• No results found

Samenvatting Abstract

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Samenvatting Abstract"

Copied!
67
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

   

          

       

    



   

 

      

 



   

 

   

  

  

(2)

Samenvatting

De professionalisering binnen de kinderbescherming lijkt een constante te zijn geweest in de periode na de Tweede Wereldoorlog. Nadat er een groei in wetenschappelijke inzichten ontstaan is, neemt volgens verschillende pioniers binnen de justitiële kinderbescherming de noodzaak van professionaliseren toe. Om en nabij de Tweede Wereldoorlog werken binnen de justitiële kinderbescherming voornamelijk vrijwilligers, maar in de loop der jaren wordt het werk steeds meer door professionals overgenomen.

Het doel van dit onderzoek is om te achterhalen hoe er gesproken is over de professionalisering binnen de justitiële kinderbescherming in Nederlandse dagbladen.

Hiervoor is de volgende onderzoeksvraag opgesteld: ‘Hoe werd er in Nederlandse dagbladen geschreven over professionalisering binnen de kinderbescherming in de periode van 1955 tot 1970 en hoe is dit te begrijpen in het licht van ontwikkelingen binnen de kinderbescherming en de Nederlandse maatschappij’

Om een antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag is een kwalitatieve inhoudsanalyse uitgevoerd. Via de databank Delpher zijn de dagbladen verzameld. Vervolgens zijn de artikelen geselecteerd die relevant zijn voor dit onderzoek. Vanuit de resultaten komt naar voren dat er onvoldoende geschoolde medewerkers hebben gewerkt binnen de kinderbescherming. Bovendien komt naar voren dat er te weinig scholingsmogelijkheden voor medewerkers zijn geweest, een te kort aan financiële hulpmiddelen en is de kijk op opvoeden en de benadering van kinderen veranderd. Uit het onderzoek zal (met alle voorzichtigheid) vastgesteld worden wat er in de Nederlandse dagbladen geschreven is over de professionaliseren binnen de justitiële kinderbescherming in de periode van 1955 tot 1970.

Abstract

The professionalization within child protection seems to have been constantly on the focus in the period after the Second World War. After growth in scientific insights, various pioneers within judicial child protection thought that there was a need for an increase in the professionalization of the field. In the years following the Second World War, the judicial child protection work was mainly done by volunteers, but over the years the work was increasingly taken over by professionals.

The aim of this study is to find out how the professionalization within judicial child protection was discussed in Dutch newspapers. The following research question has been

(3)

formulated for this purpose: 'How did Dutch newspapers report about the professionalization within child protection in the period from 1955 to 1970 and how can this be understood in the light of developments within child protection and Dutch society?'

In order to answer the research question, a qualitative content analysis was performed.

The daily newspapers were collected via the Delpher database. Subsequently, the articles that are relevant to this research were selected. The results show that there were too few well-trained employees working within child protection. In addition, there were too few training opportunities for employees, a lack of financial resources, and the view on parenting and the approach to children was evolving. This research will determine (with all due caution) what was written in the Dutch newspapers about professionalization within judicial child protection in the period from 1955 to 1970.

(4)

Inhoudsopgave

Inleiding ...5

1.1 Aanleiding en probleemstelling... 5

1.2 Vraagstelling en deelvragen ... 8

1.3 Leeswijzer ... 9

2. Methode ... 10

2.1 Onderzoeksdesign ... 10

2.2 Gegevensverzameling ... 10

2.3 Analyse ... 12

3. Context ... 15

3.1 Maatschappelijke en economische ontwikkelingen in Nederland. ... 15

3.1.1 Wederopbouw ...15

3.1.2 Toename welvaart ...15

3.1.3 Ontstaan van de verzorgingsstaat ...16

3.1.4 Verzuiling ...16

3.1.5 Culturele omslag jaren zestig ...16

3.1.6 Professionalisering in andere sectoren ...17

3.2 Ontwikkelingen binnen de justitiële kinderbescherming ... 18

3.2.1 Ontstaan kinderbescherming ...18

3.2.2 Nieuw Elan ...19

3.2.3 Verwetenschappelijking ...19

3.3 De professionalisering binnen de kinderbescherming ... 20

4. Resultaten ... 22

4.1 Inleiding ... 22

4.2 Beschrijving van dagbladen... 22

4.3 Onderwerpen ... 23

4.3.1 Opleidingen ...23

4.3.2 Wetenschap ...24

4.3.3 Wetten/ financiën ...25

4.3.4 Ontwikkelingen van de kinderbescherming ...26

4.4 Problemen en oplossingen ... 29

4.4.1. Problemen en oplossingen ...29

5. Conclusie en discussie ... 31

5.1 Conclusie... 31

5.1.1 Vergelijking collega-student ...32

5.2 Betekenis van het onderzoek ... 33

5.3 Kritische reflectie op dit onderzoek ... 33

5.4 Aanbevelingen voor vervolgonderzoek ... 34

Literatuurlijst ... 35

(5)

Bijlage 1 ... 39

Voorbeeld analyse-instrument kinderbescherming 1955-1970 ... 39

Bijlage 2 ... 40

Alle geselecteerde artikelen voor dit onderzoek. ... 40

Bijlage 3 ... 42

Ingevulde analyse-instrumenten ... 42

(6)

Inleiding

1.1 Aanleiding en probleemstelling

Het aantal kinderen met ernstige emotionele- en gedragsproblemen dat in aanraking komt met de justitiële kinderbescherming is aanzienlijk. In Nederland wonen er ongeveer 3.4 miljoen minderjarige kinderen. Van de veertigduizend kinderen die met de justitiële kinderbescherming in aanraking komen, wordt voor circa zestienduizend kinderen een kinderbeschermingsmaatregel opgelegd (Instroomcijfers Raad voor de Kinderbescherming, z.d.). De kinderbescherming staat onder druk. Niet alleen door het aantal kinderen wat bescherming nodig heeft, maar ook door de eisen die door de maatschappij en de verscheidene beroepssectoren aan de kwaliteit van hulpverlening worden gesteld. Sinds de jaren tachtig van de twintigste eeuw wordt de hulpverlening die in het kader van een justitiële maatregel plaatsvindt steeds meer op kwaliteit en professionaliteit beoordeeld (Else et al., 1992).

Om de kwaliteit van hulpverlening te kunnen evalueren dient er een norm gesteld te worden. Deze norm dient aan te geven wat er moet gebeuren om een probleem op te lossen (Knorth et al, 2003). Normen stellen is nodig om te kunnen professionaliseren. Uit onderzoek van Peeters & Vandenbroeck (2011) blijkt dat professionals het in grote lijnen eens zijn over hoe het begrip professionaliteit begrepen kan worden. Ze zijn het erover eens dat beroepsspecifieke kennis, evenals bepaalde vaardigheden, noodzakelijk zijn, maar dit is niet voldoende om het begrip professionaliteit uit te leggen. Volgens Berger en Zwikker (2010) gaat professionaliseren van de jeugdzorg over: het versterken van het beroep, uitbreiden van de kennisontwikkelingen en het vergroten van de deskundigheid van medewerkers. Dat proces kan op twee niveaus plaatsvinden: het beroep en het individu. Binnen het professionaliseren zijn drie componenten te onderscheiden: positionele professionalisering en inhoudelijke professionalisering en professionele autonomie. Positionele professionalisering gaat over het versterken van de positie binnen het beroep en over hoe de deskundigheid inzichtelijk te maken.

Binnen inhoudelijke professionalisering staat centraal dat professionals hun kennis ontwikkelen en nieuwe methoden aanleren. Daarmee versterken ze hun deskundigheid.

Professionele autonomie bepaalt de balans tussen positionele professionalisering en inhoudelijke professionalisering. Hierbij gaat het over professionals die streven naar het nemen van eigen beslissingen in het contact met cliënten (Berger & Zwikker, 2010).

(7)

In 1905 zijn de kinderwetten ingevoerd, als basis van de justitiële kinderbescherming in Nederland (Dekker, 2016b). Er zijn destijds drie soorten kinderwetten ingevoerd te weten:

de burgerlijke kinderwet (ouderlijke macht en voogdij), de strafrechtelijke kinderwet (aanpak misdrijf) en de kinderbeginselenwet (praktische uitvoering van andere twee wetten door instanties). Binnen de burgerlijke kinderwet wordt gebruik gemaakt van kinderbeschermingsmaatregelingen, om kinderen te kunnen beschermen. De kinderbeschermingsmaatregelingen die begin van de tweede helft van de twintigste eeuw ingezet konden waren de maatregelingen: ontheffing en ontzetting. Vanaf 1921 komt daar de maatregel ondertoezichtstelling bij. De huidige kinderbeschermingsmaatregelingen zien er als volgt uit: een ondertoezichtstelling (OTS) waarbij ouders verplicht ondersteuning krijgen bij het opvoeden en de gezagsbeëindigende maatregel waarbij ouders het gezag (zeggenschap) over hun kinderen verliezen. Daarnaast bestaat er tot 2015 nog een maatregel, namelijk de ontheffing (Grietens et al, 2014). Wanneer er een justitiële kinderbeschermingsmaatregel wordt uitgesproken volgen twee opties. Optie één bestaat uit (ambulante) hulp die aan kind en gezin aangeboden wordt, terwijl het kind thuis blijft wonen. Optie twee is een uithuisplaatsing.

Binnen die uithuisplaatsing zijn in principe twee opties mogelijk: pleegzorg of residentiële hulpverlening (Dekker, 2016b). Deze kinderwetten en kinderbeschermingsmaatregelingen blijven in de tweede helft van de twintigste eeuw in grote lijnen hetzelfde.

Nadat de kinderwetten ingevoerd zijn, klinkt vrijwel direct kritiek over het

‘amateurisme’ binnen de kinderbescherming. Velen vinden dit eigenlijk van het begin af aan een ongewenste situatie (Dekker et al., 2012). Dit ligt vooral aan het feit dat het werk binnen de kinderbescherming gedaan wordt door vrijwilligers en door professionals die geen specifieke hulpverlenersopleiding hebben gehad (Dekker, 2016b). Door de groei van sociologische, psychologische en pedagogische inzichten, is er een sterke overtuiging dat de kinderbescherming alleen kan ontwikkelen door het inzetten van goed geschoold personeel en verdere professionalisering. Dekker (2016a) spreekt in verband hiermee van een ‘discours of change’.

Het begrijpen van de manier waarop media over ontwikkelingen binnen maatschappelijke werkvelden berichten, zoals de kinderbescherming en jeugdzorg, is belangrijk, omdat dit invloed kan hebben op de publieke opinie en beleidsvorming (Ayre, 2001). De media dragen bij aan hoe binnen de samenleving gedacht wordt over problemen die spelen op het gebied van de justitiële kinderbescherming. Een overtuigingstechniek die gebruikt wordt in nieuwsberichten of dagbladen wordt ook wel framing genoemd. Framing wordt gebruikt om de mening van de media-gebruiker, over een onderwerp te beïnvloeden in

(8)

de gewenste richting. Daarbij gaat het bij framing over de aard van een bericht in plaats over de hoeveelheid media-aandacht die aan het probleem wordt gegeven (Kitzinger, 2004).

Ayre (2001) heeft onderzoek gedaan naar de rol die media spelen bij het creëren van angsten, verwijten en wantrouwen richting de justitiële kinderbescherming. Het onderzoek vindt plaatst in tweede helft van de twintigste eeuw; van 1970 tot het jaar 2000. Ayre heeft onderzocht op welke manier er geschreven is over de kinderbescherming. Hij doet de ontdekking dat de artikelen die journalisten over de kinderbescherming geschreven hebben, vaak een verwijtende toon hebben. Deze verwijten en schuldbetuigingen is wat de mediagebruikers lezen en op zijn/haar manier weer interpreteren. Daardoor is het vertrouwen van de samenleving beschadigt geraakt ten aanzien van de professionaliteit van medewerkers binnen de kinderbescherming. Om destructieve artikelen over de kinderbescherming te voorkomen, hebben autoriteiten extra maatregelen en protocollen ingezet. Het gevolg is dat professionals minder zelfstandig te werk kunnen gaan en ze daardoor beknot worden in hun professionaliteit (Ayre, 2001).

Er is al veel historisch onderzoek gedaan naar de justitiële kinderbescherming. Een van de historische onderzoeken naar de kinderbescherming is dat van Komen (1999). Komen (1999) schrijft over de veranderende opvattingen over geweld in de opvoeding en de reactie van de justitiële kinderbescherming daarop. In het onderzoek zijn tweehonderd rechtbankdossiers geanalyseerd, om een beeld over de aard en de aanpak betreft kinderverwaarlozing, kindermishandeling, incest en jeugdcriminaliteit in de periode van 1960 tot 1995 te krijgen (Komen, 1999). Er is dus al redelijk veel onderzoek gedaan naar de justitiële kinderbescherming, vanaf de invoering van de kinderwetten in 1905. Daarnaast is er door de jaren heen een beeld geschetst van de veranderende opvattingen en een veranderende maatschappelijke acceptatie van het toepassen van de justitiële kinderbeschermingsmaatregelingen (onder andere: Dekker et al., 2012; Komen, 1999; Dekker, 2016b; Bakker, 2010). Tevens is er ook mediaonderzoek gedaan, op het gebied van de kinderbescherming. Dekker (2016b) heeft geschreven over onderzoek naar resultaten van de justitiële kinderbeschermingsmaatregelingen in Nederland tussen 1945 en 2005. Hiervoor heeft Dekker (2016b) onderzoeksrapporten en discussies in vakbladen bestudeerd. Het gaat hierbij om de professionele discussies in vakbladen. De onderzoeken Commissie Samson (2012) en Commissie de Winter (2019) gebruiken media (dagbladen) als bron om inzichten te krijgen hoe misbruik/geweld jegens kinderen in de media naar voren is gebracht. Davies et al., (2017) hebben onderzoek gedaan naar hoe kindermishandeling (in Engeland) in dagbladen naar voren kwam en hebben dit naast meldingen over kindermishandeling gelegd. Bij bovenstaande

(9)

onderzoeken is gebruik gemaakt van dezelfde bron, maar de onderzoekers hebben dus een ander doel voor ogen gehad. In het huidige onderzoek worden gebruik gemaakt van dagbladen om inzicht te krijgen in discussies rondom de professionalisering binnen de justitiële kinderbescherming.

1.2 Vraagstelling en deelvragen

In het huidige onderzoek staat de periode van 1955 tot 1970 centraal. Deze periode valt vlak na de Tweede Wereldoorlog, waarbij wederopbouw centraal staat (Dekker, 2016b).

Professionalisering is daardoor (in die tijd) een veel besproken onderwerp, wat in veel kritische rapporten beschreven wordt. Zo spreekt Dekker (2016b) in haar onderzoek over het boek vijftig jaar kinderwetten, waar men de toekomst vol vertrouwen tegemoet zag. Hierin wordt kritiek besproken over (onder andere) het amateurisme van voorgaande jaren. Professionals verwachten in 1955 verbeteringen te zien en ook dat de verdere professionalisering van het werkveld een effectieve kinderbescherming zal opleveren. In 1970 is de professionalisering ver gevorderd, in die zin dat het werk nu vooral door opgeleide en betaalde beroepskrachten wordt uitgevoerd (Dekker, 2016b). Daarom is ervoor gekozen in dit onderzoek, de onderzochte periode hier te laten eindigen. Zoals hierboven wordt geschreven, staat het onderzoeken en analyseren van dagbladartikelen centraal in dit onderzoek. Dagbladen zijn in de periode van 1955 tot 1970 een belangrijk media. Na de WO II, zijn de dagbladen afhankelijk en kunnen zij vrij uit schrijven, zonder de onderdrukking. Daarnaast is de televisie (in onderzochte periode) nog in opkomst en is het niet voor elk huishouden gebruikelijk een televisie thuis te hebben (Bardoel & Bierhoff, 1997).

De onderzoeksvraag van het huidige onderzoek luidt als volgt: ‘Hoe werd er in Nederlandse dagbladen geschreven over professionalisering binnen de kinderbescherming in de periode van 1955 tot 1970 en hoe is dit te begrijpen in het licht van ontwikkelingen binnen de kinderbescherming en de Nederlandse maatschappij’? Hierbij zijn de volgende deelvragen opgesteld;

1: ‘Welke onderwerpen komen naar voren in de artikelen over professionalisering binnen de kinderbescherming’?

2: ‘Welke problemen en oplossingen ten aanzien van professionalisering komen naar voren in de artikelen over professionalisering binnen de kinderbescherming?

De eerste deelvraag geeft inzicht in welke onderwerpen ter discussie gestaan hebben in de dagbladen betreft de professionalisering binnen de kinderbescherming. De tweede deelvraag biedt inzicht in wat er geschreven is over de problemen en oplossingen die men had jegens de

(10)

kinderbescherming. Daarnaast is het contexthoofdstuk geschreven om de discussies te kunnen begrijpen en in de context te kunnen plaatsen. Door het beantwoorden van die vragen, kan er antwoord worden gegeven op de onderzoeksvraag.

1.3 Leeswijzer

In het tweede hoofdstuk wordt de methode van dit onderzoek beschreven. Hoofdstuk drie bestaat uit een overzicht van ontwikkelingen op het gebied van de kinderbescherming in Nederland in de tweede helft van de twintigste eeuw. Vervolgens zijn in hoofdstuk vier de resultaten te vinden die in het huidige onderzoek in dagbladen naar voren zijn gekomen. Tot slot zijn in hoofdstuk vijf de conclusie en de discussie te lezen.

(11)

2. Methode

Dit hoofdstuk is een weergave van de methode die gebruikt wordt in het huidige onderzoek. In paragraaf 2.1 wordt het onderzoeksdesign beschreven. Vervolgens volgt een beschrijving van de gegevensverzameling in paragraaf 2.2. Tot slot komt in paragraaf 2.3 de analyse aan bod.

2.1 Onderzoeksdesign

Het onderzoek betreft een historisch pedagogisch mediaonderzoek, waarbij gebruik gemaakt is van kwalitatieve inhoudsanalyse en open coderen (uitleg in paragraaf 2.3). Kwalitatieve inhoudsanalyse is volgens Flick (2009) een geschikte manier om (onder andere) dagbladen te analyseren. Door middel van deze inhoudsanalyse wordt er op een systematische manier belangrijke informatie verkregen. Bovendien wordt een inhoudsanalyse ook toegepast wanneer onderzoek gedaan is naar de aanwezigheid van bepaalde betekenissen of discussies in teksten.

Om de artikelen te analyseren door middel van de inhoudsanalyse, dient de tekst te worden gecodeerd tot hanteerbare labels/ categorieën (verder te lezen als categorieën). Hiervoor is gebruik gemaakt van een analyse-instrument, waarin vragen zijn opgenomen om de onderzoeksvraag te beantwoorden. Daarnaast is in het analyse-instrument een korte samenvatting geschreven van elk artikel (zie bijlage 3) (Flick, 2009). Bij gebruik van deze inhoudsanalyse zijn op voorhand vanuit de theorie over professionaliseren (voor dit onderzoek) twee belangrijke categorieën ontwikkelt: ‘opleidingen en wetenschap’. In paragraaf 2.2 wordt een toelichting geven over de gegevensverzameling.

2.2 Gegevensverzameling

De gegevens voor dit onderzoek zijn verkregen via de online databank ‘Delpher’. In deze databank is gezocht naar artikelen in de volgende twee landelijke dagbladen: ‘Het Vrije Volk’

(sociaaldemocratisch dagblad) en het ‘Algemeen Dagblad’ (liberaal dagblad). Voor een completer beeld, heeft een collega-student de volgende twee dagbladen onderzocht:

‘Volkskrant’ (katholiek dagblad) en ‘Het parool’ (Protestants dagblad).

Daarbij is er in dit onderzoek gekozen voor de periode van 1955 tot 1970, de afbakening hiervoor is te lezen in de inleiding (zie paragraaf 1.2). Er is gebruik gemaakt van de volgende combinaties van zoektermen:

• (Kinderbescherming of voogdrijraden) en (studie of opleiding)

• (Kinderbescherming of voogdrijraden) en (wetenschappelijk onderzoek of wetenschap).

(12)

Deze termen sluiten aan bij het onderwerp van dit onderzoek, de professionalsering binnen de kinderbescherming. De zoektermen komen vanuit de theorie zie (paragraaf 1.1) over professionaliseren in de jeugdzorg (Berger & Zwikker, 2010). Het is in dit historisch onderzoek van belang dat er rekening gehouden wordt met de terminologie, die in de tweede helft van de twintigste eeuw ook wordt gebruikt (Dekker, 2016b). Vooral positionele professionalisering (wetenschappelijke kennis) en inhoudelijke professionalisering (opleidingen) hebben betrekking op dit onderzoek. Kennis en nieuwe methoden ontwikkelen zich binnen de (onder andere) kinderbescherming en zorgen voor een andere kijk op de benadering van een kind (Ruijssenaars et al., 2008). Professionals binnen de justitiële kinderbescherming kunnen opleidingen volgen, daarmee is hun kennis uitgebreid (Dekker et al., 2012).

Om die artikelen te selecteren die het meest relevant zijn voor dit onderzoek is een inclusiecriterium opgesteld. Het inclusiecriterium houdt in dat de artikelen dienen te gaan over de professionalisering binnen de justitiële kinderbescherming. In het artikel dient iets geschreven te zijn over de professionalisering binnen de justitiële kinderbescherming. Het artikel wordt dus gelezen en vanuit daar wordt bepaald of het artikel relevant voor dit onderzoek is. Wanneer de zoektermen worden beschreven in het artikel, maar de inhoud van het artikel gaat niet over de professionalisering, wordt het artikel niet meegenomen in dit onderzoek. In dit onderzoek gaat het dus niet alleen om, of het woord ‘professionaliseren’

wordt genoemd in het artikel, maar wordt er gekeken of er iets geschreven is met betrekking tot professionaliseren.

Als er, tenslotte meer dagbladartikelen binnen de selectie vallen dan er in de beschikbare tijd geanalyseerd kunnen worden, wordt er door middel van een onlineprogramma een steekproef genomen. Hiervoor zou bijvoorbeeld gebruik gemaakt kunnen worden van het zogenaamde programma: ‘Random number generation’. Dit programma is (onder andere) te vinden op de zoekmachine google.

Het huidige onderzoek beperkt zich tot het analyseren van dagbladen als vorm van de media. Er is gekozen voor dagbladen als medium, om twee redenen. Dagbladen zijn in de onderzochte periode een belangrijke informatiebron en platform voor publieke discussies binnen de samenleving (Bardoel & Bierhoff, 1997). Daarnaast (zoals te lezen in is in de inleiding) is er nog weinig onderzoek gedaan naar het onderwerp van dit onderzoek, de professionalisering van de kinderbescherming, in dagbladen.

(13)

2.3 Analyse

Nadat alle negenenzestig artikelen verzameld zijn, heeft een selectie plaatsgevonden. Uit die negenenzestig artikelen zijn zevenentwintig geselecteerd, waarin geschreven wordt over de professionalisering van de kinderbescherming. Vervolgens zijn voor deze geselecteerde artikelen een analyse-instrument ingevuld (tabel 2.2). Een analyse-instrument is een hulpmiddel om gegevens te verzamelen. Deze gestructureerde gegevens, zijn ondersteunend aan het beantwoorden van de onderzoeksvraag (Baarda & Bakker, 2013).

Zoals in paragraaf 2.2 te lezen is gebruik gemaakt van bepaalde onderzoekstermen (afkomstig uit de literatuur) om artikelen te vinden die gaan over de professionalisering van de kinderbescherming. Door het gebruik van deze onderzoekstermen, zullen automatisch artikelen gevonden worden die gaan over opleidingen en wetenschap. Aangezien het belangrijke begrippen zijn die te maken hebben met professionaliseren, worden die op voorhand ingezet als twee categorieën. Dus op voorhand zijn de twee categorieën: opleidingen en wetenschap, ingezet als categorie.

Na het lezen van de artikelen, zijn door middel van open coderen nog twee categorieën toegevoegd, namelijk: ‘wetten/ financiën en kinderbescherming als organisatie’. Open coderen wordt gebruikt om labels toe te kennen aan data, in dit geval de dagbladartikelen. Dus bij open coderen, komen de categorieën uit de data (dagbladen). Een label is een korte omschrijving van waar de data over gaat (Flick, 2009). In dit onderzoek wordt gebruikt gemaakt van categorieën in plaats van labels.

Wanneer er in een artikel over bijvoorbeeld meerdere categorieën is geschreven, wordt het artikel ingedeeld in de categorie waarover het meeste is geschreven. Het artikel dient voor tenminste de helft te gaan over het onderwerp. Bijvoorbeeld een artikel heeft twintig zinnen, dan dienen er sowieso tien zinnen te gaan over een van de onderwerpen. Hieronder wordt de verdeling van de geselecteerde artikelen weergegeven in een staafdiagram (tabel 2.1).

(14)

Tabel 2.1

Aan de hand van het analyse-instrument (zie tabel 2.2) worden deze artikelen uitgebreider geanalyseerd. In het analyse-instrument worden vragen gesteld die ondersteunend zijn bij het beantwoorden van de onderzoeksvragen, die centraal gestaan hebben in dit onderzoek. De vragen die onder het kopje ‘algemeen’ staan, helpen inzicht te krijgen in wie het artikel geschreven heeft. De vragen die onder het kopje ‘inhoudelijk’ staan, geven inzicht in wat er geschreven is in de artikelen. Dit heeft als doel de debatten in de dagbladen (indien die gevoerd zijn) te kunnen begrijpen (Dekker, 2016b). Tenslotte is een vraag toegevoegd, om overige zaken (die relevant kunnen zijn voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen) te kunnen noteren. Wanneer in de artikelen niet geschreven wordt over andere (niet passend binnen de vragen t/m 10, tabel 2.2) relevante uitkomsten, wordt dit niet meegenomen in het resultatenhoofdstuk (hoofdstuk vier).

4 3 3

12

0 1

0

4

0 2 4 6 8 10 12 14 16 18 20

Opleidingen Wetenschap Wetten/ financiën Ontwikkeling van de kinderbescherming Het Vrije Volk Algemeen Dagblad

(15)

Tabel 2.2 Analyse-instrument kinderbescherming 1955-1970 Algemeen

1. Wat is de naam van het dagblad?

2. Wat is de titel van het dagbladartikel?

3. Wat is de publicatiedatum van het artikel?

4. Wat is de naam van de auteur van het artikel? (Indien geen auteur, gebruik organisatienaam of uitgever)

5. Wat is het beroep van de auteur?

6. Wie is er voor het artikel geïnterviewd/ gebruikt als informatiebron (indien bekend beroep)?

Inhoudelijk

7. Korte samenvatting:

8. Wat is het onderwerp/ debat van het artikel?

9. Wat wordt er geschreven over de professionalisering?

10. Wordt in het artikel geschreven over oplossingen, problemen of is het neutraal geschreven jegens de kinderbescherming?

Overige informatie

11. Wordt informatie beschreven die relevant is voor de vraagstelling van dit onderzoek, maar niet in bovenstaande categorieën passen?

(16)

3. Context

In dit hoofdstuk wordt een achtergrondschets gegeven over voor dit onderzoek relevante ontwikkelingen die hebben plaatsgevonden in de periode van 1955 tot 1970 binnen Nederland.

In paragraaf 3.1 wordt in grote lijnen weergegeven welke maatschappelijke en economische ontwikkelingen in Nederland hebben plaatsgevonden. Vervolgens komen in paragraaf 3.2 de meest (voor het huidige onderzoek) relevante ontwikkelingen op het gebied van de justitiële kinderbescherming aan bod. Tenslotte wordt in paragraaf 3.3 geschreven over de professionalisering binnen de justitiële kinderbescherming.

3.1 Maatschappelijke en economische ontwikkelingen in Nederland.

Het huidige onderzoek beslaat de jaren 1955 tot 1970, een periode die gekenmerkt wordt door culturele en maatschappelijke ontwikkelingen. Hieronder wordt in grote lijnen weergegeven welke ontwikkelingen hebben plaatsgevonden.

3.1.1 Wederopbouw

Na de WO II, kampt Nederland met een beschadigde en ontwrichtte samenleving. De oorlog heeft niet alleen veel levens gekost, maar onder andere ook vernieling van infrastructuur, huizen en fabrieken. Daarnaast is ook de economie aangetast (wederopbouw, 2019). De periode na de WO II staat in het teken van wederopbouw. De economie groeide en de focus wordt verlegd naar het moderniseren van het industrie en de samenleving in zijn totaliteit.

Onder andere zijn er plannen gemaakt voor de herstructurering van de agrarische sector en de deltawerken. Mensen begonnen te geloven in de maakbaarheid van de samenleving. De invloed van de overheid neemt toe naar mate de jaren verstreken, zo ook op het terrein van de kinderbescherming (Dekker, 2016b).

3.1.2 Toename welvaart

De welvaart neemt in de jaren zestig aanzienlijk toe, dit uit zich in meer baangelegenheid en meer luxegoederen (koelkasten, auto’s et cetera). Tegelijkertijd ontwikkelen meer gebieden zich, zoals ook de communicatie. Meer burgers hebben een radio thuis en dagbladen bepalen zelf waar ze over willen schrijven (Righart, 1995). Tot medio 1960 kent Nederland lage lonen en weinig arbeidsrust. Daarmee wil de overheid de productiviteit verhogen en de concurrentiepositie verbeteren. Hard werken, spaarzaam zijn en soberheid zijn drie woorden die tot de jaren zestig centraal hebben gestaan (Van Bergen, 2021).

(17)

3.1.3 Ontstaan van de verzorgingsstaat

Na de WO II ontstaat er een zogenaamde verzorgingsstaat. Onder deze verzorgingsstaat valt onder andere de Algemene Bijstandswet, die in 1965 wordt aangenomen, is onder leiding van Marga Klompé de minister van Maatschappelijk Werk (Van der Lans, 2006). De oprichting hiervan maak een einde aan liefdadigheid, die als leidraad voor ondersteuning aan burgers wordt ingezet. De liefdadigheid wordt verzorgd door de kerk, door middel van collectes of armenbelasting (aan de rijkere burgers gevraagd te betalen) (Dekker et al., 2012). Ook het imago van de ondersteuning veranderde. Gebruik maken van de armenzorg is voorheen een vernedering. Na de invoering van de wet, is er voor veel mensen een opvangnet. Klompé wil met deze invoering de zelfredzaamheid onder burgers vergroten. Zo wordt het bijvoorbeeld ook mogelijk voor vrouwen om te scheiden van hun man, omdat ze financieel onafhankelijk kunnen zijn (Van der Lans, 2006).

3.1.4 Verzuiling

Tot de jaren zestig is sprake van verzuiling binnen de Nederlandse maatschappij. Het maatschappelijk leven wordt bepaald door geloofs- en levensovertuigingen. Waarbij het gebruikelijk is dat je enkel contact hebt met je ‘eigen’ zuil (Righart, 1995). Door de ontkerkelijking is er een einde gekomen aan verzuiling. Op de televisie zien mensen dat andere zuilen (kerkgemeenschappen) niet zo slecht zijn als wordt doen geloven. Hierdoor zoeken zuilen/groepen mensen elkaar buiten hun ‘eigen’ zuil op. De harde begrenzing tussen de zuilen verdwijnt. Dit resulteert in secularisatie, dit betekent het proces waarbij het maatschappelijk leven zich steeds meer los maakt van de kerk en het geloof (Schuyt & Taverne, 2000). Vanaf eind jaren zestig verdwijnt langzamerhand de sterke invloed van de zuilen. Hierdoor wordt de kinderbescherming niet langer beïnvloed door de dominante rol van katholieke en protestantse instellingen (Dekker et al., 2012).

3.1.5 Culturele omslag jaren zestig

In de jaren zestig ontstaat een democratiseringsgolf. Arbeiders laten van zich horen en daardoor ontstaat de grootste naoorlogse staking, de bouwstaking. De arbeiders willen een aandeel in de opkomende welvaart. Gastarbeiders zijn uit het buitenland gehaald en krijgen hoge zwart betaalde lonen. Politici besluiten loonsverhogingen toe te wijzen, dit resulteert in een loonexplosie in 1963. Een voorbeeld van deze loonexplosie is: het aantal auto’s wat in acht jaar tijd verviervoudigt (Veranderingen in de Jaren Zestig, 2014).

Ook staat de jaren zestig bekend om een aantal andere veranderingen. Jongeren komen in opstand tegen het gezag van de overheid en hun ouders. De jongeren klagen over de

(18)

verwaarlozing van hun affectieve behoeften en de verveling die ze ervaren. Er ontstaat een tegencultuur, omdat begrip vanuit ouders, leraren en andere autoriteiten uitblijven.

Ook de emancipatie van vrouwen maakt na de WO II een sprong. Vrouwen krijgen meer rechten. Vanaf 1956 mogen vrouwen hun eigen bankrekening openen en worden zij als

‘handelingsbekwaam’ gezien. Ook mogen vrouwen vanaf deze tijd alleen reizen, dit was hiervoor niet toegestaan (Zeven stappen op weg naar de emancipatie van de vrouw, 2020). In 1964 wordt de anticonceptiepil geïntroduceerd en worden er actiegroepen opgericht die opkomen voor gelijke vrouwenrechten op seksueel gebied (Dolle mina’s). Dit leidt tot een grotere vrouwelijke onafhankelijkheid en specifieke wetgeving. Zoals de Wet afbreking zwangerschap, waardoor vanaf 1984 abortus legaal is (Koops, 2021).

In 1965 ontstaat een tweede feministische golf. Feministes hebben tijdens de eerste feministische golf gestreden voor gelijke rechten. Dit resulteert onder andere in het kiesrecht voor de vrouw en ook de mogelijkheid om te studeren aan een universiteit. Echter zien zij in dat dit niet automatisch gelijke kansen betekend. Zoals de mogelijkheid tot het uitoefenen van dezelfde banen als hun man (Tijsseling, 2015). Eind jaren zestig ontstaat een groeiend bewustzijn over sekseongelijkheid. Vervolgens ontstaan naast de ‘autonome’

vrouwenbewegingen: vrouwengroepen en organisaties binnen politieke partijen en vakbonden.

Binnen de universiteiten en hogescholen wordt gepleit om ‘vrouwenstudies’ op te nemen in het onderwijs. Op televisie worden programma’s voor vrouwen uitgezonden. Daarnaast komen er feministische mannen die de eisen van de feministen ondersteunen. De overheid wordt onder druk gezet om een emancipatiebeleid door te voeren (Boere, 2016).

3.1.6 Professionalisering in andere sectoren

Meerdere sectoren beginnen na de WO II aan hun wederopbouw en zo ook aan de professionalisering van het werkveld. Sectoren waar over geschreven worden in de literatuur zijn onder andere: gevangenissen, gehandicaptenzorg en jeugdinternaten (Bijlsma & Janssen, 2012). Maatschappelijk werkers hebben een belangrijke rol binnen de justitiële kinderbescherming. In de jaren na de WO II wordt het maatschappelijk werk erkend als een gevestigd beroep. Maatschappelijk werk komt los van het imago van een ondergeschikt beroep en wordt het antwoord op vele problemen (eenzaamheid en familieproblemen) (Van der Haar, 2007). In 1899 opende Nederland (als eerste land) een school voor maatschappelijk werk (Linde, 2007). De ontwikkeling van het maatschappelijk werk (als sector) staat in verbinding met de politieke geschiedenis van Nederland. Maatschappelijk werk heeft altijd een ideologisch karakter gehad, in die zin dat het omgaan met mensen noodzakelijkerwijs gepaard

(19)

gaat met de opvattingen uit de samenleving. De organisatie, inhoud en het doel van maatschappelijk werk zijn altijd beïnvloed geweest door hoe het maatschappelijk werk zich verhoudt tot de overheid. Daarbij zijn de volgende factoren van invloed: de aanstelling in de samenleving, de veranderende situatie van maatschappelijke groepen en de algemene politieke/sociale veranderingen (Van der Haar, 2007). De ontwikkeling van het maatschappelijk werk en van de kinderbescherming gaan gepaard met de discoursen (gesprekken) over het sociaal beleid, verzuiling en professionaliseren van het werkveld (Van der Haar, 2007). Rond de jaren zeventig is het werkveld grotendeels geprofessionaliseerd en sinds de jaren zeventig zijn alle professionals opgeleid met een passende opleiding. Daarnaast zijn vrijwilligers niet meer de basis van het werkveld. Tegenwoordig zijn alle welzijnssectoren geprofessionaliseerd.

Zoals eerder genoemd hebben maatschappelijk werkers een belangrijke rol binnen de justitiële kinderbescherming. Zo komen er steeds meer gediplomeerde kinderbescherming professionals bij, waar onder de maatschappelijk werkers (Dekker et al., 2012). Hieronder (in paragraaf 3.2) wordt verder ingegaan op de ontwikkelingen binnen de justitiële kinderbescherming.

3.2 Ontwikkelingen binnen de justitiële kinderbescherming

3.2.1 Ontstaan kinderbescherming

In de inleiding wordt een korte schets gegeven hoe de kinderbescherming tot stand gekomen is. Nadat in 1905 de Kinderwetten worden ingevoerd, ontstaat in Nederland een ruim aanbod aan instellingen, organisaties, tehuizen, instanties, verenigingen, besturen, raden, opleidingen en tijdschriften, die zich allemaal bezighouden met het beschermen van kinderen. Bovendien ontstaat ook het nieuwe instituut: de Voogdijraad. De Voogdijraad wordt gefinancierd door de overheid en in het leven geroepen om zorg te dragen voor alle kinderbeschermingszaken. Als er een vermoeden ontstaat, dat het kind zich in een onveilige situatie bevindt, schakelt de Voogdijraad een raadslid in om dit te onderzoeken (Dane, 2006).

Tijdens de oorlogsjaren (WO II) stort de kinderbescherming ineen. Veel gestichten en tehuizen worden overgenomen door de Duitsers en daarnaast is er een personeelstekort. Het tekort is dusdanig groot, dat sommige instellingen het aannemen van vrouwelijk personeel overwegen (Dane, 2006). Wat voor die tijd bijzonder is, want vrouwen begaven zich voornamelijk in de private sfeer. Dit in tegenstelling tot mannen, die voornamelijk in de publieke sferen te vinden waren (Tijsseling, 2015). Daarnaast was er een stijging in het aantal verwaarloosde criminele jongeren. Veel gezinnen vallen uiteen. Ouders zijn in het verzet of in

(20)

concentratiekampen omgekomen. Mede hierdoor wordt de jeugdcriminaliteit verdrievoudigt.

Tehuizen hebben niet zoveel plek om alle jongeren op te vangen. Jongeren komen op straat of in de prostitutie terecht (Dane, 2006).

3.2.2 Nieuw Elan

Een aantal belangrijke personen, die te maken hebben met de ontwikkeling van de kinderbescherming, laten om en nabij de oorlog van zich horen. Een daarvan is Jaap Koekebakker, Ambtenaar voor de Kinderwetten. Zo publiceert Jaap Koekebakker in 1945

‘Onze Kinderbescherming in Oorlog en Vrede’, hij beschrijft verschillende knelpunten met betrekking tot de kinderbescherming. Volgens hem is er binnen de gehele kinderbescherming een gebrek aan wetenschappelijke kennis. Hij pleit voor een centraal orgaan, dat op basis van wetenschappelijke kennis adviezen geeft. Mulock Houwer, die verschillende vooraanstaande posities binnen de kinderbescherming heeft gehad, ergert zich aan het gebrek aan scholing en het negeren van pedagogische methodieken. Na de oorlog laat hij (en medeschrijvers) van zich horen in het boek ‘Vijftigduizend kinderen roepen om hulp’. De overheid heeft hierna Mulock Houwer gevraagd invulling te geven aan zijn plannen. Vanaf 1947 worden de kinderbeschermingscursussen A en B opgericht, daarmee is het begin van het professionaliseren geboren binnen de kinderbescherming (Van der Lans, 2016).

Mr. E.A.M. Lamers, rechter aan de Amsterdamse rechtbank, signaleerde dezelfde problematiek. Hij concludeert een gebrek aan deskundigheid bij bijna alle instanties (Dane, 2006). In 1947 vindt er op advies van Lamers een reorganisatie van de Voogdrijraden plaats.

Ook Mulock Houwer is onderdeel van deze reorganisatie (Montfoort, 2013). Volgens Koekebakker en Lamers is de kinderbescherming niet professioneel genoeg. Dit ligt volgens hen aan onvoldoende wetenschappelijk kennis en inzichten bij medewerkers. In 1959 komt een kritisch rapport uit, wat in de volksmond rapport Koekebakker wordt genoemd (ondernomen door Werkgroep Gestichtsdifferentiatie). Hierbij wordt een ernstige constatering gedaan, de inrichtingen en kindertehuizen hanteren geen methodiek. Ook is er geen ruimte voor individuele behandelingen of benaderingen (Bakker et al., 2010).

3.2.3 Verwetenschappelijking

In de periode na de WO II hebben professionals veranderende opvattingen over opvoeding, hierdoor zijn er verscheidende veranderingen doorgevoerd. De Kinderwetten van 1905 zijn herzien, kwaliteitseisen voor organisaties die toezichthoudende functies hebben zijn geschreven en de rechten van ouders zijn in het sociale beleid beschreven In de jaren vijftig komt de wet Pleegkinderenwet en worden de rechten van biologische ouders ingevoerd (López

(21)

López et al., 2019). Daarnaast is de structuur van de Voogdijraad aangepast en wordt in 1956 de huidige Raad voor de Kinderbescherming ingevoerd. Hierdoor komt de professionalisering op gang en draaide deze meer op betaalde krachten en minder op vrijwilligers (Dane, 2006).

3.3 De professionalisering binnen de kinderbescherming

Na de WO II komt de professionalisering op het gebied van de justitiële kinderbescherming echt van de grond. Professionalisering wordt vaak gezien als oplossing voor problemen binnen het werkveld van kinderbescherming en jeugdzorg. Zo spreekt Dekker (2016a) over de hoge verwachtingen die zorgprofessionals hebben van het veranderen van het kinderbeschermingssysteem en wijst de auteur op een sterk geloof in wat hij de magie van professionalisering noemt. Er wordt geloofd dat het voortdurend professionaliseren van personeel bijdraagt aan het verbeteren van het systeem, om zo kinderen adequater te kunnen opvangen en te behandelen. Deze voortdurende verandering is gebaseerd op een sterk geloof in de magie van professionalisering (Dekker, 2016a). In bijna alle rapporten (onder andere Koekebakker, Lamers en Mulock Houwer) die zijn geschreven over de kinderbescherming is wel iets te vinden over de noodzaak van professionaliseren. Professionaliseren wordt een standaard binnen alle instellingen in het werkveld. De leden van de Raden voor Kinderbescherming zijn voornamelijk vrijwilligers (Dane, 2006). Het professionaliseren lijkt sinds de tweede helft van de twintigste eeuw een constante factor te zijn, gevoed door de wens het werk in deze sector te willen verbeteren.

Als we kijken naar de kinderbescherming, zijn er twee problemen die een oplossing nodig hebben te weten: professionalisering op alle fronten en meer samenhang en structuur in de kinderbescherming als organisatie. Dit komt voornamelijk omdat de kinderbescherming merendeels op vrijwilligers en personeel met niet de juiste opleiding draait (Rietveld- Van Wingerden, 2017; Dekker, 2016a). Echter komt medio 1950 een professionaliseringsproces onder leiding en toezicht van het ministerie van Justitie. Bovendien worden er gecertificeerde maatschappelijk werkers aangenomen (Dane, 2006).

Kindertehuizen dienen in de periode na de WO II personeel aan te nemen, waarbij zij geen enkele voorbereidingen op het werk hebben gehad. Spoedig komt het Nationaal Bureau voor Kinderbescherming in 1947 met de 1- jarige opleiding Kinderbescherming A voor personeel met zorg- en assisterende taken (Van der Ploeg, 2000). In 1949 volgt de tweejarige opleiding Kinderbescherming B, bestemd voor groepsleiders (Dimmendaal, 1998). Mede doordat de rooms-katholieke en protestantse instellingen gebruik maken van de twee opleidingen, worden het landelijk erkende certificaten (Kinderbescherming A en B). De

(22)

opleidingen bestaan uit theoretische en praktische delen. Waarbij het theoretische deel ging over: pedagogiek, psychologie, kinderbescherming, woon- en gezinszorg en gezondheid en het praktische gedeelte bestaat uit: handenarbeid, sport, spel en zang. Voor de professionals uit de kinderbescherming wordt het vanzelfsprekend deze opleidingen te volgen, om zo aan de professionalisering te werken (Dekker, 2016a).

Doordat professionals in het werkveld meer inzichten krijgen (vanuit sociologische, psychologische en pedagogische hoeken), ontstaat de overtuiging, dat de kinderbescherming zich alleen kan ontwikkelen met voldoende geschoolde medewerkers. Daardoor wordt de kinderbescherming een volledig geprofessionaliseerd werkveld (Dekker, 2016a). Tehuizen die achterlopen op de ontwikkeling, krijgen daarmee problemen. Bijvoorbeeld omdat dat jeugdrechters geen kinderen naar die tehuizen verwijzen (Van der Bij - de Puij., 2019). Het ministerie van Justitie vereist meer professionalisering voor alle banen in het werkveld (Dekker, 2016a).

Alhoewel professionaliseren de norm wordt in de late jaren zestig en zeventig, komen er barstjes in het geloof van de effectiviteit van de kinderbescherming. Politici en professionals hebben hun twijfels over de effectiviteit van de kinderbescherming. In de jaren zestig wordt de kinderbescherming zelfs gezien als een daad tegen individuele autonomie en democratisering.

Ook de professionalisering (in de jaren veertig waar men zo enthousiast over was) krijgt kritiek van de werkvloer en het ministerie van Justitie. De minister van Justitie (Job de Ruiter) waarschuwt voor de voortdurende professionalisering die volgens hem voor een afstand zorgt tussen de burger en de kinderbescherming (Dekker, 2016a). Bovendien noemt Dekker (2016a) de professionalisering doorgeschoten. Met doorschieten bedoelt Dekker: het terugdringen van het aantal vrijwilligers. Hoewel er kritische noten klinken, stopt de professionalisering niet.

Allesbehalve, de professionalisering gaat door. Deze wordt nog steeds gezien als belangrijke oplossing voor de meeste problemen (Dekker, 2016a).

In de jaren tachtig wordt de professionalisering steeds meer gebaseerd op gedrags- en medische wetenschappen. In 1978 wordt er gepleit voor de terugkomst van vrijwilligers op de werkvloer. Vrijwilligers kunnen taken van de professionals overnemen en elkaar juist aanvullen (Dekker et al., 2012). Echter klinkt vanuit de vrijwilligers al snel kritiek, omdat zij alleen de opdrachten onder supervisie van de professionals mogen uitvoeren. Terwijl zij voorheen zelfstandig het werk uit hebben gevoerd. De vrijwilligers wilden graag ‘aanzienlijk en aantrekkelijk werk’. Professionals willen graag een vrijwilligersbeleid, waarin de samenwerking op de voorgrond staat (Dekker et al., 2012.

(23)

4. Resultaten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de onderzoeksresultaten weergegeven ter beantwoording van de onderzoeksvragen die centraal staan in het huidige onderzoek. In paragraaf 4.2 wordt een beschrijving gegeven van de onderzochte dagbladen. Vervolgens biedt paragraaf 4.3 een overzicht van de onderwerpen die naar voren kwamen binnen de dagbladen op het gebied van de professionalisering. Tenslotte is in paragraaf 4.4 te lezen welke problemen of oplossingen jegens de professionalisering van de kinderbescherming naar voren gekomen zijn in de artikelen.

4.2 Beschrijving van dagbladen

In totaal zijn er negenenzestig dagbladartikelen gevonden in de online databank Delpher. Nadat deze artikelen zijn gelezen, zijn zeventwintig artikelen geselecteerd die gaan over de professionalisering van de kinderbescherming. Dit is gedaan aan de hand van het opgestelde inclusiecriterium. De overige artikelen vallen buiten dit onderzoek en zullen dan ook niet meegenomen worden in dit hoofdstuk. Deze artikelen betreffen onder andere het overlijden van een medeweker van de kinderbescherming, een prijsuitreiking en een artikel over achtergrondinformatie van iemand die werkzaam is of is geweest in de kinderbescherming.

Daarmee dragen ze niet bij aan het onderwerp van dit onderzoek: de professionalisering van de kinderbescherming.

In het Algemeen Dagblad zijn zes geschikte dagbladartikelen gevonden en de rest (eenentwintig) van de artikelen zijn gevonden in dagblad Het Vrije Volk. Van deze zevenentwintig artikelen zijn in twaalf artikelen personen geïnterviewd. Hierbij kan gedacht worden aan de directeur van een inrichting, de voorzitter van een stichting, een burger, medewerkers van scholen en een zuster van een tehuis. In acht artikelen staat niet vermeld door wie het artikel tot stand gekomen is. Binnen negen artikelen wordt geschreven vanuit het oogpunt van de verslaggever. Tot slot is één artikel geselecteerd dat geschreven is door een lezer van het dagblad. Dit betreft een ingezonden reactie op een van de eerder geplaatste artikelen. In bijlage 2 is een genummerde lijst te vinden van alle geselecteerde artikelen. Bij het beschrijven van de resultaten wordt steeds naar de artikelen verwezen door middel van het nummer dat de artikelen in deze lijst heeft gekregen. In paragraaf 4.3 wordt de inhoud van de artikelen beschreven.

(24)

4.3 Onderwerpen

In deze paragraaf worden de resultaten weergegeven die betrekking hebben op de deelvraag:

‘Welke onderwerpen over de professionalisering komen naar voren in de artikelen over de kinderbescherming’? De zevenentwintig geselecteerde artikelen zijn uiteindelijk onderverdeeld in vier categorieën. Twee categorieën vanuit de theorie over professionalisering (op voorhand): ‘opleidingen en wetenschap’ en twee categorieën zijn toegevoegd vanuit het bestuderen van de artikelen (hst. 4) ‘wetten/ financiën en ontwikkelingen van de kinderbescherming’. Voor verdere uitleg zie hoofdstuk: 2 methode. Per categorie wordt vervolgens beschreven wat over deze onderwerpen in de artikelen naar voren kwam. Hieronder een overzicht van de geselecteerde artikelen.

4.3.1 Opleidingen

Onder de categorie opleidingen vallen vier artikelen, namelijk de artikelen: 1, 5, 14 en 15 zie bijlage 2. Deze vier artikelen zijn afkomstig uit dagblad Het vrije volk. In de categorie

‘opleidingen’ worden die artikelen ingedeeld die gaan over een gebrek aan opleidingen, opleidingen van medewerkers binnen de kinderbescherming of over opleidingsinstituten waaraan men een opleiding kan volgen die voorbereid op het werk binnen de kinderbescherming. Om in de categorie geplaatst te worden, moet tenminste de helft van de tekst van het artikel over het onderwerp gaan.

Artikel 1 uit jaartal 1968 betreft een interview met dhr. Waaldijk, psycholoog en docent aan de Sociale Academie De Horst in Driebergen en dhr. Van Mourik, directeur van de Sprankel. Na 1945 was het moment voor veranderingen binnen de kinderbescherming, zoals voorlopers Jaap Koekebakker en Daan Mulock Houwer al vaker hebben aangegeven. Er komen opleidingen als: De horst (1945), Middeloo (1946) en de parttime cursussen kinderbescherming A en B (vanaf 1947). Onder leiding van Mulock Houwer (pionier in de kinderbescherming) worden de kinderbeschermingscursussen A en B aangeboden. Dit is een tweejaarlijkse cursus, die in de avonduren aangeboden wordt. Deze cursussen zijn bedoeld voor medewerkers van tehuizen en als noodopleiding. Steeds meer jeugdwerkers hebben een diploma. In de jaren zeventig wordt plaatsgemaakt voor mbo- en hbo-opleidingen inrichtingswerk (Van Lieshout, 2012). De sprankel was in 1968 de enige dagopleiding voor groepsopvoeders.

Het artikel waarin Waaldijk en Van Mourik worden geïnterviewd beschrijft de gehouden postzegelactie, die vanwege financiële tekorten wordt ingezet. De opbrengst gaat onder andere naar groepsopvoeders die met kinderen uit de inrichtingen om moeten leren gaan.

Voorheen krijgen de groepsopvoeders cursussen aangeboden tijdens het werken in de

(25)

inrichting en wordt dat gezien als ervaring op doen. Echter schrijft de verslaggever over dat er nieuwe inzichten ontstaan over de opleiding van de groepsleiders. Dit blijkt uit de volgende uitspraak van dhr. Waaldijk: “de tijd is wel voorbij, dat kinderen het slachtoffer werden van opvoeders, die het werk over de ruggen van die kinderen moesten leren” (Het Vrije Volk, 1968, p.7). Volgens dhr. Van Mourik is de belangstelling groot voor de dagopleiding, zo heeft de school al 274 mensen moeten weigeren voor deelname aan de opleiding. In artikel 14 uit jaartal 1964 wordt geschreven over de belangstelling van een jongeman (Klaas), die graag jeugdleider wil worden. In twee artikelen wordt aandacht besteedt aan het aanbieden van een opleiding of cursus (artikel 5 en 15). Waarbij de scholen een opleiding aanbieden voor mensen die jeugdwerk (onder andere binnen de kinderbescherming) willen gaan doen.

4.3.2 Wetenschap

Artikel 24 tot en met 27 gaan over het onderwerp wetenschap/wetenschappelijk onderzoek.

Daarvan komt artikel 24 uit het Algemeen Dagblad en de rest van de artikelen zijn afkomstig uit het dagblad Het Vrije Volk. In de categorie ‘wetenschap’ worden die artikelen ingedeeld die gaan over een gebrek aan wetenschappelijke inzichten bij medewerkers binnen de kinderbescherming en veranderende manier van denken en de meer individuele benadering van kinderen. Om in de categorie geplaatst te worden, moet tenminste de helft van de tekst van het artikel over het onderwerp gaan.

In vergelijking tot 1959, wordt in 1960 176.00 gulden meer uitgegeven aan studie- doeleinden en wetenschappelijk onderzoek (artikel 25). Voor onder andere werkzaamheden binnen de psychiatrische voorzieningen in instellingen van de kinderbescherming.

De minister van justitie, dhr. Polak, geeft aan dat men binnen de kinderbescherming steeds meer op één lijn komt te liggen (artikel 24). “Er moet eenheid komen in de verbrokkelde particuliere organisaties” (Algemeen Dagblad, 1969, p. 5). Daarnaast toonde het wetenschappelijk onderzoek aan dat het werk meer verdiept dient te worden. Volgens Polak zijn er steeds minder pleeggezinnen en onvoldoende geschoolde medewerkers in kindertehuizen. “Wij doen graag wat voor anderen, maar ons eigen volk mag het eigen kind niet vergeten”, waarschuwde hij (Algemeen Dagblad, 1969, p. 5).

In een aantal artikelen gaat het over de verandering die plaatsgevonden heeft, in hoe medewerkers kinderen benaderen en over hun zijn gaan denken (artikelen 26 en 27). “Het jongetje dat in de crisisjaren een sinaasappel pikte: is dat neurotisch of had het alleen maar trekt in een sinaasappel?” (Het Vrije Volk, 1967, p. 2). Prof. Dr. F. Grewel, hoogleraar in psycho- pedagogiek, spreekt over een hele andere kant die de wetenschap met zich meebrengt. “De

(26)

wetenschap is nu zo ver, dat de praktijkmensen haar nauwelijks kunnen bijhouden”. Volgens dr. Grewel zijn er nu zoveel verschillende oorzaken dat een algemene aanpak niet meer volstaat. Hij stelt: “voor elk kind apart moet een diagnose worden gesteld, anders weten we niet hoe we het moeten behandelen” (Het Vrije Volk, 1967, p. 2). Tenslotte wordt in artikel 27 uit het jaartal 1957 de stichting Martha besproken. Er wordt geschreven over hoe wetenschappelijke inzichten, de benadering van kinderen heeft doen veranderen. Deze stichting bestaat in 1957, vijfenzeventig jaar. Er wordt teruggeblikt op hoe de kinderbescherming is veranderd: “incidentele filantropie groeide uit tot goed georganiseerd wetenschappelijk werk” (Het Vrij Volk, 1957, p. 6).

4.3.3 Wetten/ financiën

Onder deze categorie vallen drie artikelen (artikelen 3, 4 en 10). De artikelen 3 en 4 zijn afkomstig uit dagblad Het Vrije Volk. Artikel 10 is afkomstig uit het Algemeen Dagblad. In de categorie ‘wetten/ financiën’ worden die artikelen ingedeeld die gaan over herziening van wetten en wetswijzigingen en een positieve financiële omslag van het salaris binnen de kinderbescherming. Om in de categorie geplaatst te worden, moet tenminste de helft van de tekst van het artikel over het onderwerp gaan.

In artikel 3 uit het jaar 1965 wordt door de verslaggever geschreven over de herziening:

Wet Kinderstrafrecht, Kinderstrafprocesrecht en de nieuwe Beginselwet voor de kinderbescherming. Hierbij is ondertoezichtstelling een zelfstandige maatregel geworden.

In 1965 wordt er een wetswijziging doorgevoerd. Bij de wetswijziging van de Kinderbeginselenwet wordt de lengte van uithuisplaatsing verkort. Dit betrof achttien maanden en werd per 1965 zes maanden. Daarnaast was de maatregel ondertoezichtstelling een bijkomende maatregel van het jeugdstrafrecht en werd vanaf 1965 een opzichzelfstaande maatregel (Kruijf, 2019).

Het Vrije Volk plaatst een reactie van een lezer uit het jaartal 1969 (artikel 4). Volgens de lezer dhr. Weenink wordt er te weinig aandacht besteedt aan de kinderbescherming. Hij schrijft over een positieve verandering die de kinderbescherming heeft doorgemaakt, namelijk het salaris. Wat volgens hem eerst een zakcentje betrof, is uitgegroeid naar een salaris. Dhr.

was zelf werkzaam binnen de kinderbescherming, echter wordt niet genoemd welke functie hij bekleedde. Ten slotte valt een begroting onder deze categorie (artikel 10). In vergelijking met vorig jaar (1963) is er voor dit jaar (1964) 11,6 miljoen gulden meer begroot voor de kinderbescherming. Hier is verder geen uitleg bij gevonden.

(27)

4.3.4 Ontwikkelingen van de kinderbescherming

Er worden zestien artikelen gevonden waarin er iets gezegd wordt met betrekking tot kinderbeschermingsorganisaties en/of personen die wat hebben betekend voor de kinderbescherming. Twaalf daarvan verschenen in het dagblad Het Vrije Volk (artikelen 2, 6, 7, 8, 11, 12, 13, 16, 17, 18, 21 en 22) en vier zijn afkomstig uit het Algemeen Dagblad (artikelen 9, 19, 20 en 23). In de categorie ‘ontwikkelingen van de kinderbescherming’ worden die artikelen ingedeeld die gaan over het behartigen van belangen van medewerkers binnen de kinderbescherming, er worden in artikelen beroepen gepromoot, deskundigen worden geïnterviewd en wordt de ontwikkeling van de eerste vrouw in de staande magistratuur beschreven. Om in de categorie geplaatst te worden, moet tenminste de helft van de tekst van het artikel over het onderwerp gaan.

Drie artikelen besteden aandacht aan een soortgelijk onderwerp (artikelen 2, 13 en 18).

Er wordt geschreven over een opgerichte vereniging; de Nederlandse Vereniging van Werkers in de Kinderbescherming. De vereniging wil de maatschappelijke belangen behartigen van het inrichtingenpersoneel dat geen opleiding aan een school voor maatschappelijk werk heeft gevolgd en daarom niet kan aansluiten bij de Bond voor Maatschappelijk Werkers. De artikelen beschrijven dat de vereniging vindt dat deze mensen wel degelijk een eigen beroep hebben en een sociale functie vervullen. De vereniging gaat zich focussen op: verbetering van de maatschappelijke positie, erkenning van hun beroep en bevordering van een zo verantwoord mogelijke scholing ten bate van inrichtingenpersoneel.

In artikel 18 uit jaartal 1965 wordt een wethouder geïnterviewd over de oprichting van de Stichting Samenwerking Stedelijk Maatschappelijk Werk. Dhr. de Vos wijst in het artikel op de betekenis van het oprichten van deze stichting, omdat de Armenwet en Sociale Raad zijn opgeheven. In 1965 is de Algemene Bijstandswet aangenomen. Hiermee verschuift de verantwoordelijkheid naar de overheid. Voorheen lag de armenzorg bij kerken en liefdadigheidsinstellingen (Van der Lans, 2006). De stichting moet volgens dhr. de Vos een overlegorgaan worden om vervolgens dienstverlenende centra op te zetten. Het justitiële maatschappelijk werk en de kinderbescherming worden hier onder andere een onderdeel van.

In artikel 6 uit jaartal 1969 is geschreven over een bijeenkomst in de Tweede Kamer.

De onderwerpen die hierbij aan bod zijn gekomen: de opbouw, samenwerking en samenbundeling van de kinderbescherming. Inhoudelijk zijn in het artikel geen uitspraken beschreven.

Artikel 21 uit jaartal 1960 gaat over het vijftig jarige bestaan van de Federatie van Hervormde Diaconieën. Sinds 1959 kunnen ook vrouwen diakenen worden. Volgens de

(28)

verslaggever hebben alle kerken veel meer het karakter gekregen van maatschappelijk werk in moderne zin. Echter zijn de oude taken gebleven: kinderbescherming, reclassering, hulp bij incidentele nood in maatschappelijk opzicht en ziekenverpleging.

Twee artikelen gaan over bekende personen, die een groot aandeel hebben in de ontwikkeling van de kinderbescherming (artikelen 12 en 17). Dit zijn artikelen geschreven door een verslaggever. In artikel 12 uit jaartal 1969 wordt geschreven over de benoeming van dr. G.

P. Hoefnagels tot hoogleraar voor criminologie, kinderrecht en penitentiarrecht. Dr.

Hoefnagels is een bekend persoon binnen de kinderbescherming, vooral om zijn bemoeienissen en kritische stem richting de kinderbescherming (Bakker et al.,2010). Aan D. Q. R. Mulock Houwer is een eredoctoraat in sociale wetenschappen toegekend (artikel 17). Hij is een internationaal bekend pedagoog met name op het terrein van de kinderbescherming, staat beschreven in het artikel. In 1946 wordt Mulock Houwer directeur van het Nationaal Bureau voor Kinderbescherming. Hij maakte zich sterk voor de professionalisering van de kinderbescherming. Schrijft boeken en richt mede opleidingen op, zoals de sociaal- pedagogische opleiding Middeloo (Hellinckx & Pauwels, 1984).

In twee beroepenbijlagen uit de jaren 1969 en 1967 worden de beroepen pedagoog en maatschappelijk werker beschreven (artikelen 9 en 20). De auteur van het artikel schrijft dat de behoefte aan goed geschoolde maatschappelijk werkers met de dag groeit. In de artikelen staat geschreven over het aanbod aan opleidingen die men kan volgen om het werk te kunnen doen.

Er zijn vijftien sociale academies en drie opleidingsinstituten voor jeugdwerk in Nederland.

Ook schrijft de auteur dat er nog maar weinig mensen zonder een opleiding het vak uitoefenen.

Een soortgelijk artikel uit het jaartal 1962 gaat over het werk bij het Leger Des Heils (artikel 23). De auteur schrijft dat het concept van het Leger Des Heils ‘zeep en soep’ tegenwoordig niet meer voldoende is. Er is een vraag naar moderne sociale zorg en die eist wetenschappelijke methoden. Het soep, zeep en hulp motto van het Leger Des Heils waar de auteur van het artikel over schreef, begon omstreeks 1865. Er wordt soep en andere benodigdheden aangeboden aan diegene die dat nodig hadden (Leger des Heils krijgt eigen museum, 2020).

Er staat een interview centraal in de artikelen 7, 8, 11, 16, 19 en 22. Mr. Overwater (kinderrechter, secretaris voogdrijdaad Amsterdam), is volgens de verslaggever een van de grootste deskundigen van Nederland (artikel 7). In het artikel uit jaartal 1957 wordt een levensschets van mr. Overwater gegeven ter ere van zijn vijfenzestigste verjaardag. Mr. blikt samen met de verslaggever terug op zijn werk binnen onder andere de kinderbescherming, “t’

is snel gegaan” zo spreekt mr. Overwater over de ontwikkeling van de kinderbescherming. De verslaggever beschrijft dat mr. Overwater met voldoening mag terugkijken op het werk,

(29)

waarvan hij de ontwikkeling zo zeer heeft gestimuleerd. “Vooral na de oorlog, is die ontwikkeling stormachtig geweest”, zo vult mr. Overwater aan. In artikel 8 uit jaartal 1962 staat ook een interview centraal. Het gaat om dr. Meurs (psychiater) de directeur van een medisch opvoedkundig bureau (m.o.b.). In het artikel wordt geschreven over Stichting Nederlands Instituut voor kinderstudie, die onlangs tot stand gekomen is, waarbinnen de m.o.b.

’s en ook de kinderbescherming vertegenwoordigd is. Dhr. Meurs stelt dat: “er verandert zoveel, nieuwe opvattingen ontstaan en verdwijnen”. “Een heleboel ouders voelen zich opvoedkundig in een luchtledig” (Het Vrije Volk, 1962, p.3). Hiermee doelt de psychiater op dat ouders hun opvoeding willen aanpassen op dat wat vroeger normaal is gevonden.

Er zijn twee professionals vanuit een instituut en tehuis geïnterviewd (artikelen 16 en 22). In de artikelen worden de financiële tekorten beschreven. Het instituut voor blinden en slechtzienden Bartiméus, geeft aan voor elke leerling zo’n 1500 gulden toe te moeten leggen (artikel 16). De medewerker van het instituut stelt: “je moet durven, als we met ze op de markt komen zijn ze hun geld waard” (Het Vrije Volk, 1959 p.7). Met die uitspraak wordt bedoeld dat de leerlingen worden klaargestoomd in het instituut om daarna aan het werk te kunnen. Met het durven doelt de medewerker op een soort investering die ze in de leerlingen maken.

In artikel 11 wordt mr. Opstall, kinderrechter en voorzitter de Koepel, geïnterviewd.

Dit gaat over een in 1962 georganiseerde onderzoek. Er is een onderzoek gedaan naar de reden waarom er zo weinig jonge mensen zich aanmelden voor het kinderbeschermingswerk, zo luidt het artikel. Al eerder heeft de ‘Koepel’ een actie gehouden om meer pleeggezinnen te werven.

“Er hebben zich zeer velen gemeld, niettemin blijft er nog een groot tekort aan goede gezinnen”, aldus mr. Van Opstall (Het Vrije Volk, 1962, p. 5).

Artikel 19 uit jaartal 1962 is een weergave van een interview met de eerste vrouw in de staande magistratuur (betekent: officieren van justitie). De auteur schrijft over hoe mej. mr. J.

M. C. Cariot parketsecretaris is en daarmee de eerste vrouw in de staande magistratuur is geworden. Mr. Cariot wordt de nieuwe en eerste vrouwelijke secretaris in de magistratuur.

Doordat ze de eerste vrouw was, was de benaming in mannelijke vorm. “Dit is een fase in de opleiding tot het ambt van officier van justitie”, geeft mr. Cariot aan (Algemeen Dagblad, 1962, p. 23). “In Nederland doet min of meer elke officier een tijdje kindzaken”. Mr. Cariot verteld daarbij dat professionals die in de kinderbescherming hebben gewerkt, zich kunnen specialiseren. “Alleen de opleiding (tot ambt van officier van justitie) zou niet zo gespecialiseerd in mijnheer of juffrouw gescheiden dienen te worden”. Mr. Cariot spreekt in het artikel over hoe er volgens haar dan moeizaam kan worden samengewerkt, als de opleiding

(30)

gescheiden wordt aangeboden. Gescheiden in de zin van, mannen en vrouwen die de opleiding apart van elkaar volgen.

4.4 Problemen en oplossingen

In deze paragraaf worden de resultaten weergegeven die betrekking hebben op de deelvraag:

‘Welke problemen en oplossingen ten aanzien van professionalisering komen naar voren in de artikelen over de kinderbescherming”? In de volgende paragraaf zijn problemen en oplossingen die worden uitgelicht in de artikelen, samengevoegd tot een geheel.

4.4.1. Problemen en oplossingen

In een aantal artikelen worden financiële tekorten beschreven als probleem waarmee men binnen de kinderbescherming te maken heeft gehad (artikelen 1, 15, 16, 24). De verslaggever schrijft dat er kritiek klinkt vanuit de wereld van de justitiële kinderbescherming. Aangezien er te weinig goed geschoolde groepsopvoeders zijn. Het probleem ontstaat door financiële tekorten. Vanuit een gehouden postzegelactie, gaat een deel van de opbrengst naar een dagopleiding aan de ‘Sprankel’, die groepsopvoeders opleidt. De directeur van de ‘Sprankel’

stelt: “we werken met financiële tekorten, maar ook als deze opleiding kan blijven bestaan, is ze maar een druppel op een gloeiende plaat” (Het Vrije Volk, 1968, p. 7). Hogeschool

‘Middeloo’ beschrijft een soortgelijk personeelsprobleem, maar dan voor jeugdwerkers (artikel 15, 1960). ‘Bartiméus’ uit ook zorgen over financiële problemen. De verslaggever beschrijft dat de school subsidie krijgt volgens de regeling van het bijzonder lager onderwijs. Daardoor heeft de school vijftienduizend gulden tekort per jaar. “Er staan vakken op ons rooster, die in de wet niet voorkomen”, stelt Bartiméus (Het Vrije Volk, 1959 p. 7). Daarnaast wordt in het artikel beschreven dat ze geld hebben geleend, om de school te kunnen verbouwen. De verslaggever omschrijft de school waarbij veel planten, warme kleuren en grote ramen geschetst worden. Waarna hij de opmerking maakt: “zien de kinderen dit wel?” (Het Vrij Volk, 1959 p. 7). Medewerker van Bartiméus reageert: “Ze voelen het wel, ze ondergaan meer dan wij, de sfeer der dingen, die bepaald mede hun karaktervorming, hun gedrag” (Het Vrije Volk, 1959 p. 7). Daarnaast bespreekt de medewerker het volgende met de verslaggever: “onze kinderbescherming vertoont voor het dubbelgebrekkige, meervoudig gehandicapte kind nog lelijke hiaten. Ze zitten, als ze ouder zijn, verstopt in psychiatrische inrichtingen, waar ze niet thuishoren” (Het Vrije Volk, 1959 p. 7). Volgens de medewerker heeft ieder kind het recht op een bepaalde vorming en uitdaging. Volgens haar worden deze kinderen niet uitgedaagd, om zo het beste in het kind naar boven te halen. Dit proberen de medewerkers van het instituut wel met hun leerlingen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Niet alleen het evaluatietraject zelf, maar ook de inhoud en opzet van te evalueren beleid of wetgeving en de onderbouwing daarvan zijn medebepalend voor evaluatie-

In dit stappenplan geven we aan welke methoden en databronnen op korte termijn, middellange en lange termijn de beste mogelijkheden bieden voor een omvangschatting van plegers en

De (wetenschappelijke) literatuur biedt onvoldoende kennis om te kunnen bepalen welke jongeren tot de doelgroep van de Landelijke Specialistische Voorzieningen behoren en welke

• Privacy van vrije sector appartementen met bijbehorende tuin, dit betekent dat er geen verbindingsbruggetje voor wandelaars komt naar de Rijsdijk.. • Voor de beschoeiing willen

Pas als deze aspecten zijn onderbouwd en beschreven en worden uitgevoerd in de praktijk volgens de algemeen werkzame factoren kan nagedacht worden over een effectstudie waarbij

Het gaat om verschillen in uitvoering (intern, extern of gemengd), de wijze waarop experts worden geselecteerd en bevraagd voor het onderzoek, de rekenwijze

Deze keuze is van groot belang gezien inzicht in de verschillen tussen herverdeling en efficiëntie voor verschillende stakeholders een directe impact heeft op de financiering van

De voornaamste reden hiervoor is dat de opdracht van het lectoraat Paramedische Zorg binnen de Amsterdamse Hogeschool voor Paramedische Opleidingen (AMPO) zich op deze