• No results found

Ontwikkelingsproblemen en structurele steunverlening in Frankrijk uit hoofde van doelstellingen 1 en 2

III. Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende het standpunt van de Gemeenschap in de Associatieraad inzake de deelname van Roemenië aan de communautaire programma's op

9. Ontwikkelingsproblemen en structurele steunverlening in Frankrijk uit hoofde van doelstellingen 1 en 2

A4-0203/97

Resolutie over ontwikkelingsproblemen en structurele steunverlening in Frankrijk uit hoofde van de doelstellingen 1 en 2 (0038/96 - 0039/96 - 0040/96 - 0041/96 - 0042/96 - C4-0043/96 - C4-0044/96 - C4-0045/96 - C4-0046/96 - C4-0023/97)

Het Europees Parlement,

- gezien de enige programmeringsdocumenten (DOCUP) voor de structurele bijstandsverlening van de Gemeenschap in de onder doelstelling 1 vallende regio's in de Europese en overzeese delen van Frankrijk (C4-0038/96 - C4-0039/96 - C4-0040/96 - C4-0041/96 - C4-0042/96 - C4-0043/96), - gezien de enige programmeringsdocumenten (DOCUP) voor de structurele bijstandsverlening van

de Gemeenschap in de onder doelstelling 2 vallende regio's (0044/96 - 0045/96 - C4-0046/96 - C4-0023/97),

- gezien het verslag van de Commissie regionaal beleid en het advies in briefvorm van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A4-0203/97),

A. overwegende dat het beleid ter verwezenlijking van economische en sociale samenhang een van de hoofddoelen van de EU vormt,

B. overwegende dat de structuurfondsen een uiterst belangrijk instrument vormen om deze doelstelling van samenhang te realiseren,

C. overwegende dat Frankrijk weliswaar tot de lidstaten behoort waarvan het BBP per capita hoger ligt dan het communautair gemiddelde, maar dat er aanzienlijke verschillen in ontwikkeling zijn, die variëren van 40% tot 50% van het gemiddelde communautaire BBP per hoofd in de overzeese gebiedsdelen (DOM) tot 80% à 90% in de armste regio's van het Europese deel van Frankrijk en 165% in het Ile-de-France, de welvarendste regio,

D. overwegende dat in de periode 1994-1999 in totaal 14,9 miljard ecu ofwel ongeveer 10% van alle kredieten van de structuurfondsen bestemd zijn voor Frankrijk,

E. overwegende dat de communautaire steun aan de zes regio's van doelstelling 1 gestegen is van 957 miljoen ecu (1989-1993) tot 2,1 miljard ecu (1994-1999), wat in de DOM en op Corsica heeft geleid tot een verbetering van de vervoersinfrastructuur, een modernisering van de landbouwsector en de ontwikkeling van de menselijke hulpbronnen en in Frans Henegouwen tot een grotere economische diversificatie, betere mogelijkheden voor de beroepsopleiding en een beter gebruik van de ruimte,

F. overwegende dat de kredieten voor regio's van doelstelling 2 (19 van de 22 metropolitane regio's) aanzienlijk zijn gestegen van 1,2 miljard ecu (1989-1993) tot 3,7 miljard ecu (1994-1999), wat heeft bijgedragen tot het opvangen van de gevolgen van de industriële neergang in deze regio's, versterking van het onderzoek en een opleving van de economie,

G. overwegende dat ook de communautaire kredieten voor regio's onder doelstelling 5 b (18 regio's) aanzienlijk zijn gestegen van 960 miljoen ecu (1989-1993) tot 2,2 miljard ecu (1994-1999), waardoor een strategie gevolgd kon worden gericht op diversificatie van de land- en bosbouw,

steunverlening aan alternatieve activiteiten, opleiding en toerisme,

H. tevens overwegende dat de grondbeginselen van de communautaire steunverlening hebben bijgedragen tot verdieping van het regionaal beleid in Frankrijk, zowel ten aanzien van de inhoud (synergiestreven, nadruk op opleiding, milieubescherming) als wat betreft de uitvoering ervan (partnerschap, evaluatie),

I. overwegende dat de maatregelen van de structuurfondsen onmiskenbaar een positief effect hebben gehad op de economische en sociale samenhang, maar dat dit op zich niet volstaat om de grote verschillen in ontwikkeling te verminderen en doeltreffend de werkloosheid te bestrijden in de ergst getroffen gebieden,

J. overwegende dat een rationeler toepassing van het communautaire structuurbeleid in Frankrijk de doelmatigheid ervan zal versterken,

K. gezien de conclusies van de door de Commissie regionaal beleid georganiseerde openbare hoorzitting over het gebruik van de structuurfondsen in Frankrijk,

1. onderstreept dat het structuurbeleid van de Gemeenschap het ondanks zijn ontegenzeglijk positieve kanten in het algemeen niet mogelijk heeft gemaakt de verschillen in regionale ontwikkeling in het land aanzienlijk te verminderen (zo zijn Guadeloupe en Martinique relatief achteruitgegaan) noch een afdoende oplossing heeft gebracht voor het probleem van de werkloosheid en sociale uitsluiting;

2. oordeelt positief over de belangrijke rol die de structuurfondsen tot nu toe hebben vervuld, maar acht het absoluut noodzakelijk dat binnenkort de nodige correcties worden aangebracht en het communautaire structuurbeleid in Frankrijk nieuwe richtlijnen krijgt;

de tekortkomingen rechtzetten

3. uit zijn bezorgdheid over de achterstand die in Frankrijk is opgelopen bij de uitvoering van de communautaire kredieten en stelt vast dat de belangrijkste redenen voor deze onderbesteding zijn:

- een overdreven centralisatie en gebrek aan duidelijkheid bij de verdeling van de bevoegdheden tussen de verschillende niveaus (staat - regio's - departementen - gemeenten of groepen gemeenten), die vaak tot gevolg hebben dat de territoriale overheden en andere plaatselijke instanties in het besluitvormingsproces worden gemarginaliseerd;

- de buitensporige starheid van de planning op nationaal niveau en van de verkiesbaarheidscriteria;

- de traagheid bij de indiening van de projecten;

- de logheid en traagheid van de financiële circuits, met een staatsbegroting die fungeert als bestuurlijk doorgeefluik en als zodanig weinig voortvarendheid aan de dag legt bij de betaalbaarstelling van de steun aan de begunstigden;

- de moeilijkheid om cofinancieringsbronnen aan te boren;

- de gebrekkige voorlichting, met name voor wat betreft de communautaire initiatiefprogramma's.

Het Parlement betreurt het dat deze moeilijkheden soms leiden tot een tekort aan verkiesbare innoverende projecten in bepaalde regio's en stelt voor om met het oog hierop de acties gericht op economische stimulering van bedrijven te verbeteren;

4. wijst er met nadruk op dat de traagheid op nationaal niveau bij de overdracht van de communautaire kredieten aan de begunstigden, de uitvoerders afschrikt, daar deze de kosten zelf moeten voorschieten, het goede verloop van de programma's in gevaar brengt en de toegang hiertoe vrijwel onmogelijk maakt voor organisaties in de tertiaire sector (verenigingen, onderlinge maatschappijen...), aangezien deze over te weinig eigen middelen beschikken; beveelt aan de

regels te versoepelen voor het ter beschikking stellen van middelen voor de uitvoering van communautaire programma's en te voorzien in meer mogelijkheden om kredieten van excedentaire begrotingslijnen over te schrijven naar deficitaire begrotingslijnen;

5. wijst erop dat met de jaarlijkse programma's uit hoofde van het ESF talloze continuïteitsproblemen zijn gemoeid en pleit voor een soepeler benadering door de Commissie van de meerjarige financiering;

6. verzoekt de Commissie met spoed actie te ondernemen om de uitvoeringsvoorwaarden te verduidelijken en te vereenvoudigen, zodat deze begrijpelijker worden, de voorwaarden om voor steun in aanmerking te komen soepeler worden toegepast en de maatregelen algemener en minder star en versnipperd van aard worden, waardoor het beleid inzake sociale samenhang iedere hefboomwerking wordt ontnomen;

7. betreurt de vertraging waarmee de communautaire kredieten de begunstigden bereiken, meent dat de overmakingen niet zijn bedoeld om nationale schatkisten te spekken en verzoekt derhalve de Franse autoriteiten zich er meer voor in te zetten dat de communautaire kredieten de begunstigden sneller bereiken;

8. merkt op dat de controle op eerbiediging van het additionaliteitsbeginsel vertraging en problemen ondervindt en verzoekt de Franse autoriteiten hierin de gewenste verbetering te brengen, alsmede alle informatie te verschaffen die nodig is voor een grotere transparantie;

9. betreurt het dat bepaalde fiscale steun voor regio's die in aanmerking komen voor doelstelling 1 door de Commissie wordt meegeteld bij de berekening van het plafond van het nettosubsidie-equivalent (NSE), maar niet worden beschouwd als nationale tegenwaarde voor de communautaire steun, terwijl de financiële situatie van de betrokken bestuursorganen de vorming van tegenwaarden door middel van begrotingskredieten moeilijk maakt;

10. uit zijn bezorgdheid over de strengheid van bepaalde criteria die worden toegepast op KMO's/KMI's aantal mensen in loondienst, bedrijven al dan niet deel uitmakend van een groep -waardoor talloze projecten niet in aanmerking kunnen komen;

11. acht het absoluut noodzakelijk dat de follow-up en evaluatiemaatregelen worden verbeterd en versterkt voor alle programma's en alle in aanmerking komende regio's, daar anders een beoordeling en tijdige bijsturing van de uitwerking van de gevolgde strategieën onmogelijk is;

12. is van oordeel dat het Europese regionale beleid bij uitstek geschikt is om de burger vertrouwd te maken met de Europese gedachte en verzoekt derhalve de bevoegde autoriteiten ervoor te zorgen dat passende bekendheid wordt gegeven aan de aanwezigheid van Europa en zijn aandeel in de regionale ontwikkeling (aanplakbiljetten, borden, brochures, enz.);

een nieuwe koers uitzetten

13. is van mening dar de Franse autoriteiten en de Commissie de plaatselijke overheden nauwer moeten betrekken bij de opstelling en uitvoering van de programma's, met name door een nauwkeuriger omschrijving van de partnerschapsvormen;

14. oordeelt het in dit verband wenselijk dat het initiatief en de deelneming van de territoriale overheden (regio's, departementen en gemeenten) naar gelang hun bevoegdheden op nationaal niveau worden versterkt zodat zij een volwaardige rol kunnen gaan vervullen in het Europese cohesiebeleid, de burger nauwer bij een en ander wordt betrokken en een grotere doelmatigheid wordt bewerkstelligd;

15. benadrukt dat het noodzakelijk is om voor de werking van de structuurfondsen een bestuurlijk kader te vinden wanneer structurele steun wordt toegekend aan gebieden die geen eigen bestuurlijke structuur noch eigen begrotingsbevoegdheden hebben;

16. is bovendien van oordeel dat het partnerschapsprincipe met het oog op een programmering die beter is aangepast aan de behoeften en mogelijkheden van de regio's, de weg opent voor geordend overleg met de verschillende overheden (staat, gewesten, departementen, steden en gemeentengroeperingen) die bij de uitvoering van de programma's zijn betrokken, voor raadpleging van het bedrijfsleven via de vertegenwoordigende organen daarvan (kamers van koophandel, landbouwschap, bedrijfschappen) en voor raadpleging van de sociale partners en vertegenwoordigers van de sociale economie;

17. meent dat gestreefd moet worden naar meer doelmatigheid van de communautaire structurele maatregelen door deze sterker te concentreren in het kader van een nieuwe opvatting van de ruimtelijke samenhang waarbij rekening wordt gehouden met economische, sociale en milieuaspecten;

18. acht het noodzakelijk de communautaire inspanningen ten behoeve van de regio's met een grote ontwikkelingsachterstand of permanente structurele handicaps voort te zetten;

19. onderstreept met name de noodzaak dat de inspanningen om de sociaal-economische achterstand van de Franse overzeese gebiedsdelen weg te werken worden voortgezet, maar ook een regelmatige compensatie van de structurele handicaps van de ultraperifere ligging wordt verzekerd met het oog op een duurzame ontwikkeling van de betrokken regio's;

20. onderstreept ook de noodzaak om rekening te houden met de handicaps van Corsica, zowel in het kader van de structuurmaatregelen ten behoeve van regio's onder doelstelling 1 als van maatregelen die genomen moeten worden voor eilandgebieden;

21. benadrukt in het bijzonder de noodzaak om door te gaan met het proces van economische omschakeling dat is ingezet in de Hainaut, een streek die kampt met een verleden van mono-industrie;

22. is van oordeel dat een nieuwe aanpak van de ruimtelijke samenhang in bepaalde omstandigheden tot krachtig communautair ingrijpen moet kunnen leiden zonder dat wordt verwezen naar een gemiddeld regionaal BBP;

23. stelt vast dat de omvang en de ernst van verschijnselen als werkloosheid, sociale uitsluiting en milieuvervuiling die vastgesteld kunnen worden in bepaalde stadsgebieden met wellicht een hoog gemiddeld BBP (bijvoorbeeld de regio Ile-de-France) aanleiding zijn om extra communautaire maatregelen voor stedelijke probleemgebieden te treffen door de omzetting van het URBAN-programma van communautair belang in een nieuwe doelstelling (2 b bijv.);

24. wenst voorts intensivering van de communautaire actie ten behoeve van Franse regio's die bijzonder zwaar getroffen zijn door de industriële omwentelingen in verband met de neergang in de defensie-industrie, met behulp van bestaande instrumenten (EFRO, ESF, KONVER...), doch tevens met behulp van een programma dat de wapenindustrieën rechtstreeks hulp kan bieden bij de diversifiëring van hun knowhow en technologie, zodat zij nieuwe markten kunnen aanboren in civiele sectoren;

25. acht het noodzakelijk meer flexibiliteit te geven aan de diensten die de dossiers onderzoeken, door de procedures te vereenvoudigen en door de instelling van "één enkel planningsloket", onder gelijktijdige versterking van de procedures voor de beoordeling achteraf van de mate waarin de

doelstellingen zijn verwezenlijkt;

26. acht het noodzakelijk de middelen, die nu zeer versnipperd zijn en waarvan geen hefboomwerking uitgaat, te concentreren op programma's die prioriteit hebben;

27. uit zijn bezorgdheid over de moeilijkheid om het additionaliteitsbeginsel te eerbiedigen en nodigt de Commissie uit zich te bezinnen op de wijze waarop dit beginsel ten uitvoer kan worden gelegd, bijvoorbeeld door in te stemmen met een evaluatie van de totale nationale bijdragen in plaats van een evaluatie per project;

28. is van mening dat het scheppen van duurzame banen van de belangrijkste criteria moet worden bij de keuze en evaluatie van de programma's voor regionale ontwikkeling en verzoekt de Commissie voort te gaan met de verbetering van de methodes om het regionale effect van de structuurfondsen te beoordelen, zodat vastgesteld kan worden hoeveel extra banen netto door de communautaire maatregelen zijn geschapen;

29. acht het onaanvaardbaar dat structurele interventies kunnen leiden tot overplaatsing van industrieën tussen lidstaten of tussen regio's in eenzelfde lidstaat;

30. is van mening dat de communautaire maatregelen ten behoeve van de werkgelegenheid versterkt zouden worden door de decentralisatie ervan en acht een brede ruimtelijke component van de structuurmaatregelen uit hoofde van de doelstellingen 3 en 4 in dit verband wenselijk;

31. is van mening dat gedecentraliseerde communautaire werkgelegenheidsmaatregelen in bepaalde omstandigheden rechtstreeks ten goede zou kunnen komen aan diensten die geheel of gedeeltelijk buiten de commerciële sector worden verricht (activiteiten van culturele, sociale, sport- en milieuverenigingen enz. die hun deskundigheid op dit terrein ruimschoots hebben bewezen);

verzoekt dan ook de bevoegde autoriteiten de hulpprogramma's te herzien en eventueel de plaatselijke initiatieven te versterken, overeenkomstig de richtsnoeren van de mededeling van de Commissie over een Europese strategie voor de bevordering van plaatselijke ontwikkelings- en werkgelegenheidsinitiatieven;

32. is van mening dat de maatregelen van de structuurfondsen beter moeten aansluiten bij de grote lijnen van de ruimtelijke ordening in Europa teneinde de EFRO-steun te koppelen aan de sluiting van langlopende werkgelegenheidsakkoorden en plaatselijke ontwikkelingsovereenkomsten;

33. uit zijn ongerustheid over het risico van renationalisering van de steun, hetgeen zou inhouden dat het cohesiebeleid wordt teruggebracht tot een mechanische verdeling van de steun, wat weer het ernstige gevaar met zich zou meebrengen dat de hefboomwerking van het regionaal beleid en de samenhang met het overige communautaire beleid zou verdwijnen;

34. herinnert er tenslotte aan dat de uitbreiding van het structuurbeleid tot de komende nieuwe lidstaten van de EU niet tot gevolg mag hebben dat de middelen voor het cohesiebeleid in Frankrijk verlaagd worden en met name bepaalde Franse regio's van de noodzakelijke verlenging van de maatregelen uitgesloten worden; benadrukt dat het met het oog op een duurzame ontwikkeling van belang is dat langlopende acties worden voortgezet; is tevens van mening dat voor de zones die thans nog wel, maar na 1999 niet meer voor steun uit de structuurfondsen in aanmerking komen moet worden voorzien in een toereikende overgangsfase;

35. is juist van oordeel dat het vooruitzicht op uitbreiding evenals in het verleden de gelegenheid moet zijn tot een verdieping van het cohesiebeleid, waarvoor bij de herziening van de structuurfondsen in 1999 passende begrotingsmiddelen worden vastgesteld;

o o o

36. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad, de regering en het parlement alsmede de regionale en algemene raden van Frankrijk.