• No results found

Ontwikkelingen van de kinderbescherming

In document Samenvatting Abstract (pagina 27-30)

4. Resultaten

4.3 Onderwerpen

4.3.4 Ontwikkelingen van de kinderbescherming

Er worden zestien artikelen gevonden waarin er iets gezegd wordt met betrekking tot kinderbeschermingsorganisaties en/of personen die wat hebben betekend voor de kinderbescherming. Twaalf daarvan verschenen in het dagblad Het Vrije Volk (artikelen 2, 6, 7, 8, 11, 12, 13, 16, 17, 18, 21 en 22) en vier zijn afkomstig uit het Algemeen Dagblad (artikelen 9, 19, 20 en 23). In de categorie ‘ontwikkelingen van de kinderbescherming’ worden die artikelen ingedeeld die gaan over het behartigen van belangen van medewerkers binnen de kinderbescherming, er worden in artikelen beroepen gepromoot, deskundigen worden geïnterviewd en wordt de ontwikkeling van de eerste vrouw in de staande magistratuur beschreven. Om in de categorie geplaatst te worden, moet tenminste de helft van de tekst van het artikel over het onderwerp gaan.

Drie artikelen besteden aandacht aan een soortgelijk onderwerp (artikelen 2, 13 en 18).

Er wordt geschreven over een opgerichte vereniging; de Nederlandse Vereniging van Werkers in de Kinderbescherming. De vereniging wil de maatschappelijke belangen behartigen van het inrichtingenpersoneel dat geen opleiding aan een school voor maatschappelijk werk heeft gevolgd en daarom niet kan aansluiten bij de Bond voor Maatschappelijk Werkers. De artikelen beschrijven dat de vereniging vindt dat deze mensen wel degelijk een eigen beroep hebben en een sociale functie vervullen. De vereniging gaat zich focussen op: verbetering van de maatschappelijke positie, erkenning van hun beroep en bevordering van een zo verantwoord mogelijke scholing ten bate van inrichtingenpersoneel.

In artikel 18 uit jaartal 1965 wordt een wethouder geïnterviewd over de oprichting van de Stichting Samenwerking Stedelijk Maatschappelijk Werk. Dhr. de Vos wijst in het artikel op de betekenis van het oprichten van deze stichting, omdat de Armenwet en Sociale Raad zijn opgeheven. In 1965 is de Algemene Bijstandswet aangenomen. Hiermee verschuift de verantwoordelijkheid naar de overheid. Voorheen lag de armenzorg bij kerken en liefdadigheidsinstellingen (Van der Lans, 2006). De stichting moet volgens dhr. de Vos een overlegorgaan worden om vervolgens dienstverlenende centra op te zetten. Het justitiële maatschappelijk werk en de kinderbescherming worden hier onder andere een onderdeel van.

In artikel 6 uit jaartal 1969 is geschreven over een bijeenkomst in de Tweede Kamer.

De onderwerpen die hierbij aan bod zijn gekomen: de opbouw, samenwerking en samenbundeling van de kinderbescherming. Inhoudelijk zijn in het artikel geen uitspraken beschreven.

Artikel 21 uit jaartal 1960 gaat over het vijftig jarige bestaan van de Federatie van Hervormde Diaconieën. Sinds 1959 kunnen ook vrouwen diakenen worden. Volgens de

verslaggever hebben alle kerken veel meer het karakter gekregen van maatschappelijk werk in moderne zin. Echter zijn de oude taken gebleven: kinderbescherming, reclassering, hulp bij incidentele nood in maatschappelijk opzicht en ziekenverpleging.

Twee artikelen gaan over bekende personen, die een groot aandeel hebben in de ontwikkeling van de kinderbescherming (artikelen 12 en 17). Dit zijn artikelen geschreven door een verslaggever. In artikel 12 uit jaartal 1969 wordt geschreven over de benoeming van dr. G.

P. Hoefnagels tot hoogleraar voor criminologie, kinderrecht en penitentiarrecht. Dr.

Hoefnagels is een bekend persoon binnen de kinderbescherming, vooral om zijn bemoeienissen en kritische stem richting de kinderbescherming (Bakker et al.,2010). Aan D. Q. R. Mulock Houwer is een eredoctoraat in sociale wetenschappen toegekend (artikel 17). Hij is een internationaal bekend pedagoog met name op het terrein van de kinderbescherming, staat beschreven in het artikel. In 1946 wordt Mulock Houwer directeur van het Nationaal Bureau voor Kinderbescherming. Hij maakte zich sterk voor de professionalisering van de kinderbescherming. Schrijft boeken en richt mede opleidingen op, zoals de sociaal- pedagogische opleiding Middeloo (Hellinckx & Pauwels, 1984).

In twee beroepenbijlagen uit de jaren 1969 en 1967 worden de beroepen pedagoog en maatschappelijk werker beschreven (artikelen 9 en 20). De auteur van het artikel schrijft dat de behoefte aan goed geschoolde maatschappelijk werkers met de dag groeit. In de artikelen staat geschreven over het aanbod aan opleidingen die men kan volgen om het werk te kunnen doen.

Er zijn vijftien sociale academies en drie opleidingsinstituten voor jeugdwerk in Nederland.

Ook schrijft de auteur dat er nog maar weinig mensen zonder een opleiding het vak uitoefenen.

Een soortgelijk artikel uit het jaartal 1962 gaat over het werk bij het Leger Des Heils (artikel 23). De auteur schrijft dat het concept van het Leger Des Heils ‘zeep en soep’ tegenwoordig niet meer voldoende is. Er is een vraag naar moderne sociale zorg en die eist wetenschappelijke methoden. Het soep, zeep en hulp motto van het Leger Des Heils waar de auteur van het artikel over schreef, begon omstreeks 1865. Er wordt soep en andere benodigdheden aangeboden aan diegene die dat nodig hadden (Leger des Heils krijgt eigen museum, 2020).

Er staat een interview centraal in de artikelen 7, 8, 11, 16, 19 en 22. Mr. Overwater (kinderrechter, secretaris voogdrijdaad Amsterdam), is volgens de verslaggever een van de grootste deskundigen van Nederland (artikel 7). In het artikel uit jaartal 1957 wordt een levensschets van mr. Overwater gegeven ter ere van zijn vijfenzestigste verjaardag. Mr. blikt samen met de verslaggever terug op zijn werk binnen onder andere de kinderbescherming, “t’

is snel gegaan” zo spreekt mr. Overwater over de ontwikkeling van de kinderbescherming. De verslaggever beschrijft dat mr. Overwater met voldoening mag terugkijken op het werk,

waarvan hij de ontwikkeling zo zeer heeft gestimuleerd. “Vooral na de oorlog, is die ontwikkeling stormachtig geweest”, zo vult mr. Overwater aan. In artikel 8 uit jaartal 1962 staat ook een interview centraal. Het gaat om dr. Meurs (psychiater) de directeur van een medisch opvoedkundig bureau (m.o.b.). In het artikel wordt geschreven over Stichting Nederlands Instituut voor kinderstudie, die onlangs tot stand gekomen is, waarbinnen de m.o.b.

’s en ook de kinderbescherming vertegenwoordigd is. Dhr. Meurs stelt dat: “er verandert zoveel, nieuwe opvattingen ontstaan en verdwijnen”. “Een heleboel ouders voelen zich opvoedkundig in een luchtledig” (Het Vrije Volk, 1962, p.3). Hiermee doelt de psychiater op dat ouders hun opvoeding willen aanpassen op dat wat vroeger normaal is gevonden.

Er zijn twee professionals vanuit een instituut en tehuis geïnterviewd (artikelen 16 en 22). In de artikelen worden de financiële tekorten beschreven. Het instituut voor blinden en slechtzienden Bartiméus, geeft aan voor elke leerling zo’n 1500 gulden toe te moeten leggen (artikel 16). De medewerker van het instituut stelt: “je moet durven, als we met ze op de markt komen zijn ze hun geld waard” (Het Vrije Volk, 1959 p.7). Met die uitspraak wordt bedoeld dat de leerlingen worden klaargestoomd in het instituut om daarna aan het werk te kunnen. Met het durven doelt de medewerker op een soort investering die ze in de leerlingen maken.

In artikel 11 wordt mr. Opstall, kinderrechter en voorzitter de Koepel, geïnterviewd.

Dit gaat over een in 1962 georganiseerde onderzoek. Er is een onderzoek gedaan naar de reden waarom er zo weinig jonge mensen zich aanmelden voor het kinderbeschermingswerk, zo luidt het artikel. Al eerder heeft de ‘Koepel’ een actie gehouden om meer pleeggezinnen te werven.

“Er hebben zich zeer velen gemeld, niettemin blijft er nog een groot tekort aan goede gezinnen”, aldus mr. Van Opstall (Het Vrije Volk, 1962, p. 5).

Artikel 19 uit jaartal 1962 is een weergave van een interview met de eerste vrouw in de staande magistratuur (betekent: officieren van justitie). De auteur schrijft over hoe mej. mr. J.

M. C. Cariot parketsecretaris is en daarmee de eerste vrouw in de staande magistratuur is geworden. Mr. Cariot wordt de nieuwe en eerste vrouwelijke secretaris in de magistratuur.

Doordat ze de eerste vrouw was, was de benaming in mannelijke vorm. “Dit is een fase in de opleiding tot het ambt van officier van justitie”, geeft mr. Cariot aan (Algemeen Dagblad, 1962, p. 23). “In Nederland doet min of meer elke officier een tijdje kindzaken”. Mr. Cariot verteld daarbij dat professionals die in de kinderbescherming hebben gewerkt, zich kunnen specialiseren. “Alleen de opleiding (tot ambt van officier van justitie) zou niet zo gespecialiseerd in mijnheer of juffrouw gescheiden dienen te worden”. Mr. Cariot spreekt in het artikel over hoe er volgens haar dan moeizaam kan worden samengewerkt, als de opleiding

gescheiden wordt aangeboden. Gescheiden in de zin van, mannen en vrouwen die de opleiding apart van elkaar volgen.

In document Samenvatting Abstract (pagina 27-30)