• No results found

Ontwikkeling afbakening kenniswerkers op basis van inkomen

Om een zinvolle inkomensgrens vast te stellen voor wat wordt beschouwd als banen die voornamelijk worden ingevuld door hoger opgeleiden, is inzicht nodig in het verband tussen opleidingsniveau en salaris. Het verband tussen opleidingsniveau en inkomen is zeer substantieel, hoewel ook andere individuele kenmerken een belangrijk deel van de loonverschillen verklaren en er zelfs tussen individuen met vergelijkbare geobserveerde kenmerken forse loonverschillen bestaan. Opleidingsniveau verklaart iets meer dan 20 procent van de variatie in inkomens van voltijdsmedewerkers. Figuur 1 laat het aandeel zien van werknemers met een laag (vmbo, mbo 2 en 3, of lager), middelbaar (havo, vwo of mbo 4) en hoog (hbo of universitair) opleidingsniveau per percentiel uit de inkomensdistributie. Het gaat hier om het hoogste opleidingsniveau dat individuen met een diploma hebben afgerond. Nadat alle werknemers naar hun inkomen zijn gesorteerd, is telkens voor groepen met een omvang van enkele procenten van het totale aantal werknemers bepaald wat het aandeel van de verschillende

opleidingsniveaus is. Dit zorgt ervoor dat deze aandelen op een voldoende groot aantal observaties zijn

gebaseerd.

Alle opleidingsniveaus zijn vertegenwoordigd over het gehele inkomensspectrum. Aan de onderkant van de loondistributie is nog altijd zo’n 10 procent van de werknemers hoogopgeleid, terwijl zelfs in de hoogste percentielen nog ongeveer 5 procent laagopgeleid is, en ruim 10 procent een middelbaar opleidingsniveau heeft. Van de werknemers in de hoogste percentielen van de inkomensdistributie heeft zo’n 85 procent ten minste een hbo- of universitaire opleiding afgerond.

Tabel 1 Beschrijvende statistieken   2000 2002 2004 2006 2008 2010 Totaal #Aantal observaties 20.998 37.478 41.380 33.964 36.610 3.359 358.032 Jaarlijks uurloon 40.793 41.877 42.908 46.307 48.190 47.860 44.442 (24.172) (24.126) (26.075) (29.348) (29.985) (23.566) (27.221) Leeftijd 42,49 43,00 43,28 43,99 44,23 41,12 43,54 (8,70) (8,67) (8,83) (8,83) (8,94) (8,92) (8,84) Aandeel vrouwen 0,256 0,257 0,258 0,242 0,247 0,325 0,253 (0,436) (0,437) (0,438) (0,428) (0,431) (0,468) (0,434) Aandeel buitenlandse werknemers 0,054 0,051 0,054 0,057 0,062 0,085 0,056 (0,226) (0,220) (0,225) (0,232) (0,241) (0,279) (0,230)

Bij het vaststellen van een inkomensgrens met een bijbehorend percentage hoger opgeleiden moet dan ook de afweging worden gemaakt tussen enerzijds het aandeel werknemers met een hoog opleidingsniveau in de groep met de beoogde selectie van kenniswerkers, en anderzijds het gedeelte van de totale groep hoger opgeleiden dat in deze selectie zit. Wanneer een relatief streng criterium wordt gekozen, bestaat de afgebakende groep voor een zeer groot gedeelte uit mensen met een hoog opleidingsniveau, maar komt tegelijkertijd een groot deel van de hoger opgeleiden terecht in de groep die niet is geselecteerd. Wanneer we het selectiecriterium minder streng kiezen, wordt een groter deel van de hoger opgeleiden geselecteerd maar worden tegelijkertijd ook meer middelbaar en lager opgeleide werknemers geselecteerd.

Naast opleidingsniveau is ook ervaring een belangrijke factor die het loon bepaalt. Zo krijgen pas afgestudeerde academici zelden direct een salaris van 40.000 of 50.000 euro aangeboden, terwijl dit salaris voor meer ervaren werknemers heel gebruikelijk is. Daarom zijn aparte inkomensgrenzen per leeftijdscategorie vastgesteld op basis van het verband tussen opleidingsniveau en de positie in de inkomensverdeling van werknemers in die specifieke leeftijdsgroep. Omdat het loon met name bij jonge werknemers nog sterk stijgt, zijn de leeftijds- groepen daar relatief nauw gedefinieerd en is gebruik gemaakt van groepen van vier jaar, terwijl voor oudere werknemers groepen van tien jaar zijn gehanteerd.2

Binnen elke leeftijdsgroep is vervolgens vastgesteld vanaf welk inkomen het aandeel van hoogopgeleiden

tenminste een bepaald minimumniveau bedroeg. In tabel 2 worden de resultaten van deze exercitie gepresenteerd

voor ondergrenzen van 50, 55, 60, 65, 70 en 75 procent hoger opgeleiden.

De vastgestelde inkomensgrenzen bevestigen het beeld dat er aanzienlijke verschillen bestaan tussen oudere en jongere werknemers. Zo is bij werknemers in de leeftijdscategorie van 28-31 jaar al bij ongeveer 38.000 euro 50 procent hoger opgeleid, terwijl dit bij 51-60-jarige werknemers pas bij inkomens van minimaal 55.000 euro het geval is. Bij een ondergrens van 75 procent hoger opgeleiden is dit verschil nog groter: bij 28-31-jarigen wordt dit aandeel al bereikt bij een inkomen rond de 55.000 euro, bij de oudste werknemers pas bij inkomens boven een ton.

In tabel 3 wordt de kwaliteit van de gemaakte selecties vergeleken voor de afbakeningen uit tabel 2. Wanneer we 50 procent hoger opgeleiden als ondergrens hanteren, heeft van deze groep ongeveer 66 procent daadwerkelijk een hbo- of wo-opleiding afgerond. Bij in het buitenland geboren werknemers ligt dit percentage met 72 procent duidelijk hoger. Ongeveer 12 procent van de werknemers is laagopgeleid. Bij een ondergrens van 75 procent hoger opgeleiden is de kwaliteit van de selectie beter, en is 80 procent van alle werknemers en 84 procent van de in het buitenland geboren werknemers daadwerkelijk hoger opgeleid, terwijl het aandeel van de laagst opgeleiden gehalveerd is ten opzichte van de minst restrictieve selectie. Een nadeel van dit strenge criterium is echter dat de totale geselecteerde groep in dat geval volgens tabel 2 nog maar 4,3 procent van het totale aantal werknemers en 12,6 procent van de hoog opgeleide werknemers omvat. Bij de minst strenge afbakening omvat de selectie 18,2 procent van de werknemers en 54 procent van de

Figuur 1

0 20 40 60 80 100 Inkomensniveau (na leeftijdscorrectie) (%) 0 20 40 60 80 100 % werkzame personen Bron: CBS; bewerking PBL pb l.n l Opleidingsniveau Hoog (hbo of wo) Middelbaar (havo, vwo of mbo4) Laag

(lager dan havo of mbo4)

133

Bijlagen |

werknemers met een hoog opleidingsniveau. Een belangrijk argument om voor een relatief soepel criterium te kiezen is dan ook dat het onderzoek dat op basis van deze afbakening plaatsvindt, niet langer representatief is voor de gemiddelde kenniswerker wanneer slechts een zeer beperkt deel van de totale groep kenniswerkers wordt geselecteerd. Omdat de kwaliteit van de selectie slechts beperkt verbetert wanneer de ondergrens wordt verhoogt, terwijl de omvang van de groep geselecteerde werknemers relatief snel afneemt, hebben we ervoor gekozen de ondergrens vast te stellen bij een inkomen waarbij 50 procent hoger opgeleid is. Van werknemers met een inkomen rond deze inkomensgrens is ongeveer 30 procent middelbaar, en 20 procent lager opgeleid. Een

lagere inkomensgrens is niet wenselijk, omdat dan groepen werknemers zouden worden geselecteerd die in minderheid hoogopgeleid zijn.

Vergelijking verschillende classificaties