• No results found

Ontstaan van het Scherpenzeelse landschap 60

2 oNdErzoEkSMETHodEN EN BroNNEN

Afb 2.3: een afschrift van de

3. LANdGoEd SCHErPENzEEL, EEN INTrodUCTIE

3.2 Ontstaan van het Scherpenzeelse landschap 60

Dekzandruggen en veengebieden

De grote lijnen in het landschap van de West-Veluwe werden getrokken in de beide ijstij-den. Gedurende de voorlaatste ijstijd schoof een gigantische ijslob door de tegenwoordige Gelderse Vallei naar het zuiden en stuwde het land aan weerszijden op. Aan de oostkant ontstond het Veluwemassief, aan de westkant een verhoging waaruit later de Utrechtse Heuvelrug zou ontstaan. In de laatste ijstijd bereikte de sneeuw- en ijskap ons land niet. Nederland maakte een koude en droge periode door, waarbij de wind grote delen - zo ook de Gelderse Vallei - bedekte met fijn stuifzand in de vorm van kleine plateaus en zandrug-gen. Deze terreinverhogingen in het landschap van 0,5 tot 1,5 meter liepen als gevolg van de overheersende windrichting min of meer parallel van west naar oost. Op deze hogere

60 Voor deze paragraaf is gebruik gemaakt van de publicaties van Otten (1989), Groen en Wolleswinkel (1986, blz. 8-33), Stades-Vischer en Veenland-Heineman (1999, blz. 17-20), Blijdenstijn (2005) en Welle (2013).

28

gedeelten konden in een veel latere fase eerder nederzettingen ontstaan dan in de brede en lage gebieden daartussen. Toen na de laatste ijstijd de temperatuur sterk steeg en de zeespiegel geleidelijk aan het tegenwoordige niveau bereikte, ontstonden er in de lage delen van de West-Veluwe grote moerasbossen, waaruit in de loop der eeuwen grote en drassige veengebieden ontstonden.

In het oosten van de Vallei ontsprong een aantal laaglandbeken die in westelijke richting stroomden. De Utrechtse Heuvelrug blokkeerde een verdere afwatering naar het westen, waardoor alle beken naar hetzelfde lage punt werden gedwongen en ondermeer via de Lunterse beek onder Scherpenzeel in de Eem uitkwamen.

De eerste ontginningen: ontstaan van het kampenlandschap

Tot aan de elfde eeuw bleven grote delen van de Gelderse Vallei ongeschikt voor bewo-ning door een te grote vochtigheid en te dichte begroeiing. Sindsdien werden de ho-gere dekzandruggen rondom de waterlopen van het bekenstelsel langzaamaan in cultuur gebracht. Er ontstonden geen echte dorpen, maar een patroon van verspreid liggende boerderijen met omringend bouwland, de huiskampen. Rond een groep percelen van één eigenaar werd vaak een greppel of een houtwal aangelegd, veelal een natuurlijke scheids-lijn volgend (bijvoorbeeld een beek of een laagte). De boerderijen werden gebouwd in de overgangszone van de akkers en de lagere gronden. Het merendeel van de Scherpenzeelse boerderijen dankt zijn naam, of een gedeelte daarvan, aan de ligging op een terreinver-hoging ten tijde van de stichting. Zo verwijzen de boerderijen Dashorst en Ebbenhorst naar een ‘ruig begroeide terreinverheffing’, of ‘beboste opduiking in moerassig terrein’ en de boerderijen Klein en Groot Orel (oude spelling: Oorl, Oirlo) naar ‘bosje op hoge zand-grond’.61

Over deze dekzandruggen ontstonden ook de verbindingswegen. Scherpenzeel is ontstaan aan de verbindingsweg van Utrecht naar Arnhem: het eerste stuk kon men met droge voeten via de Utrechtse Heuvelrug, om dan via Woudenberg verder over de dekzandruggen door de moerassige Vallei naar Ede te komen.

Toen in later eeuwen de bevolking sterk ging toenemen, steeg de behoefte aan een gro-ter areaal landbouwgrond. Hierin werd voorzien door de lager gelegen, natte delen van de Vallei voor de landbouw geschikt te maken. Voor de ontwatering werd doorgaans evenwijdig aan elkaar een groot aantal sloten gegraven. Deze systematische broekont-ginning kenmerkt zich door een regelmatige strokenverkaveling. Scherpenzeel vormt hierop (evenals Renswoude) een uitzondering. Hier kenmerkt de verkaveling zich door onregelmatige blokken. Mogelijk kan dit onderscheid worden verklaard uit verschillen in veenbedekking: waar geen dekzandruggen zichtbaar waren omdat ze door veen waren overgroeid, ontstond een strookvormige verkaveling. Op plaatsen waar nog wel dekzand-ruggen boven de zompige omgeving uitstaken, werd met het reliëf van deze drogere ge-bieden rekening gehouden en kwam een blokvormige verkaveling tot stand. Woudenberg vormt het overgangsgebied: hier liggen zowel onregelmatige complexen - in het gebied ten zuiden van de Lunterse beek en Scherpenzeel - als evenwijdig lopende strookvormige terreinen. De oudste kampontginningen bij Woudenberg waren onder andere de erven Lambalgen en Bruinhorst (later landgoedboerderijen). De kampontginningen van Wou-denberg onderscheiden zich van de meeste andere in de Gelderse Vallei door de combina-tie van een kampcomplex (een verkaveling van een bedrijfseenheid of eigendomscomplex, bestaande uit een conglomeraat van kleinere percelen behorende bij een kamphoeve) met een strokenverkaveling, de zogenaamde kamphoeve-opstrek. De kampcomplexen hadden oorspronkelijk een omvang van 25-35 ha, maar na uitbreiding met grote kavelstroken kon de totale omvang flink oplopen. In de Gelderse Vallei was sprake van betrekkelijk grote ak-kerbouwbedrijven met een gemiddelde bedrijfsomvang in de zeventiende en achttiende eeuw tussen de 30 en de 60 ha.62

61 Vervloet (1986) en Schönfeld (1980).

29

Afb 3.1: ligging van de boerderijen in de gemeente Scherpenzeel ten opzichte van de dek-zandruggen. De meeste boerderijen werden gebouwd aan de rand van de dekzandrug, in de overgangszone van de akkers en de lagere gronden, of op kleinere opduikingen in moerassig terrein. (Bron: “Monumentengids Scherpenzeel”, J. Vredeberg (2004), blz. 16.)

Op afbeeldingen 3.1, 3.2 en 3.3 is respectievelijk de ligging van boerderijen ten opzichte van dekzandruggen afgebeeld en de hierboven genoemde verkavelingsstructuur rond Woudenberg en Scherpenzeel.

30

Afb. 3.2: kenmerkend voor de ontginningen rond Woudenberg zijn de combinatie van onregelmatige kampont-ginningen in de beekdalen met een strokenverkaveling: de kamphoeve-opstrek. Hier langs de Lunterse Beek tussen Woudenberg en Renswoude (bron: “Tastbare Tijd”, R. Blijdenstijn (2005), blz. 280).

Afb. 3.3: op de ‘chromo-topografische kaart’ van 1905 (‘Bonneblad’) is de overgang tussen de verkavelingsvor-men goed zichtbaar: in het oosten rond Woudenberg en ten zuiden van Scherpenzeel de strookvormige perce-len, rond Scherpenzeel de blokvormige verkaveling (kaarten 447 en 448 uit de Grote historische atlas Gelderland (2005)).

SCHERPENZEEL

WOUDENBERG