeld.

't Kweelende Pluimgediert, Dat op haar Veder zwiert, Des 's morgens u prysen, En u eer bewysen, Zelfs het redeloose Vee, Die roemt u luister met vreê.

O son gy rijst in 't Oost, U glans nimmer verbloost, Gy daalt in het Westen, Dan duykt gy in u vesten, Tot aan de dageraat, Als ge uit u kameren gaat.

Een nieuw lied.

DAt slegts mijn Minnaar hier verschijnt,

By die hy wist sijn min te ontvonken, Dan sal het dadelijk Lente sijn,

Dan sal het Veld met Bloemen pronken, Maar wat ik sie:

Maar wat ik sie: O wat verdriet! O wat verdriet!

Mijn Minaar die verschijnt nog niet.

Geeft weer een woord dat mijn ooren streelt, Als sy haar Minnaars stem sult hooren; En op sijn toon soo lieffelijk speelt, Dat sal haar stem veel meer bekooren

Maar ach ik hoor; Maar ach ik hoor; O wat verdriet!

O wat verdriet!

Mijn Minnaar die en roept nog niet. O Echo die ik honderdmaal,

Vermoeit heb door mijn pynelijck klagen, Hy kan, hy sal in 't Herderen dal:

Ligt na sijn Minaresse vragen, Zwijg stil, hy roept, Zwijg stil, hy roept, O wat verdriet! O wat verdriet!

Mijn Minnaar singt nog niet. O Minnaar waarom komt gy niet? U min die doet mijn droevig klaagen, Het teeder noodlot dat my grieft, Maar sagt ik hoor mijn siels behagen,

Ik sie hem komen, Ik sie hem komen, O wat geluk! O wat geluk!

'k Leef met mijn Minnaar sonder druk.

Een nieuw lied.

Geen danssen kan mijn hart verrukken

Het is alleen Collettes min, De lieve hand van mijn vrindin, Haar hart steeds aan mijn hart te drukken, Is myne wensch de vrugt te plukken,

Steeds fluisteren wy, Zeer stil ter sy,

Zoo sagt, soo teer, soo sagt, soo teer, Ach wat verdriet,

Dat gy haar ook niet siet,

Zy is twaalf, en ik ben sestien jaren, Ach wierden wy van moeder niet, Waar we ons bevinden, steeds bespied, Dog welk een smart my sulks kan baren,

Verdrijft Colette al mijn bezwaren, Steeds fluisteren wy,

Zeer stil ter sy,

Zoo zagt, soo teer, soo sagt, soo teer, Ach wat verdriet,

Dat gy haar ook niet siet.

Colette is al mijn vreugd in 't leven, Geen vogeltje is so vlug en gaauw, Haar voeten raaken de aarde naauw, Wanneer men haar langs 't veld siet streven, Dog nooit kan sy mijn oog ontzweven

Steeds fluisteren wy, Zeer stil ter sy,

Zoo zagt, soo teer, soo sagt, soo teer, Ach wat verdriet,

Dat gy haar ook niet siet.

Een nieuw lied.

De Wereld is in rep en roer,

Des 's morgens scheld de Melkboer, En met soo komt de Bakker,

En met soo komt de Bakker, Dan komt Sinjeur de Karreman, Die ook verrukkend ratelen kan, Hy raateld mijn schier wakker, Hy raateld mijn schier wakker.

Dan komt Jacobus, met de Crant, Die brengt wat nieuws in 't Vaderland, Dan scheld de Pruike Ionge,

Dan scheld de Pruike Ionge, Dan komt 'er weer een met de Bos, De Ionge springt gelijk een Mos; Dan scheld de Vrouw met Tongen, Dan scheld de Vrouw met Tongen.

Dan komt 'er weer een andre Vend Die segt: ik maak mijn Heer bekend,

En ook de Vrienden allen, En ook de Vrienden allen,

Als dat de Vrouw van Ian Patroon, Op gisteren van een Boere Boon, Is in de Kraam bevallen,

Is in de Kraam bevallen,

Dat liegje Kaerel, sprak Catrijn, Het sal misschien een Zoontje sijn, Wie baard hier Boere Boonen? Wie baard hier Boere Boonen?

Doe sprak d'Aanspreeker, zwijg maar stil, Ik sie door mijn verkeerde Bril,

Nu ben ik te verschoonen, Nu ben ik te verschoonen.

Daar komt 'er een met tyding vars, Sinjeur die drinkt aanstonds een glas: Op 't Huwelijk van Nicht Truitje, Op 't Huwelijk van Nicht Truitje, En segt soo dat haar traanen sijn, Dan is mijn Nicht van Maarsepijn, 't Is een aardig Bruidje,

't Is een aardig Bruidje.

Dan komt 'er weer een Zak of Schaal, Die vraagt om wat gemunt Metaal, En met soo komt de Slaager, En met soo komt de Slaager, Sinjeur bestelt een Schaapen bout, Niet al te jong, niet al te oud, Niet al te vet of maager, Niet al te vet of maager.

Dan komt Anna de Keukemaagd, Die vraagt: wat Iuffrouw wel behaagd, Van dese dag te eeten?

Van dese dag te eeten?

Zoo dra het Iuffrouw heeft geseid; Dan is Anna de keukemeid,

Het aanstonds weer vergeeten, Het aanstonds weer vergeeten.

Wel drommels dat is een geschel, Wie of 'er weer trekt aan de bel? Het lijkt wel een Kruywaagen, Het lijkt wel een Kruywaagen, 't Is Ian de Groenman met een vragt, Die hier wat te verkoopen dagt, Dat is soo alle daagen,

Dat is soo alle daagen.

Blieft Iuffrouw Slaa of Knolradijs, Of Groente voor een Soep met Rijst, Ik moet het dog eens vraagen? Ik moet het dog eens vraagen? Ik heb Uyje, Wortels, Kool en Biet, Ei kijk die meid my zwart aansiet, Zy noemd het Duyvels plaagen, Zy noemd het Duyvels plaagen.

Nu komt de lang verwagte Wasch, Van Haarlem van Van der Plas, De Sleeper krijgt een fooitje, De Sleeper krijgt een fooitje, De Wasch is Iuffrouw wellekom! Mijn Heer sag liever Baars met Ham, Als soo een watersootje,

Als soo een watersootje.

Het gantsche Huis is op de been, Sinjeur vlugt na sijn Kamer heen, De Stijfster is gekomen,

De Stijfster is gekomen,

De Wasch weer, in sijn oude trant, Met Baliemand op Baliemand, Van 't Volk in Huis genomen, Van 't Volk in Huis genomen,

Maar ondertussen kijkt Sinjeur, Al om het hoekje van de deur,

Verlangt om wat te knappen, Verlangt om wat te knappen; Maar als hy de deur open doet, Valt 'er een Balie-mand met Goed, Van al, van al de Trappen,

Van al, van al de Trappen.

Wel Vrouwtje, roept Sinjeur, wat 's dat? Het antwoord is: wel nou Ian gat,

Wat is 't, wat sou dat weesen? Wat is 't, wat sou dat weesen? De Wasch betreft alleen de Vrouw, Die sal u dadelijk eens getrouw De metten komen lesen, De metten komen lesen.

En ook sprak dese Meid Catrijn: Uit Ourson en uit Valentijn Word grondig klaar bewesen, Word grondig klaar bewesen, Dat een beleediging aan de Wasch, Voorwaar de hoogste Misdaad was, Dat vind men daar te lesen, Dat vind men daar te lesen.

Mijn Heer vraagt schielijk om pardon, Vermits hy het niet helpen kon,

Hy hield nog al couragie! Hy hield nog al couragie! Want doe Anna de keukemeid De saak ter deeg had overleid, Doe kreeg hy pardonassie, Doe kreeg hy pardonassie.

Mijn Heer sei; Iantje van der Plas, Ik wou dat 'er de Visch al was; Ziedaar hebje de Zootjes, Ziedaar hebje de Zootjes, De Kabbeljauw is wellekom,

Mijn Heer bedingt voor hem de Hom,

En so wat middelmootjes, En so wat middelmootjes.

Maar siet de Kat springt op de stoel, En neemt de Lever in sijn smoel; Hy sogt naa lekkere beeten, Hy sogt naa lekkere beeten; De Iuffrouw sei; mijn lieve Schat Daar heeft de Kat, de Kat, de Kat, De Lever opgegeten,

De Lever opgegeten.

Wat nu met deese Kat gedaan, Men ging hem voort sijn vonnis slaan, De kat die wierd verweesen,

De kat die wierd verweesen, Als dat die van de Keukemeid, Gestraft sou worden, op die tijd, Met drie paar Bollepeesen, Met drie paar Bollepeesen.

Daar word al weer gescheld, Sinjeur, 'Er steekt een briefje door de deur, Tot teken van de Acte,

Tot teken van de Acte, Al van de Kwalivikasie tijd, Mijn Heer sag liever dat de Meid Van avond Koeken bakte, Van avond Koeken bakte.

In document De vrolyke muzikant · dbnl (pagina 52-59)