• No results found

Groenboek betreffende het concurrentiebeleid

A4-0242/97

Resolutie over het Groenboek van de Commissie betreffende verticale afspraken in het concurrentiebeleid van de Europese Unie (COM(96)0721 - C4-0053/97)

Het Europees Parlement,

- gezien het Groenboek van de Commissie (COM(96)0721 - C4-0053/97), - gezien het Groenboek over de handel (COM(96)0530),

- gelet op de artikelen 85, 86 en 87 van het EG-Verdrag,

- gelet op de verordeningen 17/62 van de Raad over de toepassing van de artikelen 85 en 86 van het Verdrag( ) en 19/65/EEG betreffende de toepassingen van artikel 85, lid 3 van het Verdrag op1 groepen van overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen( ),2

- gelet op verordening (EEG) nr. 1983/83 van de Commissie betreffende de toepassing van artikel 85, lid 3 van het Verdrag op groepen alleenverkoopovereenkomsten( ), verordening (EEG) nr.3 1984/83 van de Commissie betreffende de toepassing van artikel 85, lid 3 van het Verdrag op groepen exclusieve afnameovereenkomsten( ) en verordening (EEG) nr. 4087/88 van de4 Commissie inzake de toepassing van artikel 85, lid 3, van het Verdrag op groepen franchiseovereenkomsten( ), 5

- gelet op het 26ste verslag over het mededingingsbeleid (SEC(97)0628),

- gelet op de bekendmaking van de Commissie betreffende de herziening van haar bekendmaking van 3 september 1986 inzake overeenkomsten van geringe betekenis,

- onder verwijzing naar zijn advies van 19 september 1996( ) over het voorstel voor een besluit van6 de Raad betreffende een derde meerjarenprogramma voor het midden- en kleinbedrijf in de Europese Unie (1997-2000) (COM(96)0098 - C4-0232/96 - 96/0087(CNS)),

- gezien de raadplegingen waarop de Commissie zich heeft gesteund bij de opstelling van het Groenboek en de onderzoeken waarop het is gebaseerd,

- gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid (A4-0242/97),

A. overwegende dat het Europees concurrentiebeleid niet alleen op onvervalste concurrentie maar ook op marktintegratie gebaseerd is,

B. overwegende dat een doeltreffend concurrentiebeleid het concurrentievermogen van de Europese

ondernemingen bevordert,

C. overwegende dat in de economische analyse verticale afspraken niet meer in se als schadelijk of bevorderlijk voor de concurrentie beschouwd worden,

D. overwegende dat het huidige concurrentiebeleid tot op heden overwegend succesvol geweest is, E. overwegende dat de interne-marktwetgeving voor het vrij verkeer van goederen grotendeels van

kracht is en er zich in de distributiesector belangrijke wijzigingen hebben voorgedaan, F. overwegende dat meerdere groepsvrijstellingsverordeningen weldra verstrijken,

G. overwegende dat de distributiesector van bijzonder belang is voor het scheppen van toegevoegde waarde en werkgelegenheid,

1. meent dat de Commissie voor de juiste aanpak gekozen heeft door te vertrekken van een Groenboek en prijst haar met de kwaliteit van het geleverde werk;

2. is het met de Commissie eens dat het concurrentiebeleid in de Europese Unie gebaseerd moet blijven op artikel 85 e.v. van het EG-Verdrag;

3. meent dat op een rechtszekere manier duidelijke beleidslijnen bepaald moeten worden voor een doeltreffend, consistent en kostenefficiënt concurrentiebeleid dat het belang van de consument en het concurrentievermogen van de Europese ondernemingen bevordert, met specifieke aandacht voor kleine en middelgrote ondernemingen;

4. is het ermee eens dat het mededingingsbeleid verenigbaar moet zijn met andere, horizontale beleidsdoelstellingen maar stelt dat ook ruimte moet gelaten worden voor andere beleidsniveaus;

is erover verbaasd dat maatregelen betreffende ruimtelijke ordening en openingstijden van handelszaken in het Groenboek als toetredingsdrempels gekwalificeerd worden, waarbij de beleidsruimte van andere beleidsniveaus om hun beslissingen te baseren op sociale, culturele en/of ecologische overwegingen genegeerd wordt;

5. stelt vast dat het bedrijfsleven mede omwille van de materiële en relationele investeringen die met verticale afspraken gepaard gaan, terecht vraagt naar de grootst mogelijke rechtszekerheid en dat over de nieuwe beleidslijnen zo snel mogelijk beslist wordt;

6. stelt vast dat buiten de "de minimis"-bekendmaking het bedrijfsleven sterk gekant is tegen het hanteren van het marktaandeel, dat als een niet algemeen hanteerbaar en onvoldoende rechtszeker onderscheidingscriterium beschouwd wordt, in het bijzonder bij zogenaamde gebundelde contractnetwerken (bijv. bierafnamecontracten);

7. verzoekt de Commissie de mogelijkheid te onderzoeken om andere parameters dan het marktaandeel te introduceren als drempelwaarde; daar de definitie van het marktaandeel ingewikkeld is, is het vandaag de dag voor ondernemingen vaak moeilijk uit te maken of zij zich boven of beneden de drempel bevinden; is van mening dat een marktaandeelbenadering niet altijd de meest efficiënte indicator is voor de marktpositie;

8. stemt in met het ontwerp van de Commissie voor een herziene bekendmaking inzake de overeenkomsten van geringe betekenis, waarin overeenkomsten tussen KMO in het algemeen beschouwd worden als vallende buiten het toepassingsgebied van artikel 85, lid 1 van het Verdrag;

wenst, ondanks de moeilijkheden van een marktaandeelbenadering, desalniettemin dat een aandeel van de nationale markt van 10% geldt als drempel voor "de minimis", waarbeneden artikel 85, lid

1 niet van toepassing is;

9. stelt met genoegen vast dat in het Groenboek de economische noodzaak van samenwerkingsassociaties van detailhandelaren erkend wordt, maar betreurt dat deze erkenning niet consequent vertaald wordt naar de beleidsopties, en betreurt eveneens dat geen melding wordt gemaakt van inkoopcentrales en handelsagenten;

10. verzoekt de Commissie bij haar herziening de kleine en middelgrote ondernemingen rechtszekerheid te garanderen, zodat vrijwillige detailhandelsketens, met name op het stuk van gemeenschappelijke prijsstrategie, gelijkgesteld zijn met kapitaalketens;

11. is van mening dat met de vraag naar een grotere flexibiliteit rekening moet worden gehouden; wijst er evenwel op dat het opvoeren van de flexibiliteit meer effectieve controle en een grotere waakzaamheid van de mededingingsautoriteit vergt en de onderhandelingspositie van de ene contractpartij ten nadele van de andere kan versterken;

12. verzoekt de Commissie na te gaan of het noodzakelijk is een groepsvrijstellingsverordening voor selectieve distributie uit te werken die een codificatie inhoudt van de bestuurlijke praktijk van de Commissie en van de jurisprudentie van het Hof van Justitie inzake openheid, noodzakelijkheid en evenredigheid van afspraken met betrekking tot selectieve distributie;

13. vraagt aandacht voor het bijzonder economisch of financieel voordeel bij de bierleveringscontracten en de tankstationscontracten; meent dat dit voordeel voor deze groepsvrijstellingen nauwkeurig gedefinieerd dient te worden opdat de waarde van dit voordeel enerzijds en van de opgelegde beperkingen anderzijds in een redelijk evenwicht staan; is in dit verband van mening dat:

- het bijzonder economisch of financieel voordeel kwantificeerbaar en evident moet zijn op het moment dat de wederverkoper en de leverancier het pachtcontract sluiten,

- de leverancier, indien hij tevens de pachthouder is, moet erkennen dat de pachtrente een essentiële factor is bij de berekening en kwantificering van bijzonder financieel en economisch voordeel,

- de leverancier en de wederverkoper bij het sluiten van het pachtcontract overeen dienen te komen de verplichtingen inzake het aanhouden van voorraden naar merk en niet naar soort te specificeren;

14. dringt er bij de Commissie op aan zorgvuldig te onderzoeken of de huidige regelingen inzake verticale beperkingen niet gehandhaafd of gewijzigd kunnen worden, welke mogelijkheid door Opties I en II duidelijk wordt geboden. Optie II met name zou het mogelijk maken de voordelen van het huidige systeem te behouden en flexibeler te werk te gaan;

15. verzoekt de Commissie voorts alle nodige aandacht te schenken aan andere opties, waarbij verticale afspraken niet automatisch als concurrentievervalsend worden aangemerkt en derhalve buiten het toepassingsgebied van artikel 85, lid 1 van het Verdrag vallen;

16. pleit voor een systeem waarbij het onderste marktsegment op basis van de "de minimis"-bekendmaking vrijgesteld is van het verbod van artikel 85, lid 1; dat het plafond voor de "de minimis"-regel de drempelwaarde is voor het toepassingsgebied van de groepsvrijstellingen; dat de groepsvrijstellingen ruimte laten voor meer flexibiliteit zonder evenwel het evenwicht tussen de contracterende partijen te verstoren; dat gelet op de toegenomen flexibiliteit en met het oog op de doelmatigheid, kan overwogen worden een procedureel onderscheidingscriterium in te bouwen

dat gebaseerd is op het marktaandeel en waarboven verticale akkoorden alleen nog genieten van een eenvoudig weerlegbaar vermoeden van conformiteit met de groepsvrijstelling; dat alleen indien dit laatste onvoldoende dienstig is voor de doelmatigheid van het beleid, kan overwogen worden het stelsel van de groepsvrijstelling boven een bepaald marktaandeel niet meer toe te passen, met uitzondering voor de ondernemingen beneden een nader te bepalen omzet; dat ondernemingen die akkoorden sluiten die niet aan de bepalingen van de groepsvrijstelling voldoen, in staat moeten blijven individueel aan te melden;

17. verzoekt de Commissie haar onderzoek inzake de huidige individuele aanmeldingen zo spoedig mogelijk af te sluiten; is van mening dat iedere verdere ontwikkeling van het systeem van individuele aanmeldingen de toewijzing van meer financiële middelen door de Commissie zal vereisen; suggereert de Commissie te onderzoeken of het werken met een stelsel van referentiebeschikkingen de individuele aanmeldingsprocedures kan versnellen;

18. gaat ervan uit dat de concurrentie niet alleen beperkt kan worden door verticale afspraken maar ook door verticale integratie; wenst daarom dat de Commissie de invloed op de mededinging en op de marktintegratie van beide beleidsstrategieën op een vergelijkbare manier beoordeelt;

19. wijst erop, uitgaande van de positieve elementen van verticale integratie, dat vervalsing van de voorwaarden ervan leidt tot:

- aantasting van de rechten van het bedrijfsleven, met name van de KMO's, - belemmering van het vrij verkeer en de verwezenlijking van de interne markt, - wijziging van de mededingingsvoorwaarden;

20. verzoekt de Commissie het Parlement te informeren en te raadplegen over alle concrete beleidsmaatregelen die zij zich voorneemt naar aanleiding van het debat in verband met dit Groenboek te treffen;

21. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad en de regeringen en parlementen van de lidstaten.

( )1 PB C 113 van 11.4.1997, blz. 2.

8. Deelname van Hongarije, Tsjechië en Roemenië aan programma's op het