• No results found

Van de Schepping en Voorzienigheid

XXXI. Onze bestemming

1.

O sterveling! gevoel uw waarde, Wat u in 't stof nog vleit,

Uw hart is veel te groot voor d'aarde, Gij leeft voor d'eeuwigheid: De tijd, die alles weg doet zinken,

Bepaalt uw grootheid niet; Gij ziet voor uw volmaking blinken

Een eindeloos verschiet. 2.

Zoudt g'om een wuft geluk hier slaven, Dat bij 't genot reeds vliedt,

En met een handvol stofs begraven Wat eeuwig' aanwinst biedt? Uw hart, dat eindloos blijft begeeren,

Is niet bestemd voor schijn; Uw grootsche taak is hier te leeren

Aan God gelijk ze zijn. 3.

Daartoe wordt g', onder smart en strijden, Gevormd en opgevoed;

Daartoe vergoot, bij 't vreeslijkst lijden, Uw Heiland eens zijn bloed;

Daartoe roept God en sterkt u tevens Door d'Evangelieblaân.

Daartoe biedt Hij den Geest des levens, U als uw Vader aan.

Evangelische Gezangen, om nevens het Boek der Psalmen bij den openbaren godsdienst in de Nederlandsche Hervormde Gemeenten gebruikt te worden

4.

Dit aanzijn zal u ras begeven, O mensch! gebruik het wijs;

Het heeft, verknocht aan 't volgend leven, Een' eindeloozen prijs:

De kleinst' ontwikkling houdt haar waarde, Wat ooit de tijd verstoort;

Maar 't zaad, dat hier verstikt in d'aarde, Brengt nimmer vruchten voort.

5.

Het stof moog met den wind verwaaijen, Tot vroeger stof vergaârd;

De mensch zal eenmaal zeker maaijen, Wat hij hier zaaid' op aard:

Hier hangen van geringe schreden Vaak deugd en ondeugd af, Van oogenblikken eeuwigheden

Aan gindsche zij' van 't graf. 6.

Och! dat wij nimmermeer vergeten, Als ons de zonde vleit,

Hoe zij der rest van ons geweten Haar doodlijk striknet spreidt, Hoe diep wij van 't geluk vervielen,

Hoe duur wij zijn verlost, En wat de redding onzer zielen

Aan Jezus heeft gekost. 7.

O Gij, aan wien wij deugd en leven En alles zijn verpligt,

Getrouwe Heiland! leer des streven Naar 't rijk door U gesticht;

Evangelische Gezangen, om nevens het Boek der Psalmen bij den openbaren godsdienst in de Nederlandsche Hervormde Gemeenten gebruikt te worden

Dat wij den prijs der menschheid voelen, Zoo hoog door U vereerd,

En altijd dat geluk bedoelen, Dat d'eeuwigheid vermeêrt.

8.

Dan zal ons hart het stof verachten, Dat dwazen aan zich boeit, En naar de zalig' oorden smachten,

Waar 't heil gedurig groeit;

Dan zullen w', onder 't aardsch gewemel, Op d'aangewezen baan

Voorspoedig rijpen voor den hemel, En dien eens binnengaan.

XXXII. Staat der regtheid en val.

1.

Heer! uw schepping, aard en hemel, Was nu volbragt, en aard en hemel,

En alles, wat Gij schiept, was goed; Ook de mensch, uw beeld op aarde, Bestemd tot heil van hooger waarde,

Was, Heer! U waardig, regt en goed, Voorzien van kracht en licht Tot elken reinen pligt,

U ter eere: Uw Adam was, Uw Eva was In alle neiging onbevlekt.

2.

Geen de minste lust tot zonden Werd in 't onschuldig hart gevonden,

Evangelische Gezangen, om nevens het Boek der Psalmen bij den openbaren godsdienst in de Nederlandsche Hervormde Gemeenten gebruikt te worden

Zij minden U, U, Heer! alleen, Vrij van sterven, vrij van zorgen, En vrolijk als de schoonste morgen,

Die ooit d'onschuldig' aard bescheen; Zij kenden ramp noch druk,

Daar stroomen van geluk Voor hun vloeiden; Door dat genot Steeds meer tot God,

Meer tot volmaaktheid opgeleid. 3.

Maar die reingeschapen menschen, Gelukkig boven alle wenschen,

Door helsche list te snood verleid, Durfden Gods gebod vertreden, En storten uit die zaligheden

In jammer en ellendigheid: Die afval staat ons duur; Daar, mensch! is uw natuur

Diep bedorven, Met zond en schuld Voor God vervuld,

En onbekwaam tot eenig goed. 4.

Treuren wij! want wie zou 't wagen De hooge Godheid aanteklagen,

De mensch is schuldig, God is goed; Laat ons onzen val betreuren,

Maar 't hoofd ook dankbaar opwaarts beuren, Zelfs nog is God voor zondaars goed: Door Jezus Christus bloed

Is onze schuld geboet, Welk een liefde! Nog hier op aard, Hoe zeer onwaard,

Vernieuwt zijn Geest ons naar zijn beeld.

Evangelische Gezangen, om nevens het Boek der Psalmen bij den openbaren godsdienst in de Nederlandsche Hervormde Gemeenten gebruikt te worden

XXXIII. Zedelijk bederf.

1.

Mijn God! hoe krachteloos, hoe ontaard Maakt mij 't vergif der zonden! Wordt ergens zoo betreurenswaard

Een schepsel Gods gevonden? Ach! Adams val heeft mij zoo zeer Bedorven, dat ik U, o Heer!

Kan vreezen, noch beminnen. 2.

Hoe zeer is mijn verstand verblind, Mijn wil een slaaf der lusten, Laat, buiten 't kwaad, dat hij bemint,

Mij armen nergens rusten; 'k Ontzeg aan Gods bevel gehoor, Maar liefelijk klinkt in mijn oor

De lokstem der verleiding. 3.

Hoe vaak gaaft Gij mij raad en licht In mijne duisternisse;

Maar altijd wederstond ik pligt, Gevoel, verstand, gewisse: Vol onrust, tot ik 't kwaad volbragt, Had wederstand hier zelden kracht,

De zonde zegepraalde. 4.

Wie dees' ellend' ook loochnen moog, Ik niet, O God! mij armen,

Mij opend' uw ontfermer 't oog Geloofd zij uw erbarmen!

Evangelische Gezangen, om nevens het Boek der Psalmen bij den openbaren godsdienst in de Nederlandsche Hervormde Gemeenten gebruikt te worden

Ik kreeg verlichting, en mijn hart Gevoelde mijn bederf met smart,

Den jammer mijner zonden. 5.

Gij trokt mij, Heer! en steldet mij Den weg des heils voor oogen; Gij hebt, o ja! zoo goed waart Gij,

Mijn trotsch gemoed gebogen: 'k Nam uw gena' in Christus aan, En straks vond ik mij aangedaan Met lust en kracht ten goede.

6.

Verbreek in mij nu, voor altijd, De neiging tot de zonden, Geef mij, dat ik in dezen strijd

Verwinnaar word' bevonden; Versterk mijn kracht tot alle goed, Dat ik, met een opregt gemoed,

Godvruchtig voor U wandel'. 7.

Nog immer zweef ik in gevaar, Nu zwak, dan traag in 't werken: O God! Gij kent dat groot gevaar,

Bewaar mij, wil mij sterken; Maak mij voorzigtig, welbedacht, En tegen 't kwaad steeds op de wacht,

En kloek van moed in 't strijden. 8.

Verflaauw ik, help mij zwakken gaan, Och! blijf mijn krachten stijven, Spoor zelf mijn hart tot bidden aan,

Zoo moog ik staande blijven;

Evangelische Gezangen, om nevens het Boek der Psalmen bij den openbaren godsdienst in de Nederlandsche Hervormde Gemeenten gebruikt te worden

Of val ik, Vader! vat mijn hand, Dat ik naar 't hemelsch vaderland

Mijn reis met vreugd volbrenge.

XXXIV. Zedelijk bederf.

1.

Wij werpen ons voor U ter neêr, Door schuldbesef verslagen: Ontferm U, och! ontferm U, Heer!

Och hoor, verhoor ons klagen! Wij zijn 't niet waardig, neen, o neen!

Dat Gij ons voor uw oogen Zoudt gedoogen,

Doch waar, o God! dan heen? Waarheen met zoo veel zonden?

2.

Ach! ons verstand, door waan misleid, Door zinlijkheid verdonkerd, Miskent, o God! uw heerlijkheid,

Hoe helder die ook flonkert; Het eert uw heilge wetten niet, Hoe rein die in onz' oogen

Schittren mogen; Gij ziet het, God! Gij ziet, Hoe diep wij zijn gezonken!

3.

Ons hart, waarin de zonde leeft, Aan 't kwaad ten prooi gelaten, Verwerpt den raad, dien Gij ons geeft,

Bemint, wat G'ons leert haten. O God! o God! wat hulp, wat raad!

Waar vinden wij het ende Dier ellende?

Ons denken zelfs is kwaad, Ja, tegen U vijandig!

Evangelische Gezangen, om nevens het Boek der Psalmen bij den openbaren godsdienst in de Nederlandsche Hervormde Gemeenten gebruikt te worden

4.

Wij komen nogtans tot uw' troon, Met al die schuld gevloden; Gij laat ons immers in uw' Zoon

Als zondaars tot U nooden: Wij komen, Heer! op uw gebod,

O Heer! wil ons vergeven, Schenk ons 't leven; Des zondaars dood, o God! Kan U toch niet behagen.